H6: CONDITIONERING EN LEREN
6.1 KLASSIEKE CONDITIONERING
De mens is een lerend wezen (~spiegelneuronen)
Leren = (relatief) permanente wijziging in gedrag en kennis ten gevolge van eerdere ervaringen
Menselijk leren: zelfde principes als dieren
→ variabelen zijn makkelijker constant te houden bij dieren dan bij mensen (ethisch verantwoordelijk!)
Bv. Ervaring, genetische achtergrond, motivatie > laboratorium kweken
→ theoretisch en toegepast belang: is het van belang om eerst te testen op dieren voor we het op mensen testen?
Klassieke conditionering = het leren van de samenhang tussen bepaalde stimuli, maar zonder eigen controle
→ het is een zeer eenvoudig mechanisme en zeer breed toepasbaar:
▪ Water in de mond wanneer je een reclame over eten ziet
▪ Dier dat geluid hoort van etensbakje komt aangehuppeld
PAVLOV
De klassieke conditonering staat ook bekend als de ‘pavloviaanse’ conditionering
Pavlov:
▪ Deed een onderzoek naar psychologie
▪ Deed onderzoek naar het spijsverteringsstelsel
▪ Hij was een neurowetensschapper
▪ Nobelprijs fysiologie & geneeskunde (1904)
Methode
▪ Natuurwetenschappelijke aanpak: gecontroleerde omgeving
▪ Afhankelijke variabele: speekselaanmaak
▪ Het werd heel precies getimed
▪ Wanneer het eten werd aangeboden ging er altijd een belletje rinkelen
▪ Samen met het voedsel en het belletje
→ permanente gedragswijziging van de hond: begon al te kwijlen tijdens het belletje nog voor het hij het eten
presenteerde
▪ Hij legt de focus op het spijsvertering en ontdekt de ‘psychische reflex’, veroorzaakt door de voedselstimuli op
een afstand van het dier
→ veel processen worden reflexmatig uitgelokt
▪ Het ging hier niet over een subjectief gestuurd gedrag, maar om reflectief gedrag dat wetenschappelijk
bestudeerd kon worden
,=>> door 2 stimuli samen aan te bieden kan je op een bepaalde manier door de 1ste stimulus aan te bieden een reactie
uitlokken die normaal enkel van toepassing was op de oorspronkelijke stimulus
De inzichten van Pavlov
Klassieke conditionering = NS + OS → OR leidt tot CS → CR~(OR)
1. Ongeconditioneerde stimulus die leidt tot een ongeconditioneerde respons
2. Neutrale stimulus (niet gepaard met ongeconditioneerde stimulus bv belletje) en je besteedt daar aandacht
aan, oriëntatie
3. Neutrale stimulus en ongeconditioneerde stimulus zorgt voor een ongeconditioneerde respons
4. Een geconditioneerde stimulus lokt een geconditioneerde respons uit
Bijvoorbeeld:
▪ OS: iemand komt de kamer binnen → OR: hondje is
blij
▪ NS: geluid van de voordeur → oriëntatie: aandacht
voor geluid
▪ NS+OS: geluid van de deur en er komt iemand de
kamer binnen → OR: hondje is blij
▪ CS: geluid van de deur → CR: hondje is al blij, voor dat er iemand binnen komt
KENMERKEN VAN KLASSIEKE CONDITIONERING
Verwerving = het proces waardoor een geconditioneerde stimulus een geconditioneerde reactie gaat uitlokken
▪ Bij de meeste vormen er een duidelijke verwervingsfase omdat meerdere NS (die CS wordt) OS aanbiedingen
nodig hebben voordat de CS een CR uitlokt
▪ De duur van de verwervingsfase hangt af van de intensiteit van de OS en de OR
→ soms is 1 aanbieding al genoeg om een sterk verband te leggen
Bv auto-ongeval
Experiment ooglidreflex:
▪ NS: blaasje in oog, oog knipperde
▪ Lampje gaat branden telkens voor er een blaasje volgt in het oog
▪ Het oog knipperde nu al nog voor het blaasje wind in het oog kwam
▪ De CS (het lampje) lokte een CR (knipperen) uit
Amnesiepatienten: geheugenverlies en geheugenproblemen (geen kortetermijngeheugen)
→ gelijke resultaten als gezonde personen
▪ Expliciet geheugen: alles wat je kan vertellen, expliciete kennis
▪ Impliciet geheugen: motorisch, bewegingen zonder erover na te denken
