Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien 4.2 TrustPilot
logo-home
Resume

Samenvatting Begrippenlijst - Bouw en functie van dieren

Note
-
Vendu
-
Pages
47
Publié le
22-07-2025
Écrit en
2024/2025

Dit is een uitgebreide begrippenlijst opgedeeld per hoofdstuk van het vak bouw en functie van dieren. De vrouw vraagt altijd 5 definities op haar examen dus het kan handig zijn. Ik behaalde een 18/20 (heb natuurlijk ook uit het boek geleerd)

Montrer plus Lire moins











Oups ! Impossible de charger votre document. Réessayez ou contactez le support.

Infos sur le Document

Publié le
22 juillet 2025
Nombre de pages
47
Écrit en
2024/2025
Type
Resume

Aperçu du contenu

Begrippenlijst Bouw en Functie van Dieren
Hoofdstuk 1: inleiding tot de dierkunde
 Anabolisme = de synthese van complexe koolstofhoudende moleculen uit eenvoudige
molecule
 Katabolisme = de cellulaire verbranding (aeroob of anaeroob) van organisch materiaal
 Adenosinetrifosfaat (ATP) = bruikbare vorm van energie waarin het lichaam het opslaat
 Hiërarchisch niveau
 Aseksuele reproductie = een kopie (= een kloon) van zichzelf maken die onafhankelijk leeft
van de ouder
 Seksuele voortplanting = een nieuw individu gevormd door het samenkomen en vermengen
van twee sets van genetische informatie, waardoor nieuwe kenmerken tot uiting kunnen
komen.
 Morfologie = bestudeert de vorm en structuur op niveau van de cel (cytologie), van weefsels
(histologie) en van organen (anatomie)
 Fysiologie = bestudeert de functie en werking op niveau van de cellen en organen
 Systematiek = ordent soorten volgens evolutionaire verwantschappen
 Paleozoölogie = bestudeert uitgestorven diersoorten
 Zoögeografie = bestudeert de verspreiding van diergroepen
 Ontwikkelingsbiologie = bestudeert de ontwikkeling op verschillende niveaus
 Ethologie = bestudeert het gedrag van dieren
 Ecologie = bestudeert de relaties tussen organismen en hun milieu
 Evolutiebiologie = bestudeert de mechanismen waarmee soorten evolueren
 Genetica = bestudeert de erfelijkheid
 Biochemie = bestudeert de chemie van organische stoffen waaruit levende materie is
opgebouwd
 Biofysica = bestudeert de fysische aspecten van levende materie
 Moleculaire biologie = bestudeert levensprocessen op het moleculair niveau
 Celbiologie = bestudeert de structuur en functies van de cel en haar interacties met de
omgeving.
 Animalia = groep van de dieren
 Unikonta = alle eukaryoten met een enkele flagel of waarvan een voorouder een enkele
flagel had, hierin zitten de Opisthokonta (dieren, schimmels…)
 Bikonta = alle eukaryoten die meestal twee flagellen hebben.
 Choanoflagellaten = zweepdiertjes met een kraag rond het flagel
 Undulipodium = flagel
 Choanocyten = lichaamscellen van sponsdieren (Porifera)
 Heterotroof = niet in staat zelf organische verbindingen te synthetiseren uitgaande van
anorganische moleculen. Ze halen hun energie uit organisch materiaal dat ze verkrijgen door
andere organismen op te eten.
 Autotroof = dat een organisme in staat is om zelf zijn organische stoffen op te bouwen uit
anorganische stoffen, zoals CO₂ en water, meestal met behulp van een energiebron.
 Syngamie = versmelting van twee geslachtcellen tot een diploïde zygote
 Blastula = embryonaal stadium waarbij de morula uiteindelijk hol wordt.

1

,  Homeostase = behoud van een constant extracellulair milieu
 Metazoa = dierenrijk: wordt onderverdeeld in Parazoa en de Eumatozoa

Kenmerken van leven

1. Leven is onderworpen aan chemische en fysische wetmatigheden
2. Structuur bepaalt functie
3. Levende systemen zetten energie en materie om
4. Complexiteit en organisatie
5. Levende systemen zijn afhankelijk van informatie overdracht
6. Evolutie verklaart de eenheid en verscheidenheid van leven

Kenmerken van dieren

1. Dieren zijn meercellig en hebben meer dan één celtype
2. Dieren zijn heterotroof
3. Dieren kunnen zich seksueel voortplanten
4. Dieren doorlopen het blastulastadium tijdens hun embryonale ontwikkeling
5. Dieren kunnen zich actief voortbewegen
6. Homeostase

