POSITIVE TEACHING
ADVANCED ORGANISER
1
,INLEIDING
! Positive teaching omvat het creëren van een gunstig klasklimaat in de klas!
KLASKLIMAAT = LEEFKLIMAAT + LEERKLIMAAT
Klasklimaat = ruimte waar bijgeleerd en samengeleefd wordt en waar elk kind zich welkom voelt en
weet dat hij fouten mag maken
Leefklimaat De leerkracht neem de rol op van opvoeder (opvoedende rol)
Aan de slag gaan met dynamisch-affectieve doelstellingen
Investeren in de klas via structurele maatregelen (maatregelen
hebben effect op lange termijn)
Inzetten op betrokkenheid van de kinderen (groepsvorming)
Stimuleren van hun zin voor verantwoordelijkheid
Ondersteunen van psychisch en sociaal functioneren
Aanleren van gedrag dat jij wenselijk vindt
= je creëert een cultuur waarin de kinderen willen zich goed gedragen in
de klas
Effectief in klasmanagement
Leerklimaat De leerkracht neem de rol op van organisator (organiserende rol)
! Klasmanagement is het inzetten van maatregelen op korte
termijn en op lesniveau!
Kinderen tot leren brengen via:
- Rust creëren
- Tempo voorzien
- Aandacht houden
- Duidelijkheid scheppen
= je zet didactische vaardigheden in om de kinderen tot leren te brengen
= goede werksfeer zodat ze de leerinhoud goed onder de knie hebben
Als het leefklimaat niet goed is, is het heel moeilijk om het leerklimaat toe te passen
Belang veilig klasklimaat
o Als je ieder kind in je klas het gevoel geeft de moeite waard te zijn en als je oprecht
aandacht hebt voor iedereen, dan help je de kinderen om een positief zelfbeeld te
ontwikkelen en motiveer je hen om naar school te komen
1 BEGINSITUATIE
1.1 KENMERKEN VAN HET LAGERE SCHOOLKIND
Kenmerken
o Emoties nog niet goed kunnen reguleren
o Hechten veel belang aan voorstelbare situaties (onderscheid realiteit en fantasie)
o Aandachtsboog verlengt
o Abstract denken (Piaget)
o Mentale representaties problemen oplossen
o Taalontwikkeling: verbaal onderhandelen
o Perspectief van ander innemen samenwerken is mogelijk
o Nood aan relevante klasregels
o Nood aan structuur exploreren
o Zitten niet graag stil
Emoties nog niet goed Ze kunnen stilaan emoties bij zichzelf en anderen herkennen en
2
,kunnen reguleren benoemen (= basis voor empathie)
Ze leren strategieën om hun emoties onder controle te houden
= emotieregulatie
Hechten veel belang aan Het belang van fantasie neemt af, en de interesse voor de
voorstelbare situaties wereld rondom hen wordt groter
Ze maken een onderscheid tussen de echte wereld en fantasie
Aandachtsboog verlengt Ze kunnen langer hun aandacht bij een taak houden (50
minuten, dit zwakt af)
Als leerkracht voldoende variatie behouden om de les maximaal
te benutten
Abstract denken (Piaget) Kunnen onvoldoende abstract denken
Ze hebben nood aan concreet en voorstelbare situaties
Mentale representaties Hierdoor kunnen ze steeds meer problemen oplossen
maken Ze houden met meerdere aspecten van een probleem rekening
Ze kunnen reversibel denken
Taalontwikkeling neemt Hierdoor kunnen ze verbaal onderhandelen en ruzies maken
toe
Perspectief van ander Afnemend egocentrisme ze kunnen zich verplaatsen in de
innemen andere en de andere begrijpen
Hierdoor kunnen ze samenwerken met de ander
3 soorten vaardigheden:
1. Basisvaardigheden (bv: elkaars naam gebruiken, elkaar
aankijken)
2. Voortgezette vaardigheden (bv: complimenten geven, hulp
vragen)
3. Gevorderde vaardigheden (bv: je verplaatsen in het standpunt
van de ander)
Als leerkracht moet je dit ondersteunen (begin bv eerst met
partnerwerk en later groepswerk)
Nood aan relevante Vanaf zeven jaar heeft het kind heel wat behoefte aan