, Extinctie = de verzwakking van de CR die optreedt als de CS herhaaldelijk zonder OS aangeboden wordt
→ door de herhaalde aanbiedingen van de CS zonder de OS onderdrukt de nieuwe relatie (CS zonder OS-OR) de
geleerde CS-CR relatie
Bv kwijlrespons vermindert doordat de bel meermaals aangeboden wordt zonder vlees
➢ Nieuwe relatie: bel zonder eten
➢ Geleerde relatie: bel met vlees
kan wel op lange termijn aangeleerd worden (CR)
Je bent het niet vergeten, er is een tijdelijk spontaan herstel
= houdt in dat dat de geconditioneerde respons opnieuw en vooral sneller kan worden aangeleerd dan bij de eerste
verwervingsfase
bv wanneer je angst hebt om te vliegen en ze hebben de angst overwonnen door 1 vlucht, wanneer ze dan voor een
lange periode niet meer gevlogen hebben keert de angst terug
Stimulusgeneralisatie = de CR bij een bepaalde CS generaliseert zich naar andere stimuli die een grote overeenkomst
met de CS vertonen
→ we zijn in staat het te generaliseren en te veralgemenen
bv je bent bang voor een wolf, voor elke wolf en je bent niet bang voor enkel die wolf en niet voor een andere, je voelt
dezelfde angstgevoelens
bv wanneer je bij de hond van Pavlov een ander soort belletje laat rinkelen zal het effect hetzelfde blijven
▪ De stimulusgeneralisatie is evolutionair belangrijk want het geeft preventie op gevaar
▪ Niet absoluut: te sterke stimulusgeneralisatie is ook niet altijd goed
Stimulusdiscriminatie = het proces dat beschermt tegen overgeneralisatie
bv je bent bang van grote honden, maar niet van de hond van je vrienden want die is klein, verschillend genoeg
Toepassing spinnenfobie:
▪ Bij bepaalde spinsoorten ga je de CS wel laten volgen door de OS die zorgt voor een OR
▪ Bv elektrische shock:
» Bij grote spinnen krijg je een shock
» Bij kleine spinnen krijg je geen shock
» Kleine spinnen die thuis zitten zijn nu minder eng want die associeer je niet met pijn en angst
6.1 KLASSIEKE CONDITIONERING
De mens is een lerend wezen (~spiegelneuronen)
Leren = (relatief) permanente wijziging in gedrag en kennis ten gevolge van eerdere ervaringen
Menselijk leren: zelfde principes als dieren
→ variabelen zijn makkelijker constant te houden bij dieren dan bij mensen (ethisch verantwoordelijk!)
Bv. Ervaring, genetische achtergrond, motivatie > laboratorium kweken
→ theoretisch en toegepast belang: is het van belang om eerst te testen op dieren voor we het op mensen testen?
Klassieke conditionering = het leren van de samenhang tussen bepaalde stimuli, maar zonder eigen controle
→ het is een zeer eenvoudig mechanisme en zeer breed toepasbaar:
▪ Water in de mond wanneer je een reclame over eten ziet
▪ Dier dat geluid hoort van etensbakje komt aangehuppeld
PAVLOV
De klassieke conditonering staat ook bekend als de ‘pavloviaanse’ conditionering
Pavlov:
▪ Deed een onderzoek naar psychologie
▪ Deed onderzoek naar het spijsverteringsstelsel
▪ Hij was een neurowetensschapper
▪ Nobelprijs fysiologie & geneeskunde (1904)
Methode
▪ Natuurwetenschappelijke aanpak: gecontroleerde omgeving
▪ Afhankelijke variabele: speekselaanmaak
▪ Het werd heel precies getimed
▪ Wanneer het eten werd aangeboden ging er altijd een belletje rinkelen
▪ Samen met het voedsel en het belletje
→ permanente gedragswijziging van de hond: begon al te kwijlen tijdens het belletje nog voor het hij het eten
presenteerde
▪ Hij legt de focus op het spijsvertering en ontdekt de ‘psychische reflex’, veroorzaakt door de voedselstimuli op
een afstand van het dier
→ veel processen worden reflexmatig uitgelokt
▪ Het ging hier niet over een subjectief gestuurd gedrag, maar om reflectief gedrag dat wetenschappelijk
bestudeerd kon worden
,=>> door 2 stimuli samen aan te bieden kan je op een bepaalde manier door de 1ste stimulus aan te bieden een reactie
