Samenvatting Filosofie
Inleiding: Wat is Filosofie?
• Filosofie is niet wereldvreemd, maar vertrekt vanuit sociale, politieke en existentiële
problemen
• Verschil met andere disciplines (economie, fysica, recht): geen experts, iedereen moet zelf
antwoorden formuleren
• Filosofie boekt geen vooruitgang zoals wetenschap, maar stelt dezelfde vragen telkens
opnieuw in een nieuwe context
Filosofie begint waar onze leefwereld zijn evidentie verliest
Citaat: Maniglier
• Filosofie ontstaat wanneer vanzelfsprekendheden in vraag worden gesteld
• Voorbeeld: Een concrete gebeurtenis kan ons intuïtief begrip uitdagen
• Filosofie probeert deze breuk te herstellen door rationele reflectie
Oorsprong van Filosofie: Oude Grieken
1. Oorspronkelijk: mythes en verhalen
o Mythes boden verklaringen voor de wereld met een morele betekenis
2. Verandering door wetenschap, politiek en cultuur
o Ontdekking van wiskunde: mythisch wereldbeeld wordt in vraag gesteld
o Democratie: nieuwe politieke en morele vragen ontstaan
o Contact met andere volkeren: uitdaging van het eigen wereldbeeld
3. Gevolg: mythes verliezen geloofwaardigheid → filosofie als nieuwe verklaringsmethode
4. Kern van filosofie:
o Radicaal (radix = wortel): zoekt fundamenten van problemen
o Kritisch: alleen rationele argumenten tellen, geen autoriteitsargumenten
o Reflectie: filosofie is een reactie op maatschappelijke veranderingen en probeert
rationele verklaringen te geven op existentiële, sociale, politieke problemen.
Implicaties van Filosofie
• Wat is een (on)rechtvaardige verdeling van welvaart?
• Heeft de natuur een eigen doel of is het een instrument?
• Wat is de plaats van economie in de samenleving?
• Wat ben ik anderen verschuldigd?
• Hoe beïnvloed ik mijn omgeving, en hoe beïnvloedt zij mij?
1
,Deel 1: Leven in een Moderne Maatschappij
1.1 Het Moderne Wereldbeeld
1. Moderne wereldbeeld
A. Aardbeving in Lissabon (1755) -> kantelpunt in denken
Plaatsen waar veel kerken stonden waren bijna allemaal verwoest, terwijl prostitutiebuurt bleef
bestaan
• Vragen die ontstonden:
o Is dit een straf van God? -> priesters: straf van God; religieuze figuren: voorkomst
van Messiah
o Is het einde der tijden nabij?
o Mensen beginnen te twijfelen over geloof
Filosofisch debat ontstaat als reactie
1. Leibniz: “God is goed, ondanks het kwaad”
• Theodicee = poging om uit te leggen waarom er kwaad bestaat als God goed is.
• Hij zegt: God heeft de beste wereld gemaakt die mogelijk is, maar die wereld is niet perfect,
want alleen God is perfect.
→ Optimistisch wereldbeeld.
2. Voltaire: “Dat van Leibniz is onzin”
• Schrijft het boek ‘Candide’ om Leibniz uit te lachen.
2
, • Zijn personage Pangloss blijft zeggen: “Dit is de best mogelijke wereld”, zelfs als alles
misgaat.
• Voltaire zegt eigenlijk: als dit de beste wereld is, dan is dat triest!
• Zijn slogan: “Écrasez l’infâme!” = verpletter het verachtelijke (bedoeld tegen kerkelijk
misbruik en domheid).
3. Rousseau: Terug naar de natuur
• Hij vindt: steden en beschaving maken mensen slecht en ongelukkig.
• Pleit voor een natuurlijk leven dichter bij de natuur.
4. Goethe: Ik was mijn geloof bijna kwijt
• Was diep geraakt door de ramp.
• Hij zegt later dat hij door de aardbeving bijna zijn geloof verloor.
5. Kant: God heeft wereld gemaakt maar grijpt niet rechtstreeks in
• Ontwikkelt een wetenschappelijke verklaring voor aardbevingen-> natuurverschijnselen,
geen straf van God.
• Grondlegger van de moderne seismologie.
• Gelooft nog in God, maar als deïst: God heeft de wereld gemaakt, maar grijpt niet meer in.
