METHODEN EN ONDERZOEK
___________________Meetinstrumenten in kwantitatief onderzoek:
inleiding:
1. Metingen:
→ kwalitatief onderzoek is gebaseerd op metingen
→ niet meetbaar = niet testbaar
→ variabelen die we meten bepaald door onderzoeksvraag
→ rekening houden met confounding
⤷ factor gerelateerd aan te onderzoeken risicofactor en uitkomst
⤷ kan blootstelling en uitkomst verzwakken of versterken
voorbeeld:
Een geobserveerd verband tussen parodontitis en een verhoogd risico van myocardinfarct
kan in werkelijkheid veroorzaakt zijn door de relatie van roken met de blootstelling
(parodontitis) en de uitkomst (myocardinfarct). Rokers hebben meer parodontitis dan
niet-rokers en rokers hebben meer kans op een myocardinfarct.
→ variabelen kunnen effect versterken of verzwakken
⤷ door verstorende variabele= confounding
⤷ door effect van modificerende variabele
voorbeeld:
In de relatie tussen leeftijd en bloeddruk blijkt dat dit effect sterker is bij mannen dan bij
vrouwen. Geslacht is dan een effect modificerende variabele
→ na gekozen variabelen, meetinstrument kiezen
→ meetinstrument gedefinieerd door betrouwbaarheid en geldigheid
- reliability ⇒ betrouwbaarheid, consistentie meting
- validiteit ⇒ geldigheid, nauwkeurigheid
⤷ bepaald of er informatiebias optreed
→ oorzaak onderzoek in alternatieve verklaring:
• door toeval ⇒ chance
• systematische fouten ⇒ selectiebias
• bij verzamelen van gegevens ⇒ informatiebias
• beïnvloeding additionele factoren ⇒ confounding
2. Soorten meetinstrumenten:
→ typische meetinstrumenten zorg:
● gezondheids- en sociale uitkomsten
- morbiditeit
- levenskwaliteit
- eigen vermogen
- kosteneffectiviteit
● intermediaire gezondheidsuitkomsten
- gezondheid levensstijl
- gezondheidsdiensten
● gezondheidsbevordering resultaten
- gezondheidsgeletterdheid (health literacy)
- gezondheidsbeleid
1
, → soorten meetinstrumenten
○ eenvoudig telsysteem
○ fysische / biologische meetinstrumenten
○ vragenlijsten
○ observatie
→ voor- en nadelen:
voordelen nadelen
vragenlijst + anonimiteit - geen observatie mogelijk
+ geen beïnvloeding van onderzoeker - lage respons
+ goedkoop - kans groot op minder objectieve data
+ kan digitaal / op afstand
observatie + betrouwbaarder dan zelfrapportage - niet altijd objectief
+ goed toepasbaar in klinische setting ⤷ afhankelijk van interpretatie
onderzoeker
- Hawthorne effect (effect van
deelname aan onderzoek)
biofysische + objectief - belastend voor patiënt
metingen + nauwkeurig
betrouwbaarheid van meetinstrumenten:
1. Wat:
→ onder dezelfde omstandigheden zou het steeds dezelfde uitkomst geven
→ betrouwbaarheid onderzoeken voor validiteit
⤷ correcte betrouwbaarheid als voorwaarde bij correcte validiteit
⤷ betrouwbaarheid garandeert geen validiteit
→ manieren om te onderzoeken:
- inter- of intra beoordelaarsbetrouwbaarheid
- test-hertest betrouwbaarheid
- interne consistentie betrouwbaarheid
2. Inter- of intra beoordelaarsbetrouwbaarheid:
→ betrouwbaar ⇒ geeft na herhaalde afname bij zelfde patiënt dezelfde uitslag
→ verschil inter en intra
○ inter: mate waarin uitslagen van metingen bij zelfde patiënt variëren als
verschillende mensen de test uitvoeren
○ intra: mate waarin uitslagen van metingen bij zelfde patiënt variëren als
dezelfde persoon de test meermaals uitvoert
→ graad van betrouwbaarheid uitgedrukt
• correlatie coëfficiënt ⇒ continu
↳ waarde tussen 0 en 1
• kappa coëfficiënt ⇒ nominaal of ordinaal
↳ waarden: ‘slecht’ (k < 0)
‘gering’ (0-0,20)
‘matig’ (0,21-0,40)
‘redelijk’ (0,41-0,60)
‘voldoende tot goed’(0,61-0,80)
‘bijna tot volledig perfect’(0,81-1,00)
2
, 3. Test-hertest betrouwbaarheid:
→ correlatie tussen scores op 2 of meerdere testafnames
→ betrekking tot stabiliteit
⤷ constant blijven van meetresultaten over tijd
→ vaak gebruikt bij vragenlijst
→ graad van betrouwbaarheid uitgedrukt in correlatie coëfficiënt
⤷ waarde tussen 0 en 1
perfect positieve correlatie geen correlatie perfect negatieve correlatie
→ soms ook kappa of gewone percentages van overeenkomst gebruik
→ verschillende methoden om te meten
vb. - Pearson correlatie coëfficiënt ⇒ lineaire relaties tussen continue variabelen
- Spearman (rang) correlatie coëfficiënt ⇒ monotone relaties, tegen uitschieters
- Intra-Class correlatie ⇒ consistentie binnen groepen
4. Interne consistentie betrouwbaarheid:
→ mate waarin delen van instrument onderling overeenstemmen
vb. in enquête: leeftijd vs geboortedatum
→ graad van betrouwbaarheid uitgedrukt in Cronbach's alfa coëfficiënt
0.00 < r < 0.30: nauwelijks of geen interne consistentie
0.30 < r < 0.50: lage interne consistentie
0.50< r < 0.70: middelmatige interne consistentie
0.70 < r < 0.90: hoge interne consistentie
0.90 < r < 1.00: zeer hoge interne consistentie
validiteit van meetinstrumenten:
1. Wat:
→ mate waarin gemeten wordt wat men wilde meten
⤷ wordt er gemeten wat we veronderstelden te meten?