uitlokken die normaal enkel van toepassing was op de oorspronkelijke stimulus
De inzichten van Pavlov
Klassieke conditionering = NS + OS → OR leidt tot CS → CR~(OR)
1. Ongeconditioneerde stimulus die leidt tot een ongeconditioneerde respons
2. Neutrale stimulus (niet gepaard met ongeconditioneerde stimulus bv belletje) en je besteedt daar aandacht
aan, oriëntatie
3. Neutrale stimulus en ongeconditioneerde stimulus zorgt voor een ongeconditioneerde respons
4. Een geconditioneerde stimulus lokt een geconditioneerde respons uit
Bijvoorbeeld:
▪ OS: iemand komt de kamer binnen → OR: hondje is
blij
▪ NS: geluid van de voordeur → oriëntatie: aandacht
voor geluid
▪ NS+OS: geluid van de deur en er komt iemand de
kamer binnen → OR: hondje is blij
▪ CS: geluid van de deur → CR: hondje is al blij, voor dat er iemand binnen komt
KENMERKEN VAN KLASSIEKE CONDITIONERING
Verwerving = het proces waardoor een geconditioneerde stimulus een geconditioneerde reactie gaat uitlokken
▪ Bij de meeste vormen er een duidelijke verwervingsfase omdat meerdere NS (die CS wordt) OS aanbiedingen
nodig hebben voordat de CS een CR uitlokt
▪ De duur van de verwervingsfase hangt af van de intensiteit van de OS en de OR
→ soms is 1 aanbieding al genoeg om een sterk verband te leggen
Bv auto-ongeval
Experiment ooglidreflex:
▪ NS: blaasje in oog, oog knipperde
▪ Lampje gaat branden telkens voor er een blaasje volgt in het oog
▪ Het oog knipperde nu al nog voor het blaasje wind in het oog kwam
▪ De CS (het lampje) lokte een CR (knipperen) uit
Amnesiepatienten: geheugenverlies en geheugenproblemen (geen kortetermijngeheugen)
→ gelijke resultaten als gezonde personen
▪ Expliciet geheugen: alles wat je kan vertellen, expliciete kennis
▪ Impliciet geheugen: motorisch, bewegingen zonder erover na te denken
, Extinctie = de verzwakking van de CR die optreedt als de CS herhaaldelijk zonder OS aangeboden wordt
→ door de herhaalde aanbiedingen van de CS zonder de OS onderdrukt de nieuwe relatie (CS zonder OS-OR) de
geleerde CS-CR relatie
Bv kwijlrespons vermindert doordat de bel meermaals aangeboden wordt zonder vlees
➢ Nieuwe relatie: bel zonder eten
➢ Geleerde relatie: bel met vlees
kan wel op lange termijn aangeleerd worden (CR)
Je bent het niet vergeten, er is een tijdelijk spontaan herstel
= houdt in dat dat de geconditioneerde respons opnieuw en vooral sneller kan worden aangeleerd dan bij de eerste
verwervingsfase
bv wanneer je angst hebt om te vliegen en ze hebben de angst overwonnen door 1 vlucht, wanneer ze dan voor een
lange periode niet meer gevlogen hebben keert de angst terug
Stimulusgeneralisatie = de CR bij een bepaalde CS generaliseert zich naar andere stimuli die een grote overeenkomst
met de CS vertonen
→ we zijn in staat het te generaliseren en te veralgemenen
bv je bent bang voor een wolf, voor elke wolf en je bent niet bang voor enkel die wolf en niet voor een andere, je voelt
dezelfde angstgevoelens
bv wanneer je bij de hond van Pavlov een ander soort belletje laat rinkelen zal het effect hetzelfde blijven
▪ De stimulusgeneralisatie is evolutionair belangrijk want het geeft preventie op gevaar
▪ Niet absoluut: te sterke stimulusgeneralisatie is ook niet altijd goed
Stimulusdiscriminatie = het proces dat beschermt tegen overgeneralisatie
bv je bent bang van grote honden, maar niet van de hond van je vrienden want die is klein, verschillend genoeg
Toepassing spinnenfobie:
▪ Bij bepaalde spinsoorten ga je de CS wel laten volgen door de OS die zorgt voor een OR
▪ Bv elektrische shock:
» Bij grote spinnen krijg je een shock
» Bij kleine spinnen krijg je geen shock
» Kleine spinnen die thuis zitten zijn nu minder eng want die associeer je niet met pijn en angst