B. Moderniteit/ Modernisering (=het proces van verandering, hoe):
De ramp van Lissabon als kantelpunt: sleutelmoment in het moderniseringsproces (van religieuze
naar wetenschappelijke verklaringen)
• Desacralisering / onttovering: het weghalen van de heilige visie
• Secularisering: religie verliest invloed
• Rationalisering: meer nadruk op redelijkheid
• Wetenschappelijke vooruitgang
• Individualisering: meer nadruk op eigen verantwoordelijkheid
C. De moderne tijd (=historische momenten waarin deze veranderingen plaatsvinden,
rede ipv religie, want het is een ‘nieuwe tijd’):
• Ontdekkingsreizen (bv. Columbus ontdekt Amerika in 1492)
• Technologische uitvindingen (bv. boekdrukkunst, kompas)
• Opkomst van het moderne kapitalisme (handel > landbouw)
• Ontstaan van de moderne staat (soevereiniteit gebaseerd op macht, niet op God)
• !!! Sleutelmoment verlichting (18e eeuw: rede, vooruitgangsgedachte, kritiek op traditie)
D. Kunst als weerspiegeling van de moderne tijd
Nadruk verschuift; duidelijke voorbeelden:
-> Michelangelo’s De Schepping van Adam toont overgang van religieus wereldbeeld nr
humanistische visie waarin mens centraal staat.
-> Velázquez’ Las Meninas benadrukt het belang van perspectief en subjectiviteit, wat aansluit
bij de moderne filosofie waarin de waarnemer een actieve rol speelt in hoe de werkelijkheid
wordt ervaren.
3
, -> Defoe’s Robinson Crusoe symboliseert de moderne, rationele en zelfstandige mens die zonder
goddelijke hulp zijn eigen lot bepaalt en de natuur naar zijn hand zet.
2. Van Aristotelisch naar Modern Wereldbeeld
A. Aristoteles (384-322 v.Chr.) (VROEGER)
• Empirische methode: Hij observeert en classificeert, maar zonder experimenten of
metingen (geen labo; alles observeren in open lucht). Hij wil de essentie bepalen: doel van
een wezen. Er is voor hem een soort hiërarchie (bv. Bio < fysica < metafysica)
• Teleologisch verklaringsmodel: Alles in de natuur heeft een doel of functie. Dingen bestaan
niet toevallig. Bijvoorbeeld: mensen hebben handen omdat ze intelligent zijn en ze handen
nodig hebben om hun rede te realiseren. De natuur werkt doelbewust en zinvol, wat ook
een morele dimensie geeft.
• Theorie van de 4 oorzaken: Alles heeft vier oorzaken
1. Materiële oorzaak: waaruit iets gemaakt is (bv. brons van een standbeeld)
2. Formele oorzaak: de vorm die aan de materie wordt gegeven (bv. de structuur van
het standbeeld)
3. Efficiënte of bewerkende oorzaak: wie of wat het veroorzaakt (bv. de beeldhouwer)
4. Doeloorzaak (=teleologie): alles heeft een doel (bv. het standbeeld is bedoeld ter
ere van iemand) het doel bepaalt ook de vorm van de materie (bv een mes is scherp
omdat het moet snijden) => het ‘goede’ = doel
• Onbewogen Beweger ‘God’: Alles beweegt naar een doel toe. Dat betekent dat er een
ultiem doel moet bestaan: iets dat alles in beweging zet, maar zelf niet bewogen wordt.
• Deze ‘onbewogen beweger’ is voor Aristoteles God: volmaakt, eeuwig, en oorzaak van alles.
Dit geeft betekenis aan de wereld en haar orde.
B. Moderne Wetenschapsopvatting (NU)
• Mechanisch wereldbeeld: natuur als machine
• Geen teleologie: natuur heeft geen ingebouwd doel
• Darwin: evolutie door toeval en natuurlijke selectie, geen goddelijk plan
• Realiteit wordt kwantificeerbaar en manipuleerbaar
3. Contrast: Wat betekent dit voor de mens? Moderne Zingevingscrisis
• De mens kan niet meer vertrouwen op religie, tradities en hij staat er alleen voor
• De wereld voelt vreemd aan
• De mens moet zelf betekenis scheppen
A. Albert Camus vs. Aristoteles
Albert Camus <-> Aristotles
4
Inleiding: Wat is Filosofie?
