het tentamen en hoef je niet uit je hoofd te kennen. Je moet wel iets op kunnen zoeken en weten
waar het ongeveer staat. Maar ze gaan echt geen letterlijke wetteksten met uitleg vragen.
,
, Hoofdstuk 1: Basisbegrippen van het goederenrecht
Het goederenrecht vormt een onderdeel van het vermogensrecht, dat zelf valt binnen het
privaatrecht.
Binnen deze rechtsdiscipline zijn enkele fundamentele begrippen te onderscheiden:
1. Goederen: Volgens artikel 3:1 BW omvat het begrip ‘goederen’ zowel zaken als
vermogensrechten. Deze tweedeling wordt nader uitgewerkt in de artikelen 3:2 en 3:6 BW.
2. Zaken: Artikel 3:2 BW definieert zaken als stoffelijke objecten die onder menselijke controle
kunnen worden gebracht. Dit houdt in dat het zowel tastbare als manipuleerbare objecten
betreft.
Voorwerpen als woningen, voertuigen of huisdieren vallen hieronder. In de praktijk is er echter
discussie over de kwalificatie van nieuwe vormen van fysieke data-opslag en biotechnologische
objecten, zoals bevroren embryo's (Van der Plank, 2022).
3. Vermogensrechten: Artikel 3:6 BW beschrijft vermogensrechten als rechten die afzonderlijk
overdraagbaar zijn of gezamenlijk met andere rechten kunnen worden overgedragen, gericht
zijn op materieel voordeel, of voortkomen uit een tegenprestatie.
1.1 Er zijn drie hoofdsoorten: tentamen!!
o Overdraagbare rechten, zoals het eigendomsrecht of een vorderingsrecht.
o Rechten die materieel voordeel opleveren, bijvoorbeeld het recht op schadevergoeding.
o Rechten die zijn ontstaan uit ruil voor een economisch voordeel, zoals het recht op loon
voor geleverde arbeid.
Een aantal aanvullende sleutelbegrippen binnen het goederenrecht betreft de onderscheiden typen
zaken:
Onroerende zaken
Artikel 3:3 lid 1 BW geeft aan dat onder onroerende zaken vallen: de grond zelf, nog niet gewonnen
delfstoffen, beplantingen die blijvend met de grond zijn verbonden, evenals gebouwen en andere
constructies die duurzaam onderdeel uitmaken van het perceel.
Voorbeelden:
Grond, zoals akkers of bouwterreinen.
Delfstoffen die zich nog in de bodem bevinden, zoals gas of steenkool.
Beplantingen die niet los verkrijgbaar zijn, zoals vaste bomen en struiken. Kamerplanten in
potten zijn daarentegen roerend.
Gebouwen die blijvend zijn verankerd in de grond, zoals woonhuizen of kantoren.