Hoofdstuk 2: de vroege embryonale ontwikkeling en de
evolutionaire stamboom van dieren
 Klievingsdelingen = de delingen die de gevormde zygote ondergaat na de bevruchting, deze
worden niet gevolgd door een G1-fase → totale celmassa neemt niet toe en elke cel,
blastomeer, wordt dus kleiner → ligt aan de oorsprong van meercelligheid
 Morula = een bolletje blastomeren, resultaat van de klievingsdeling
 Blastocoel = een met vloeistof gevulde holte in de morula, die de cellen naar de periferie
verdringt → dit stadium wordt blastula genoemd
 Blastocyt = blastula bij zoogdieren
 Blastodisc = schijfvormige blastula bij vogels, reptielen
 Determinerende klieving = mozaïsche ontwikkeling = het lot van de blastomeren is van bij
het begin gedetermineerd en wordt dit niet beïnvloed door de positie of door interacties
binnen het embryo. Als twee blastomeren gescheiden worden, zullen ze niet ontwikkelen tot
identieke tweelingen, maar sterven ze af.
 Niet-determinerende klieving = regulatieve ontwikkeling = de blastomeren hebben de
mogelijkheid hun lot aan te passen aan de omstandigheden, als men twee blastomeren
scheidt, ontwikkelt elke blastomeer zich tot een compleet, normaal individu. De
blastomeren lijken hun eigen ontwikkeling te reguleren als respons op de positie in het
embryo en interactie met andere blastomeren.
 Gastrulatie = het begin van de ‘buis-in-buis’ organisatie van het lichaams-bouwplan, waarbij
een darm longitudinaal doorheen het lichaam loopt. De blastomeren van de vegetatieve
pool delen sneller dan de cellen van animale pool en groeien inwaarts, waardoor een
opening, de blastoporus (oermond) gevormd wordt → verdeelt de cellen in 3 kiemlagen
 Archenteron = oerdarm
 Kiemlagen

2

, o Ectoderm = buitenste kiemlaag (later: epidermis en zenuwstelsel)
o Endoderm = binnenste kiemlaag (later: darm en verschillende inwendige organen)
o Mesoderm = ontwikkelt meestal uit het endoderm (later: bloed, skelet, bindweefsel,
spieren, nieren en gonaden)
 Peritoneum = dunne, dubbele laag van bindweefsel en epitheel die de coeloom en de daarin
liggende organen bekleedt
o Visceraal peritoneum = splanchnisch mesoderm = lijnt de binnenzijde van het
coeloom af
o Pariëtaal peritoneum = somatisch mesoderm = lijnt de buitenzijde van het coeloom
af.
 Schizocoel = het mesoderm splijt zich in twee lagen en het coeloem vormt zich hiertussen
 Enterocoel = het coeloom ontstaat als een instulping van het archenteron
Determinatie = is het proces waarbij het ontwikkelingslot van een cel vastgelegd wordt, nog
vóór de cel zich volledig gespecialiseerd heeft.
 Differentiatie = het proces waarbij een cel zich ontwikkelt tot een gespecialiseerde cel met
een specifieke structuur en functie.
 Weefsel = verzamelingen van cellen met een gelijkaardige structuur en functie
 Organogenese = tijdens de verder morfogenese zullen de verschillende weefsels zich
groeperen tot organen
 Neurulatie = het proces waarbij de neurale buis wordt gevormd uit ectoderm, onder invloed
van de chorda, en dit vormt het begin van het centrale zenuwstelsel.
 Neurale plooien = de opstaande randen van het ectoderm aan weerszijden van de neurale
groeve tijdens de vroege neurulatie.
 Neurula = het embryonale stadium waarin de neurulatie plaatsvindt
 Cellen van de neurale kam = ook gevormd bij neurulatie, zij zulle migreren in het embryo en
daar de andere delen van het zenuwstelsel vormen
 Reproductief klonen = het proces waarbij een genetisch identiek organisme wordt gemaakt
door het implanteren van een gekloond embryo in een draagmoeder, met als doel de
geboorte van een nieuw individu.
 Therapeutisch klonen = het proces waarbij een embryo wordt gekloond om stamcellen te
verkrijgen voor medische doeleinden, zoals het herstellen van beschadigd weefsel of het
behandelen van ziekten, zonder dat het embryo wordt geïmplanteerd om een baby te laten
ontstaan.
 Clade = een groep organismen die allemaal afstammen van een gemeenschappelijke
voorouder.
 Divergente evolutie = verwante soorten ontwikkelen zich in een verschillende richting,
waardoor ze steeds meer van elkaar verschillen
 Convergente evolutie = ver verwante soorten die zich op een gelijkaardige manier hebben
aangepast aan gelijkaardige omgevingscondities
 Radiata = vertonen radiale symmetrie = lichaam is opgebouwd rond een centrale as (elk vlak
dat door die as passeert, verdeelt het lichaam in twee gelijke helften)
 Bilateria = vertonen bilaterale symmetrie = linker- en rechterhelft zijn elkaars spiegelbeeld,
ze hebben ook een voor- en een achterkant, en een rug- en buikzijde.