• Filosofie is niet wereldvreemd, maar vertrekt vanuit sociale, politieke en existentiële
problemen
• Verschil met andere disciplines (economie, fysica, recht): geen experts, iedereen moet zelf
antwoorden formuleren
• Filosofie boekt geen vooruitgang zoals wetenschap, maar stelt dezelfde vragen telkens
opnieuw in een nieuwe context
Filosofie begint waar onze leefwereld zijn evidentie verliest
Citaat: Maniglier
• Filosofie ontstaat wanneer vanzelfsprekendheden in vraag worden gesteld
• Voorbeeld: Een concrete gebeurtenis kan ons intuïtief begrip uitdagen
• Filosofie probeert deze breuk te herstellen door rationele reflectie
Oorsprong van Filosofie: Oude Grieken
1. Oorspronkelijk: mythes en verhalen
o Mythes boden verklaringen voor de wereld met een morele betekenis
2. Verandering door wetenschap, politiek en cultuur
o Ontdekking van wiskunde: mythisch wereldbeeld wordt in vraag gesteld
o Democratie: nieuwe politieke en morele vragen ontstaan
o Contact met andere volkeren: uitdaging van het eigen wereldbeeld
3. Gevolg: mythes verliezen geloofwaardigheid → filosofie als nieuwe verklaringsmethode
4. Kern van filosofie:
o Radicaal (radix = wortel): zoekt fundamenten van problemen
o Kritisch: alleen rationele argumenten tellen, geen autoriteitsargumenten
o Reflectie: filosofie is een reactie op maatschappelijke veranderingen en probeert
rationele verklaringen te geven op existentiële, sociale, politieke problemen.
Implicaties van Filosofie
• Wat is een (on)rechtvaardige verdeling van welvaart?
• Heeft de natuur een eigen doel of is het een instrument?
• Wat is de plaats van economie in de samenleving?
• Wat ben ik anderen verschuldigd?
• Hoe beïnvloed ik mijn omgeving, en hoe beïnvloedt zij mij?
1
,Deel 1: Leven in een Moderne Maatschappij
1.1 Het Moderne Wereldbeeld
1. Moderne wereldbeeld
A. Aardbeving in Lissabon (1755) -> kantelpunt in denken
Plaatsen waar veel kerken stonden waren bijna allemaal verwoest, terwijl prostitutiebuurt bleef
bestaan
• Vragen die ontstonden:
o Is dit een straf van God? -> priesters: straf van God; religieuze figuren: voorkomst
van Messiah
o Is het einde der tijden nabij?
o Mensen beginnen te twijfelen over geloof
Filosofisch debat ontstaat als reactie
1. Leibniz: “God is goed, ondanks het kwaad”
• Theodicee = poging om uit te leggen waarom er kwaad bestaat als God goed is.
• Hij zegt: God heeft de beste wereld gemaakt die mogelijk is, maar die wereld is niet perfect,
want alleen God is perfect.
→ Optimistisch wereldbeeld.
2. Voltaire: “Dat van Leibniz is onzin”
• Schrijft het boek ‘Candide’ om Leibniz uit te lachen.
2
, • Zijn personage Pangloss blijft zeggen: “Dit is de best mogelijke wereld”, zelfs als alles
misgaat.
• Voltaire zegt eigenlijk: als dit de beste wereld is, dan is dat triest!
• Zijn slogan: “Écrasez l’infâme!” = verpletter het verachtelijke (bedoeld tegen kerkelijk
misbruik en domheid).
3. Rousseau: Terug naar de natuur
• Hij vindt: steden en beschaving maken mensen slecht en ongelukkig.
• Pleit voor een natuurlijk leven dichter bij de natuur.
4. Goethe: Ik was mijn geloof bijna kwijt
• Was diep geraakt door de ramp.
• Hij zegt later dat hij door de aardbeving bijna zijn geloof verloor.
5. Kant: God heeft wereld gemaakt maar grijpt niet rechtstreeks in
• Ontwikkelt een wetenschappelijke verklaring voor aardbevingen-> natuurverschijnselen,
geen straf van God.
• Grondlegger van de moderne seismologie.
• Gelooft nog in God, maar als deïst: God heeft de wereld gemaakt, maar grijpt niet meer in.
