Methodologische benaderingen
• Kwantitatief onderzoek: Richt zich op het meten van variabelen, het testen van hypothesen en het verklaren van
relaties. Deze benadering benadrukt numerieke gegevens, categorisering van gegevens, het principe van objectiviteit,
deductief redeneren, representativiteit en generaliseerbaarheid van bevindingen
o Voorbeelden: inhoudsanalyse, (veld) experimenten in laboratoria, surveys en enquêtemethoden.
• Kwalitatief onderzoek: Richt zich op subjectieve ervaringen en betekenisgeving om sociale fenomenen te begrijpen en
te beschrijven. Het gebruikt over het algemeen een inductieve benadering van onderzoek waarbij de theorie wordt
opgebouwd uit de gegevens (in plaats van dat de gegevens worden verzameld om een vooraf bepaalde theorie te
testen) en het ontwerp flexibel kan zijn en niet van tevoren vastligt
o Voorbeelden: tekstuele analyse, etnografie, focusgroepdiscussies, diepte – interviews, casestudies en op
kunst gebaseerde onderzoeksmethoden
• Mixed Methods Research: combineert kwantitatieve en kwalitatieve methoden in één project
Kenmerken kwantitatief onderzoek
• Het principe van objectiviteit: Het minimaliseren van de rol die de eigen gevoelens, prioriteiten, ervaringen en
meningen van de onderzoeker spelen bij het vormgeven van onderzoeksresultaten. (minimaliseren van subjectiviteit)
• Aggregatie van numerieke gegevens: In plaats van een onderzoeksdeelnemer die een enquête invult te vragen om
bijvoorbeeld woorden te gebruiken om een mening die hij of zij heeft uit te leggen, meet de kwantitatieve onderzoeker
meningen (of iets anders) numeriek en voegt die getallen vervolgens samen om aggregaten te vormen. (gegevens
bundelen om algemenere uitspraken te kunnen doen). Uit spraak kunnen doen om toe te passen op grotere groep =
generaliseren
• Deductief redeneren: Hypothesen worden meestal gebaseerd op de bevindingen van eerdere onderzoeken en de
principes van bestaande theorieën. Vervolgens wordt data verzameld om te zien of die hypothesen bevestigd kunnen
worden. (hypotheses afleiden uit theorieën en deze empirisch testen)
➔ Kwantitatief onderzoek gebruikt numerieke gegevens om variabelen te meten, hypotheses te testen en relaties
tussen variabelen te verklaren. Maar hoe komen we nu tot wat we willen testen, welke relaties tussen welke
variabelen?...Belang van een goed onderzoeksmodel
Leerdoelen
• Het op een systematische manier verzamelen en analyseren van grote hoeveelheden informatie (data). Dit start bij
het ontwikkelen van vragenlijsten/experimenten en hoe er conclusies getrokken worden uit de geanalyseerde data
• Onderzoekscompetenties waarbij datacollectie, – analyse, en rapportering van numerieke gegevens centraal staat.
• Het combineren en integreren van kennis, vaardigheden en attitudes die nodig zijn om zelfstandig kwantitatieve
methoden en analyses te ontwerpen, uitvoeren en evalueren.
• Het kritisch evalueren van kwantitatieve metingen en hun betekenis in de praktijk
1
,Onderzoeksmodel
Onderzoeksprobleem
• Duidelijk onderzoeksprobleem is key (kan verschillende vormen aannemen)
o Concepten nog niet in verband gebracht: nog niet onderzocht of nog niet veel over geweten
▪ Vb massacommunicatie tijdens coronapandemie
o Nog niet bij een bepaalde populatie: nuttig als je verschillen verwacht of wil vergelijken
▪ Vb hoe jongeren met autisme, massamedia opvangen
o Nog niet in speciale context: specifieke context
▪ Vb epidemiologisch onderzoek, onderzoek naar ouderen met onderliggende aandoeningen
o Verklaring voor bepaalde relaties: verband vastgesteld wat niet logisch is, daarom verklaring via
vervolgonderzoek
➔ Kortom we willen iets onderzoeken om kennis bij te dragen en wat nog niet geweten is in praktijk = DE GAP
1) Deductieve benadering
• Vertrekkend vanuit een theorie, die een hypothese of onderzoeksvraag gaat testen
o Beginnend van bepaalde verwachting, hoe dingen aan elkaar hangen
• Theorie = stelling over hoe het fenomeen gaat optreden
• Theorie = goed onderbouwd, gestructureerd en uitgewerkt systeem van ideeën dat een fenomeen probeert te
verklaren (framework dat concepten met elkaar in verband brengt)
o Gebaseerd op onderzoek, bewijs en vaak meerdere testen
• Theorie is:
o Falsifieerbaar = kan bevestigd of weerlegd worden (welke bevindingen zorgen ervoor dat de hypothese fout is)
o Generaliseerbaar = niet beperkt tot 1 situatie maar toepasbaar op bredere contexten of groepen
o Streeft naar objectieve waarheid = waarheid ontdekken dat iedereen kan begrijpen en nadoen ongeacht
persoonlijke overtuigingen of meningen, andere onderzoekers moeten hetzelfde bekomen = feitelijk
▪ Grenzen objectieve waarheid: streven naar universele waarheid maar moeten ook open blijven voor
alternatieve verklaringen of nieuwe bewijzen
▪ “als 5 onderzoekers hetzelfde onderzoeken, dat ze alle 5 ongeveer hetzelfde resultaat bekomen”
o Kritisch = theorie herdenken, aanpassen en uitbreiden (individuele verschillen, achtergrond kenmerken)