klasregels samenhang tussen de regels en gedrag
Ze willen zich aan de regel houden omdat het zo hoort, niet per
sé om een straf te vermijden of een beloning te krijgen
Later begrijpen de kinderen dat je over een regel kan
discussiëren en ze kunnen de context beter in rekening brengen
Als leerkracht:
- Grenzen positief verwoorden (zeggen wat je verwacht en niet
wat je wilt)
- Nadruk leggen op relevante regels en koppelen aan een straf
Nood aan structuur Geeft de kinderen houvast gevoel van veiligheid neemt toe
(exploreren) gaan meer op onderzoek en kunnen zich beter ontwikkelen
Als leerkracht : vermijd rommel en zorg voor een duidelijke dagplanning
Zitten niet graag stil Als ze te lang stil zitten voelen ze zich minder goed in hun vel en
behalen ze slechte resultaten
Executieve functies (EF)
- Impulsbeheersing (bv: doorzetten, afwachten, …)
- Werkgeheugen (bv: een instructie onthouden)
- Cognitieve flexibiliteit (bv: wisselen van perspectief
3
, 1.2 KENMERKEN VAN JEZELF
1.2.1 LEERKRACHTSTIJL
3 leerkrachtstijlen
o Autocratische stijl
Leerkracht: besluit zonder inspraak of overleg met de leerlingen
Kinderen : volgzaam, ordelijk, beleefd, tonen geen agressief gedrag tegen de
opvoeder MAAR wel tegenover medeleerlingen EN ze zijn erg afhankelijk van
anderen
o Democratische stijl
Leerkracht: heeft het laatste woord in het besluitvormingsproces MAAR er is wel
ruimte voor inspraak en overleg
Kinderen: nieuwsgierig, origineel, moediger, actiever, soms
druk/onbeleefd/ongehoorzaam
o Antiautoritaire stijl/ laissez-faire
Leerkracht: bemoeit zich zo weinig mogelijk met de besluitvorming
Kinderen: meer creativiteit, erg zelfstandig, meer bereid tot samenwerking, zijn
erg direct
Je leerkrachtenstijl hangt samen met je visie op onderwijs en op de normen en waarden die je
meedraagt.
o Via socialisatie geef je die normen en waarden door die nodig zijn om volwaardig in onze
samenleving te participeren
Functies van onderwijs
o Kinderen leren samenleven = socialisatie
o Leren van kennis en vaardigheden = kwalificatie
o Ontwikkeling van de persoon = individualisatie
2 soorten leren
o Expliciet leren = leren van de inhoud die hen vertelt wordt
o Impliciet leren = leren van de manier waarop je als leerkracht met hen omgaat en voor
de klas staat
Als leerkracht moeten we ons dus bewust zijn van onze leerkrachtenstijl, want die
bepaalt welke impliciete boodschappen je meegeeft
1.2.2 ROLMODEL
! Socialisatie is letterlijk 'het proces waarbij iemand – bewust en onbewust – de waarden, normen en
andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd!
! Normen zijn ongeschreven regels over hoe je je hoort te gedragen (bv: altijd begroeten)
! Waarden zijn de achterliggende idealen die als waardevol worden aangeduid; dingen die je
belangrijk vindt, als persoon of als groep, (bv: beleefdheid)
Handelen in de klas
o Als kinderen positieve interactie zien en zien hoe jij omgaat met fouten, twijfel
kinderen nemen dit over (=modelleren, spiegelen)
o Weeg je woorden goed af en bedenk bij elk gedrag of je voorbeeldgedrag stelt
o Durven sorry zeggen en verontschuldig nadat je kwaad werd, leg het uit
Piramide van Dilts
o Onze identiteit, vaardigheden, … beïnvloeden ons gedrag (bv: jouw overtuiging stuurt
je gedrag)
Grondhouding : je acties komen overeen met je leerkrachtstijl
1.3 6 KENMERKEN VAN EEN KLASOMGEVING (VAN DOYLE)
Kenmerken lopen door elkaar, zijn bijna niet los te maken zijn bijna altijd aanwezig in de klas
1. Multidimensionaliteit
4
ADVANCED ORGANISER
1
,INLEIDING
! Positive teaching omvat het creëren van een gunstig klasklimaat in de klas!
