Samenvatting Inleiding Onderzoek
Het onderzoeksplan – Hoe zet je een goed onderzoek op?
Van te voren nadenken over je onderzoek; wat wil je weten, waarom en hoe
Wetenschappers hebben en strak plan, niet zomaar iets doen
Twee delen; samen de empirische cyclus:
- Probleemstelling: Wat wil je weten en waarom?
o Vraagstelling: Wat wil je weten?
o Doelstelling: waarom wil dit weten?
o Theoretisch raamwerk (eventueel weergegeven als conceptueel model)
- Onderzoeksontwerp: Hoe ga je het onderzoeken
o Hoe wil je onderzoek opzetten?
o Wat voor data wil je verzamelen?
o Dataverzamelingsplan: Bij wie je de data verzamelen?
o Wanneer wil je de data verzamelen? Overdag kan het misschien andere antwoorden leveren
dan ’s nachts (bijv. door ander publiek dat op straat is)
o Waar wil je de data verzamelen?
o Hoe wil je de data analyseren
o Hoe wil je rapporteren?
Hoe begin je aan een onderzoeksplan?
Begin bij iets wat je interessant vind en graag wilt onderzoeken. Je moet er namelijk best veel tijd aan
besteden.
Literatuuronderzoek
Wat weten we al; wat is er al bekend? Daarnaast kijk je naar wat al deze kennis betekent en wat de
waarde van de kennis is. Maar ook kun je kijken hoe anderen het hebben aangepakt; naar de
methode van het onderzoek.
Bij het literatuuronderzoek maak je gebruik van trefwoorden en synoniemen. Je kunt hiervoor ook
review-studies gebruiken. Zo’n studie heeft alle onderzoeken een beetje samengevat.
Vraagstelling
Meestal een overkoepelende vraag en meerdere deelvragen
- Beschrijvende vraagstellingen: startpunt is het beschrijven (wie, wat welke,
hoe? etc.)
Hoeveel mensen hebben op Trump gestemd?
- Verklarende vraagstellingen: startpunt is het zoeken van een verklaring
Waarom hebben mensen op Trump gestemd?
- Voorspellende vraagstellingen: wat verwacht je aan te treffen?
Hoe gaan de verkiezingen van dit jaar verlopen?
Er kan een causaal verband zijn, maar alleen bij verklarende en voorspellende vragen. Daarnaast zijn
er voorwaarden waar aan voldaan moeten worden wordt je een causaal verband kunt concluderen:
Drie voorwaardes voor A → B (A veroorzaakt B):
1. A gaat in tijd vooraf aan B
2. Waarneembare samenhang
3. Er is geen derde variabele die beide verklaart
Vaak gaat de media al direct uit van een causaal verband. Bijvoorbeeld het geven van moedermelk
verhoogt de intelligentie van je kind. Dit is echter geen causaal verband, omdat over het algemeen
geven hoger opgeleide ouders vaker moedermelk en stoppen lager opgeleide ouders eerder met
borstvoeding. De intelligentie heeft dan niks te maken met de borstvoeding, maar met de
intelligentie die geërfd wordt van de ouders.
1
,2
, Doelstelling
Waarom, en evt. voor wie?
- Fundamenteel of toegepast/ praktijkgericht
- Explorerend of toetsend
Dataverzamelingsplan
Welke data ga je verzamelen?
1. Kwantitatief onderzoek → Statistiek
-Voorgestructureerde dataverzamelingsplannen → Vragen van 1 tot 10 waarop je een
antwoord wilt met eventueel een getal. Bijvoorbeeld geef met een cijfer van 1 tot 10 hoe
gelukkig je bent.
-Vragen met een getalsmatig antwoord → Wat is de gemiddelde score van kinderen uit
achterstandsgezinnen op de CITO-toets?
2. Kwalitatief onderzoek
-Verzamelen tekst (Het liefst ook duidelijke dataverzamelingsplannen)
-Vragen gericht op betekenis → Hoe kun je een kind het beste opvoeden gegeven situatie X?