• Theorie of planned behaviour
o Gebruikt om mensen hun gezondheidsgedrag te voorspellen
o Hun gedrag wordt beïnvloed door hun attitude, subjectieve norm en controle over hun gedrag
o Deze 3 aspecten stellen intentie vast en ook het echte gedrag
o Voorbeeld: blootstelling aan roken in series, impact op het gedrag van jongeren
▪ Hypotheses afleiden vb hoe meer ze het zien, hoe positiever ze er t.o.v. staan en kan gedrag
beïnvloeden (denken dat roken ‘cool’ is)
▪ Falsifieerbaar = je verwacht positieve attitude dus als je negatieve krijgt ga je hypothese weerleggen
▪ Generaliseerbaarheid = niet enkel voor rookgedrag maar ook blootstelling aan alcohol of drugs
2
, ▪ Objectief = andere onderzoekers, zelfde resultaat (je mag als onderzoeker eigen verwachtingen of
opinies niet laten meespelen)
▪ Kritisch = individuele verschillen (achtergrond en persoonlijkheidskenmerken, vb ouders dat roken)
2) Inductieve benadering
• Vertrekkend van data om een theorie te ontwikkelen (eerder kwalitatief)
Verschil hypothese en onderzoeksvraag
• Een theorie leidt tot hypotheses VS onderzoeksvraag
o = verwachtingen die we hebben over wat zal optreden in de realiteit op basis van theorie, hoe variabelen
samenhangen in de realiteit
o Onderzoeksvraag = we hebben nog geen idee over de richting van een verband, dus we formuleren een
bredere algemene vraag die de richting van het onderzoek bepaalt
o Hypothese = we hebben een idee / verwachting over de richting van een verband, specifieke voorspelling die
de onderzoeker test om te zien of deze waar is of niet. Vaak is een hypothese een antwoord op de
onderzoeksvraag.
• Wat je formuleert is afhankelijk van hoeveel evidentie er al is om zeker te zijn van de richting van het verband.
• Bestudeer je een volledig nieuw onderwerp dan heb je nog geen input van hoe de variabelen samenhangen en
formuleer je dus een onderzoeksvraag. Heb je wel een duidelijke theorie die kan voorspellen hoe de variabelen
samenhangen dan formuleer je een hypothese
• Voorbeeld: blootstelling aan series over roken, misschien mensen die al roken meer aangetrokken tot deze soort
series? M.a.w. roken kan ook blootstelling aan de serie voorspellen (dus richting verband kan ook andersom. Als we
dus niet genoeg evidentie hebben over welke richting het verband zal uitgaan, formuleren we een onderzoeksvraag)
• Extra → je bent niet de eerste die iets wil onderzoeken, vele onderzoekers vooraf hadden al iets in dezelfde trend
onderzocht. Er zijn al bepaalde resultaten over hoe concepten samenhangen = meer bewijs in literatuur = meer
evidentie om plausibele hypothese op te stellen = hypothese terugkoppelen aan bestaande literatuur = transparantie
o Inconsistente resultaten of te weinig bewijs = onderzoeksvraag formuleren
3
, Hypotheses (verwachtingen) vormen samen onderzoeksmodel
• Het onderzoeksmodel bevat informatie over:
o Wie is de populatie → groep waarover je iets wil zeggen (vb jongeren tussen 12 – 18 jaar die naar series kijken)
o Wat zijn de variabelen → onafhankelijk vs afhankelijk uitleggen (vb blootstelling aan roken in series en
rookgedrag)
o Hoe definiëren we de variabelen → hoe bakenen we ze af? Hoe meten we de variabelen? Welke
conceptualisering of schaal gebruiken we? (vb hoe meten we roken? Blootstelling aan inhouden die
rookgedrag bevatten?)
o Hoe verhouden de variabelen zich → welke hangen samen, en in welke richting gaat die samenhang (vb wat
voorspelt wat?)
• Een voorbeeld:
o Gap → onderzoeksprobleem, vaak op het einde van de inleiding of in abstract
o Aim → doelstelling van de studie, hoe gaat deze studie inspelen op deze leemte, vaak op het einde van de
inleiding of in abstract
o Hypothese → op het einde van de literatuurstudie
o Variabele → moeten duidelijk zijn op het einde van de literatuurstudie, maar vaak expliciet benoemd in
methodensectie
o Voorbeeld: Bereal, Be Happy? Examining the relationship between authentic self – presentations on Bereal
and adolescents’ self – esteem.
• Welke variabelen op de plek van onafhankelijk (= oorzaak of input) moet komen en welke op de plek van afhankelijk (=
effect / gevolg of output)
• Causaliteit → je bent zeker dat het effect in die richting gaat en niet andersom, je hebt genoeg basis om te stellen dat
het self – presentation is dat self – esteem veroorzaakt en niet andersom
o Rechte pijl → verwachten dat onafhankelijke variabele oorzaak is voor de afhankelijke variabele en niet
andersom (éenrichting) = we verwachten dat authentieke zelfpresentatie leidt tot groter zelfvertrouwen
• Soms weten we niet in welke richting het gaat, dan kunnen we een pijl plaatsen die in twee richtingen gaat, dit stelt
een correlatie voor = gewone samenhang tussen twee variabelen zonder uitspraak over de richting van die
samenhang (soms zijn we niet zeker van de richting)
o Maar misschien is zijn het wel de mensen met hoger zelfvertrouwen dat zich meer authentiek willen
openstellen
o Er is een samenhang maar weten niet welke de oorzaak is
4