3

,  Cefalisatie = groepering van zenuwcellen in een ganglion in de kop (= hersenen) → wordt als
een logisch gevolg van bilaterale symmetrie beschouwd.
 Triploblastica = Eumatozoa (uitzondering van Cnidaria) met 3 kiemlagen
 Diploblastica = Cnidaria hebben enkel ectoderm en endoderm
 Xenacoelomorpha = ontwikkelden geen lichaamsholte, het mesoderm vult de ruimte tussen
ecto- en endoderm volledig → Acoelomata behoren hier toe
 Pseudocoelomata = lichaamsholte tussen het endoderm en medoderm, dat zelf nauw
aansluit bij het ectoderm → pseudocoeloomholte
 Coelomata = coeloomholte bestaat uit een linker en rechterhelft en is volledig omringd door
een laag epitheelcellen van mesodermale oorsprong
 Nephrozoa = zustergroep van Xenacoelomotpha, bevat deutrostomia en protostomia
 Protostomia = oermondigen, mond ontwikkelt uit blastoporus → spiralia en Ecdysozoa
behoren hier toe → spiraalsgewijze en determinerende klieving en skelet (indien aanwezig)
van ectodermale oorsprong
 entrostomia = nieuwmondigen, blastoporus wordt anus en mond ontwikkelt zich uit een
nieuwe opening, die ontstaat waar het archenteron de wand van de gastrula doorbreekt →
hiertoe behoren Ambulacraria en Chordata → radiaalgewijze en niet-determinerende
klieving en skelet is van mesodermale herkomst.
 Hox-genen = regelt de ontwikkeling van segmenten en lichaamspatronen
 Redundante segmentatie = elk segment ontwikkelt een min of meer complete set van
organen → opgelopen schade kan opgevangen worden
 Chorda dorsalis = notochord = een buigzame, staafvormige structuur die dorsaal in de
lengteas van het dier loopt en steun verleent aan het lichaam. Bij de vertbrata ontstaan de
wervels uit de embryonale chorda dosalis.
 Dorsale zenuwstreng = enkelvoudige, holle zenuwstreng die zich boven de chorda bevindt.
Aan het voorste uiteinde vormen zich bij de meeste Chordata de hersenen.
 Endotherm = produceren hun eigen lichaamswarmte en houden het constant, onafhankelijk
van de omgevingstemperatuur
 Heterodont gebit = verschillende types tanden: snijtanden, hoektanden, voorkiezen en
kiezen
 Cleïdoïsch ei = een gesloten, schaalvormig ei dat speciaal is aangepast aan het leven op het
land. Het is omgeven door een harde of leerachtige schaal die het embryo beschermt tegen
uitdroging, terwijl het toch gasuitwisseling mogelijk maakt.
 Amnioot ei = een ei dat wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een amnion, een vlies
dat het embryo omgeeft en beschermt tegen uitdroging en schokken




Hoofdstuk 3: Dierlijke weefsels



4
€6,49
Accéder à l'intégralité du document:

Garantie de satisfaction à 100%
Disponible immédiatement après paiement
En ligne et en PDF
Tu n'es attaché à rien

Faites connaissance avec le vendeur
Seller avatar
onaottaviano
5,0
(1)

Document également disponible en groupe

Thumbnail
Package deal
Alles van mijn samenvattingen van het 1sta jaar biologie
-
22 2025
€ 100,75 Plus d'infos

Faites connaissance avec le vendeur

Seller avatar
onaottaviano Katholieke Universiteit Leuven
Voir profil
S'abonner Vous devez être connecté afin de suivre les étudiants ou les cours
Vendu
4
Membre depuis
4 mois
Nombre de followers
1
Documents
22
Dernière vente
3 jours de cela

5,0

1 revues

5
1
4
0
3
0
2
0
1
0

Récemment consulté par vous

Pourquoi les étudiants choisissent Stuvia

Créé par d'autres étudiants, vérifié par les avis

Une qualité sur laquelle compter : rédigé par des étudiants qui ont réussi et évalué par d'autres qui ont utilisé ce document.

Le document ne convient pas ? Choisis un autre document

Aucun souci ! Tu peux sélectionner directement un autre document qui correspond mieux à ce que tu cherches.

Paye comme tu veux, apprends aussitôt

Aucun abonnement, aucun engagement. Paye selon tes habitudes par carte de crédit et télécharge ton document PDF instantanément.

Student with book image

“Acheté, téléchargé et réussi. C'est aussi simple que ça.”

Alisha Student

Foire aux questions