B. Moderniteit/ Modernisering (=het proces van verandering, hoe):
De ramp van Lissabon als kantelpunt: sleutelmoment in het moderniseringsproces (van religieuze
naar wetenschappelijke verklaringen)
• Desacralisering / onttovering: het weghalen van de heilige visie
• Secularisering: religie verliest invloed
• Rationalisering: meer nadruk op redelijkheid
• Wetenschappelijke vooruitgang
• Individualisering: meer nadruk op eigen verantwoordelijkheid
C. De moderne tijd (=historische momenten waarin deze veranderingen plaatsvinden,
rede ipv religie, want het is een ‘nieuwe tijd’):
• Ontdekkingsreizen (bv. Columbus ontdekt Amerika in 1492)
• Technologische uitvindingen (bv. boekdrukkunst, kompas)
• Opkomst van het moderne kapitalisme (handel > landbouw)
• Ontstaan van de moderne staat (soevereiniteit gebaseerd op macht, niet op God)
• !!! Sleutelmoment verlichting (18e eeuw: rede, vooruitgangsgedachte, kritiek op traditie)
D. Kunst als weerspiegeling van de moderne tijd
Nadruk verschuift; duidelijke voorbeelden:
-> Michelangelo’s De Schepping van Adam toont overgang van religieus wereldbeeld nr
humanistische visie waarin mens centraal staat.
-> Velázquez’ Las Meninas benadrukt het belang van perspectief en subjectiviteit, wat aansluit
bij de moderne filosofie waarin de waarnemer een actieve rol speelt in hoe de werkelijkheid
wordt ervaren.
3
, -> Defoe’s Robinson Crusoe symboliseert de moderne, rationele en zelfstandige mens die zonder
goddelijke hulp zijn eigen lot bepaalt en de natuur naar zijn hand zet.
2. Van Aristotelisch naar Modern Wereldbeeld
A. Aristoteles (384-322 v.Chr.) (VROEGER)
• Empirische methode: Hij observeert en classificeert, maar zonder experimenten of
metingen (geen labo; alles observeren in open lucht). Hij wil de essentie bepalen: doel van
een wezen. Er is voor hem een soort hiërarchie (bv. Bio < fysica < metafysica)
• Teleologisch verklaringsmodel: Alles in de natuur heeft een doel of functie. Dingen bestaan
niet toevallig. Bijvoorbeeld: mensen hebben handen omdat ze intelligent zijn en ze handen
nodig hebben om hun rede te realiseren. De natuur werkt doelbewust en zinvol, wat ook
een morele dimensie geeft.
• Theorie van de 4 oorzaken: Alles heeft vier oorzaken
1. Materiële oorzaak: waaruit iets gemaakt is (bv. brons van een standbeeld)
2. Formele oorzaak: de vorm die aan de materie wordt gegeven (bv. de structuur van
het standbeeld)
3. Efficiënte of bewerkende oorzaak: wie of wat het veroorzaakt (bv. de beeldhouwer)
4. Doeloorzaak (=teleologie): alles heeft een doel (bv. het standbeeld is bedoeld ter
ere van iemand) het doel bepaalt ook de vorm van de materie (bv een mes is scherp
omdat het moet snijden) => het ‘goede’ = doel
• Onbewogen Beweger ‘God’: Alles beweegt naar een doel toe. Dat betekent dat er een
ultiem doel moet bestaan: iets dat alles in beweging zet, maar zelf niet bewogen wordt.
• Deze ‘onbewogen beweger’ is voor Aristoteles God: volmaakt, eeuwig, en oorzaak van alles.
Dit geeft betekenis aan de wereld en haar orde.
B. Moderne Wetenschapsopvatting (NU)
• Mechanisch wereldbeeld: natuur als machine
• Geen teleologie: natuur heeft geen ingebouwd doel
• Darwin: evolutie door toeval en natuurlijke selectie, geen goddelijk plan
• Realiteit wordt kwantificeerbaar en manipuleerbaar
3. Contrast: Wat betekent dit voor de mens? Moderne Zingevingscrisis
• De mens kan niet meer vertrouwen op religie, tradities en hij staat er alleen voor
• De wereld voelt vreemd aan
• De mens moet zelf betekenis scheppen
A. Albert Camus vs. Aristoteles
Albert Camus <-> Aristotles
4