→ kan worden gecategoriseerd met verschillende subcategorieën:
● inhoudsvaliditeit
⤷ inhoud relevant, representatief, begrijpelijk?
⤷ omvat het alle domeinen van te meten onderwerp?
⤷ methode:
- kwalitatief oordeel door experts
- panel evaluatie
● criteriumvaliditeit
⤷ relatie tussen meetinstrument en referentie?
⤷ gelijktijdig ⇒ concurrent
voorspellend ⇒ predictive
⤷ methode:
- correlatie coëfficiënt
3
, ● begripsvaliditeit / constructvaliditeit
⤷ zoekt overeenkomsten tussen concept en meetinstrument
⤷ wordt er gemeten wat men wil weten
⤷ methode:
- correlatie coëfficiënt
- factor analyse
- oordeel van experten
2. Verbrand betrouwbaarheid en validiteit:
→ verschil en verband tussen beiden
voorbeeld:
Als je jezelf 4x meet op de weegschaal, lees je volgende cijfers: 72, 71, 70 en 71kg. Dan kan
je stellen dat je weegschaal redelijk betrouwbaar is en de resultaten consistent zijn.
Wanneer je gewicht in realiteit 61kg is dan is er iets fout aan de validiteit van de weegschaal.
Dus betrouwbaarheid is noodzakelijk maar niet voldoende.
4
___________________Meetinstrumenten in kwantitatief onderzoek:
inleiding:
1. Metingen:
→ kwalitatief onderzoek is gebaseerd op metingen
→ niet meetbaar = niet testbaar
→ variabelen die we meten bepaald door onderzoeksvraag
→ rekening houden met confounding
⤷ factor gerelateerd aan te onderzoeken risicofactor en uitkomst
⤷ kan blootstelling en uitkomst verzwakken of versterken
voorbeeld:
Een geobserveerd verband tussen parodontitis en een verhoogd risico van myocardinfarct
kan in werkelijkheid veroorzaakt zijn door de relatie van roken met de blootstelling
(parodontitis) en de uitkomst (myocardinfarct). Rokers hebben meer parodontitis dan
niet-rokers en rokers hebben meer kans op een myocardinfarct.
→ variabelen kunnen effect versterken of verzwakken
⤷ door verstorende variabele= confounding
⤷ door effect van modificerende variabele
voorbeeld:
In de relatie tussen leeftijd en bloeddruk blijkt dat dit effect sterker is bij mannen dan bij
vrouwen. Geslacht is dan een effect modificerende variabele
→ na gekozen variabelen, meetinstrument kiezen
→ meetinstrument gedefinieerd door betrouwbaarheid en geldigheid
- reliability ⇒ betrouwbaarheid, consistentie meting
- validiteit ⇒ geldigheid, nauwkeurigheid
⤷ bepaald of er informatiebias optreed
→ oorzaak onderzoek in alternatieve verklaring:
• door toeval ⇒ chance
• systematische fouten ⇒ selectiebias
• bij verzamelen van gegevens ⇒ informatiebias
• beïnvloeding additionele factoren ⇒ confounding
2. Soorten meetinstrumenten:
→ typische meetinstrumenten zorg:
● gezondheids- en sociale uitkomsten
- morbiditeit
- levenskwaliteit
- eigen vermogen
- kosteneffectiviteit
● intermediaire gezondheidsuitkomsten
- gezondheid levensstijl
- gezondheidsdiensten
● gezondheidsbevordering resultaten
- gezondheidsgeletterdheid (health literacy)
- gezondheidsbeleid
1
, → soorten meetinstrumenten
○ eenvoudig telsysteem
○ fysische / biologische meetinstrumenten
○ vragenlijsten
○ observatie
→ voor- en nadelen:
voordelen nadelen
vragenlijst + anonimiteit - geen observatie mogelijk
+ geen beïnvloeding van onderzoeker - lage respons
+ goedkoop - kans groot op minder objectieve data
+ kan digitaal / op afstand
observatie + betrouwbaarder dan zelfrapportage - niet altijd objectief
+ goed toepasbaar in klinische setting ⤷ afhankelijk van interpretatie
onderzoeker
- Hawthorne effect (effect van
deelname aan onderzoek)
biofysische + objectief - belastend voor patiënt