KLASKLIMAAT = LEEFKLIMAAT + LEERKLIMAAT
Klasklimaat = ruimte waar bijgeleerd en samengeleefd wordt en waar elk kind zich welkom voelt en
weet dat hij fouten mag maken
Leefklimaat De leerkracht neem de rol op van opvoeder (opvoedende rol)
Aan de slag gaan met dynamisch-affectieve doelstellingen
Investeren in de klas via structurele maatregelen (maatregelen
hebben effect op lange termijn)
Inzetten op betrokkenheid van de kinderen (groepsvorming)
Stimuleren van hun zin voor verantwoordelijkheid
Ondersteunen van psychisch en sociaal functioneren
Aanleren van gedrag dat jij wenselijk vindt
= je creëert een cultuur waarin de kinderen willen zich goed gedragen in
de klas
Effectief in klasmanagement
Leerklimaat De leerkracht neem de rol op van organisator (organiserende rol)
! Klasmanagement is het inzetten van maatregelen op korte
termijn en op lesniveau!
Kinderen tot leren brengen via:
- Rust creëren
- Tempo voorzien
- Aandacht houden
- Duidelijkheid scheppen
= je zet didactische vaardigheden in om de kinderen tot leren te brengen
= goede werksfeer zodat ze de leerinhoud goed onder de knie hebben
Als het leefklimaat niet goed is, is het heel moeilijk om het leerklimaat toe te passen
Belang veilig klasklimaat
o Als je ieder kind in je klas het gevoel geeft de moeite waard te zijn en als je oprecht
aandacht hebt voor iedereen, dan help je de kinderen om een positief zelfbeeld te
ontwikkelen en motiveer je hen om naar school te komen
1 BEGINSITUATIE
1.1 KENMERKEN VAN HET LAGERE SCHOOLKIND
Kenmerken
o Emoties nog niet goed kunnen reguleren
o Hechten veel belang aan voorstelbare situaties (onderscheid realiteit en fantasie)
o Aandachtsboog verlengt
o Abstract denken (Piaget)
o Mentale representaties problemen oplossen
o Taalontwikkeling: verbaal onderhandelen
o Perspectief van ander innemen samenwerken is mogelijk
o Nood aan relevante klasregels
o Nood aan structuur exploreren
o Zitten niet graag stil
Emoties nog niet goed Ze kunnen stilaan emoties bij zichzelf en anderen herkennen en
2
,kunnen reguleren benoemen (= basis voor empathie)
Ze leren strategieën om hun emoties onder controle te houden
= emotieregulatie
Hechten veel belang aan Het belang van fantasie neemt af, en de interesse voor de
voorstelbare situaties wereld rondom hen wordt groter
Ze maken een onderscheid tussen de echte wereld en fantasie
Aandachtsboog verlengt Ze kunnen langer hun aandacht bij een taak houden (50
minuten, dit zwakt af)
Als leerkracht voldoende variatie behouden om de les maximaal
te benutten
Abstract denken (Piaget) Kunnen onvoldoende abstract denken
Ze hebben nood aan concreet en voorstelbare situaties
Mentale representaties Hierdoor kunnen ze steeds meer problemen oplossen
maken Ze houden met meerdere aspecten van een probleem rekening
Ze kunnen reversibel denken
Taalontwikkeling neemt Hierdoor kunnen ze verbaal onderhandelen en ruzies maken
toe
Perspectief van ander Afnemend egocentrisme ze kunnen zich verplaatsen in de
innemen andere en de andere begrijpen
Hierdoor kunnen ze samenwerken met de ander
3 soorten vaardigheden:
1. Basisvaardigheden (bv: elkaars naam gebruiken, elkaar
aankijken)
2. Voortgezette vaardigheden (bv: complimenten geven, hulp
vragen)
3. Gevorderde vaardigheden (bv: je verplaatsen in het standpunt
van de ander)
Als leerkracht moet je dit ondersteunen (begin bv eerst met
partnerwerk en later groepswerk)
Nood aan relevante Vanaf zeven jaar heeft het kind heel wat behoefte aan