3. Mixed methods (combinatie van kwalitatief en kwantitatief)
Steekproefplan: Wie ga je onderzoeken? Wat is je doelgroep? Je moet een heldere afbakening
hebben van je doelgroep.
Wanneer ga je data verzamelen
-Niet altijd tijdsgebonden (dan kan de onderzoeker het zelf bepalen)
-Duur is afhankelijk van vraagstelling, hoeveelheid middelen
Waar wil je data verzamelen
- Primair onderzoek (eigen data)
- Secundair onderzoek (al bestaande data)
Hoe wil je data analyseren
-Bij kwantitatieve data: vaak d.m.v. statistiek. Welke statistische analysemethoden ga je
gebruiken?
-Bij kwalitatieve data
Hoe structureer je een tekst?
Duidelijk maken hoe je die tekst gaat analyseren
Hoe ga je de uitkomsten rapporteren
Bijvoorbeeld in een rapport, een scriptie etc.
Het hebben van kennis is mooi, maar niet alle kennis is even betrouwbaar en goed. We hebben
namelijk ook naïve kennis:
- Gewoontes: “Waarom doen jullie dat zo?” “Wij doen dat al jaren zo”
- Wishful thinking: Je wilt graag dat iets op een bepaalde manier is, tunnelvisie, ‘eerst geloven, dan
zien’, graag gelijk willen hebben, placebo-effect
- Autoriteit: “Het stond in de krant, dus het is zo”
- Ideologie: Politieke of culturele invalshoek, zorgt voor bepaalde vooroordelen
- Intuïtie (knowledge of the heart): “Ik weet het gewoon, ik voel het”
Pas als je wetenschappelijke kennis hebt, kun je verder komen. Want wetenschappelijke kennis
voldoet aan de principes van wetenschappelijke integriteit:
- Eerlijk en openhartig
- Betrouwbaar
- Controleerbaar
3
Het onderzoeksplan – Hoe zet je een goed onderzoek op?
Van te voren nadenken over je onderzoek; wat wil je weten, waarom en hoe
Wetenschappers hebben en strak plan, niet zomaar iets doen
Twee delen; samen de empirische cyclus:
- Probleemstelling: Wat wil je weten en waarom?
o Vraagstelling: Wat wil je weten?
o Doelstelling: waarom wil dit weten?
o Theoretisch raamwerk (eventueel weergegeven als conceptueel model)
- Onderzoeksontwerp: Hoe ga je het onderzoeken
o Hoe wil je onderzoek opzetten?
o Wat voor data wil je verzamelen?
o Dataverzamelingsplan: Bij wie je de data verzamelen?
o Wanneer wil je de data verzamelen? Overdag kan het misschien andere antwoorden leveren
dan ’s nachts (bijv. door ander publiek dat op straat is)
o Waar wil je de data verzamelen?
o Hoe wil je de data analyseren
o Hoe wil je rapporteren?
Hoe begin je aan een onderzoeksplan?
Begin bij iets wat je interessant vind en graag wilt onderzoeken. Je moet er namelijk best veel tijd aan
besteden.
Literatuuronderzoek
Wat weten we al; wat is er al bekend? Daarnaast kijk je naar wat al deze kennis betekent en wat de
waarde van de kennis is. Maar ook kun je kijken hoe anderen het hebben aangepakt; naar de
methode van het onderzoek.
Bij het literatuuronderzoek maak je gebruik van trefwoorden en synoniemen. Je kunt hiervoor ook
review-studies gebruiken. Zo’n studie heeft alle onderzoeken een beetje samengevat.
Vraagstelling
Meestal een overkoepelende vraag en meerdere deelvragen
- Beschrijvende vraagstellingen: startpunt is het beschrijven (wie, wat welke,
hoe? etc.)
Hoeveel mensen hebben op Trump gestemd?