metingen + nauwkeurig
betrouwbaarheid van meetinstrumenten:
1. Wat:
→ onder dezelfde omstandigheden zou het steeds dezelfde uitkomst geven
→ betrouwbaarheid onderzoeken voor validiteit
⤷ correcte betrouwbaarheid als voorwaarde bij correcte validiteit
⤷ betrouwbaarheid garandeert geen validiteit
→ manieren om te onderzoeken:
- inter- of intra beoordelaarsbetrouwbaarheid
- test-hertest betrouwbaarheid
- interne consistentie betrouwbaarheid
2. Inter- of intra beoordelaarsbetrouwbaarheid:
→ betrouwbaar ⇒ geeft na herhaalde afname bij zelfde patiënt dezelfde uitslag
→ verschil inter en intra
○ inter: mate waarin uitslagen van metingen bij zelfde patiënt variëren als
verschillende mensen de test uitvoeren
○ intra: mate waarin uitslagen van metingen bij zelfde patiënt variëren als
dezelfde persoon de test meermaals uitvoert
→ graad van betrouwbaarheid uitgedrukt
• correlatie coëfficiënt ⇒ continu
↳ waarde tussen 0 en 1
• kappa coëfficiënt ⇒ nominaal of ordinaal
↳ waarden: ‘slecht’ (k < 0)
‘gering’ (0-0,20)
‘matig’ (0,21-0,40)
‘redelijk’ (0,41-0,60)
‘voldoende tot goed’(0,61-0,80)
‘bijna tot volledig perfect’(0,81-1,00)
2
, 3. Test-hertest betrouwbaarheid:
→ correlatie tussen scores op 2 of meerdere testafnames
→ betrekking tot stabiliteit
⤷ constant blijven van meetresultaten over tijd
→ vaak gebruikt bij vragenlijst
→ graad van betrouwbaarheid uitgedrukt in correlatie coëfficiënt
⤷ waarde tussen 0 en 1
perfect positieve correlatie geen correlatie perfect negatieve correlatie
→ soms ook kappa of gewone percentages van overeenkomst gebruik
→ verschillende methoden om te meten
vb. - Pearson correlatie coëfficiënt ⇒ lineaire relaties tussen continue variabelen
- Spearman (rang) correlatie coëfficiënt ⇒ monotone relaties, tegen uitschieters
- Intra-Class correlatie ⇒ consistentie binnen groepen
4. Interne consistentie betrouwbaarheid:
→ mate waarin delen van instrument onderling overeenstemmen
vb. in enquête: leeftijd vs geboortedatum
→ graad van betrouwbaarheid uitgedrukt in Cronbach's alfa coëfficiënt
0.00 < r < 0.30: nauwelijks of geen interne consistentie
0.30 < r < 0.50: lage interne consistentie
0.50< r < 0.70: middelmatige interne consistentie
0.70 < r < 0.90: hoge interne consistentie
0.90 < r < 1.00: zeer hoge interne consistentie
validiteit van meetinstrumenten:
1. Wat:
→ mate waarin gemeten wordt wat men wilde meten
⤷ wordt er gemeten wat we veronderstelden te meten?
→ kan worden gecategoriseerd met verschillende subcategorieën:
● inhoudsvaliditeit
⤷ inhoud relevant, representatief, begrijpelijk?
⤷ omvat het alle domeinen van te meten onderwerp?
⤷ methode:
- kwalitatief oordeel door experts
- panel evaluatie
● criteriumvaliditeit
⤷ relatie tussen meetinstrument en referentie?
⤷ gelijktijdig ⇒ concurrent
voorspellend ⇒ predictive
⤷ methode:
- correlatie coëfficiënt
3
, ● begripsvaliditeit / constructvaliditeit
⤷ zoekt overeenkomsten tussen concept en meetinstrument
⤷ wordt er gemeten wat men wil weten
⤷ methode:
- correlatie coëfficiënt
- factor analyse
- oordeel van experten
2. Verbrand betrouwbaarheid en validiteit:
→ verschil en verband tussen beiden
voorbeeld:
Als je jezelf 4x meet op de weegschaal, lees je volgende cijfers: 72, 71, 70 en 71kg. Dan kan
je stellen dat je weegschaal redelijk betrouwbaar is en de resultaten consistent zijn.
Wanneer je gewicht in realiteit 61kg is dan is er iets fout aan de validiteit van de weegschaal.
Dus betrouwbaarheid is noodzakelijk maar niet voldoende.
4