klasregels samenhang tussen de regels en gedrag
Ze willen zich aan de regel houden omdat het zo hoort, niet per
sé om een straf te vermijden of een beloning te krijgen
Later begrijpen de kinderen dat je over een regel kan
discussiëren en ze kunnen de context beter in rekening brengen
Als leerkracht:
- Grenzen positief verwoorden (zeggen wat je verwacht en niet
wat je wilt)
- Nadruk leggen op relevante regels en koppelen aan een straf
Nood aan structuur Geeft de kinderen houvast gevoel van veiligheid neemt toe
(exploreren) gaan meer op onderzoek en kunnen zich beter ontwikkelen
Als leerkracht : vermijd rommel en zorg voor een duidelijke dagplanning
Zitten niet graag stil Als ze te lang stil zitten voelen ze zich minder goed in hun vel en
behalen ze slechte resultaten
Executieve functies (EF)
- Impulsbeheersing (bv: doorzetten, afwachten, …)
- Werkgeheugen (bv: een instructie onthouden)
- Cognitieve flexibiliteit (bv: wisselen van perspectief
3
, 1.2 KENMERKEN VAN JEZELF
1.2.1 LEERKRACHTSTIJL
3 leerkrachtstijlen
o Autocratische stijl
Leerkracht: besluit zonder inspraak of overleg met de leerlingen
Kinderen : volgzaam, ordelijk, beleefd, tonen geen agressief gedrag tegen de
opvoeder MAAR wel tegenover medeleerlingen EN ze zijn erg afhankelijk van
anderen
o Democratische stijl
Leerkracht: heeft het laatste woord in het besluitvormingsproces MAAR er is wel
ruimte voor inspraak en overleg
Kinderen: nieuwsgierig, origineel, moediger, actiever, soms
druk/onbeleefd/ongehoorzaam
o Antiautoritaire stijl/ laissez-faire
Leerkracht: bemoeit zich zo weinig mogelijk met de besluitvorming
Kinderen: meer creativiteit, erg zelfstandig, meer bereid tot samenwerking, zijn
erg direct
Je leerkrachtenstijl hangt samen met je visie op onderwijs en op de normen en waarden die je
meedraagt.
o Via socialisatie geef je die normen en waarden door die nodig zijn om volwaardig in onze
samenleving te participeren
Functies van onderwijs
o Kinderen leren samenleven = socialisatie
o Leren van kennis en vaardigheden = kwalificatie
o Ontwikkeling van de persoon = individualisatie
2 soorten leren
o Expliciet leren = leren van de inhoud die hen vertelt wordt
o Impliciet leren = leren van de manier waarop je als leerkracht met hen omgaat en voor
de klas staat
Als leerkracht moeten we ons dus bewust zijn van onze leerkrachtenstijl, want die
bepaalt welke impliciete boodschappen je meegeeft
1.2.2 ROLMODEL
! Socialisatie is letterlijk 'het proces waarbij iemand – bewust en onbewust – de waarden, normen en
andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd!
! Normen zijn ongeschreven regels over hoe je je hoort te gedragen (bv: altijd begroeten)
! Waarden zijn de achterliggende idealen die als waardevol worden aangeduid; dingen die je
belangrijk vindt, als persoon of als groep, (bv: beleefdheid)
Handelen in de klas
o Als kinderen positieve interactie zien en zien hoe jij omgaat met fouten, twijfel
kinderen nemen dit over (=modelleren, spiegelen)
o Weeg je woorden goed af en bedenk bij elk gedrag of je voorbeeldgedrag stelt
o Durven sorry zeggen en verontschuldig nadat je kwaad werd, leg het uit
Piramide van Dilts
o Onze identiteit, vaardigheden, … beïnvloeden ons gedrag (bv: jouw overtuiging stuurt
je gedrag)
Grondhouding : je acties komen overeen met je leerkrachtstijl
1.3 6 KENMERKEN VAN EEN KLASOMGEVING (VAN DOYLE)
Kenmerken lopen door elkaar, zijn bijna niet los te maken zijn bijna altijd aanwezig in de klas
1. Multidimensionaliteit
4