- Verklarende vraagstellingen: startpunt is het zoeken van een verklaring
Waarom hebben mensen op Trump gestemd?
- Voorspellende vraagstellingen: wat verwacht je aan te treffen?
Hoe gaan de verkiezingen van dit jaar verlopen?
Er kan een causaal verband zijn, maar alleen bij verklarende en voorspellende vragen. Daarnaast zijn
er voorwaarden waar aan voldaan moeten worden wordt je een causaal verband kunt concluderen:
Drie voorwaardes voor A → B (A veroorzaakt B):
1. A gaat in tijd vooraf aan B
2. Waarneembare samenhang
3. Er is geen derde variabele die beide verklaart
Vaak gaat de media al direct uit van een causaal verband. Bijvoorbeeld het geven van moedermelk
verhoogt de intelligentie van je kind. Dit is echter geen causaal verband, omdat over het algemeen
geven hoger opgeleide ouders vaker moedermelk en stoppen lager opgeleide ouders eerder met
borstvoeding. De intelligentie heeft dan niks te maken met de borstvoeding, maar met de
intelligentie die geërfd wordt van de ouders.
1
,2
, Doelstelling
Waarom, en evt. voor wie?
- Fundamenteel of toegepast/ praktijkgericht
- Explorerend of toetsend
Dataverzamelingsplan
Welke data ga je verzamelen?
1. Kwantitatief onderzoek → Statistiek
-Voorgestructureerde dataverzamelingsplannen → Vragen van 1 tot 10 waarop je een
antwoord wilt met eventueel een getal. Bijvoorbeeld geef met een cijfer van 1 tot 10 hoe
gelukkig je bent.
-Vragen met een getalsmatig antwoord → Wat is de gemiddelde score van kinderen uit
achterstandsgezinnen op de CITO-toets?
2. Kwalitatief onderzoek
-Verzamelen tekst (Het liefst ook duidelijke dataverzamelingsplannen)
-Vragen gericht op betekenis → Hoe kun je een kind het beste opvoeden gegeven situatie X?
3. Mixed methods (combinatie van kwalitatief en kwantitatief)
Steekproefplan: Wie ga je onderzoeken? Wat is je doelgroep? Je moet een heldere afbakening
hebben van je doelgroep.
Wanneer ga je data verzamelen
-Niet altijd tijdsgebonden (dan kan de onderzoeker het zelf bepalen)
-Duur is afhankelijk van vraagstelling, hoeveelheid middelen
Waar wil je data verzamelen
- Primair onderzoek (eigen data)
- Secundair onderzoek (al bestaande data)
Hoe wil je data analyseren
-Bij kwantitatieve data: vaak d.m.v. statistiek. Welke statistische analysemethoden ga je
gebruiken?
-Bij kwalitatieve data
Hoe structureer je een tekst?
Duidelijk maken hoe je die tekst gaat analyseren
Hoe ga je de uitkomsten rapporteren
Bijvoorbeeld in een rapport, een scriptie etc.
Het hebben van kennis is mooi, maar niet alle kennis is even betrouwbaar en goed. We hebben
namelijk ook naïve kennis:
- Gewoontes: “Waarom doen jullie dat zo?” “Wij doen dat al jaren zo”
- Wishful thinking: Je wilt graag dat iets op een bepaalde manier is, tunnelvisie, ‘eerst geloven, dan
zien’, graag gelijk willen hebben, placebo-effect
- Autoriteit: “Het stond in de krant, dus het is zo”
- Ideologie: Politieke of culturele invalshoek, zorgt voor bepaalde vooroordelen
- Intuïtie (knowledge of the heart): “Ik weet het gewoon, ik voel het”
Pas als je wetenschappelijke kennis hebt, kun je verder komen. Want wetenschappelijke kennis
voldoet aan de principes van wetenschappelijke integriteit:
- Eerlijk en openhartig
- Betrouwbaar
- Controleerbaar
3
