Orthopedagogie
k
hoofdstukken:
1. (Ortho)(ped)agogie(k)
2. Geschiedenis van de orthopedagogiek
(paradigma’s)
3. JFW Kok
4. Bruininks
5. Ter horst
6. Hellinckx
7. Opvoeden in de praktijk gebracht
2
, 1.HOOFDSTUK: (Ortho)(ped)agogie(k)
Wat is een Orthopedagogische begeleider volgens CHATgpt?
Een orthopedagogische begeleider werkt met kinderen, jongeren en
volwassenen die extra ondersteuning nodig hebben vanwege
ontwikkelings-, leer- of gedragsproblemen. Er wordt dan begeleiding,
advies en interventies aangeboden die gericht zijn op het verbeteren
van het functioneren en welzijn van de cliënten.
Volgens Brinkman (2004) is het lastig om orthopedagogische handelen exact te
definiëren. Daarom spreekt hij over richtinggevende kenmerken. Dat zijn
belangrijke eigenschappen die je helpen begrijpen hoe je als orthopedagogisch
begeleider moet handelen.
RICHTINGGEVENDE KENMERKEN VAN HET ORTHOPEDAGOGISCHE
HANDELEN:
1. Psychosociale verandering.
Psychosociale verandering is gericht op positieve verandering in denken,
voelen en sociale omgang.
Psyché betekent innerlijke wereld, sociaal betekent relaties met andere.
Deze beïnvloeden elkaar.
Bijvoorbeeld: Een begeleider ondersteunt een gepeste jongen met
gesprekken, sociale vaardigheidstraining en groepsactiviteiten -> dit
bevordert zijn zelfvertrouwen en sociale contacten.
2. Doelgericht.
Het handelen is gepland en heeft een duidelijke doel. Alles wordt
methodisch afgestemd op het beoogde resultaat (= het resultaat dat je
van tevoren gepland of bedoeld hebt).
3. Systematisch.
Dit betekent: werken volgens een gestructureerd en georganiseerd plan.
Er is ruimte voor aanpassingen, maar de systematiek zorgt voor focus en
efficiëntie. Systematiek betekent dat je nog steeds een duidelijke aanpak
hebt in stappen die je volgt.
4. Bewust
2
, Alle stappen worden bewust en doordacht genomen. Alle betrokkenen
weten ook aan welke verandering gewerkt wordt en waarom.
5. Gewenst door de betrokkenen.
Veranderingen gebeurt beter wanneer de cliënt zelf er voor kiest en er
actief mee aan werkt. In situaties met dwang (zoals uithuisplaatsing)
probeert men toch verandering te bereiken om de behoeften van het kind
te vervullen.
6. Niet wederzijds.
De relatie is complementair, wat betekent dat de begeleider helpt en de
cliënt veranderd. Het is geen wederkerige relatie, maar wel
gelijkwaardigheid in respect en benadering. Bijvoorbeeld: arts en patiënt,
ouder en kind, begeleider en cliënt.
7. Beroepsmatig.
Handelingen die de begeleider opneemt doet dit vanuit zijn professionele
positie of zijn beroep.
8. Waarde gebonden.
Orthopedagogiek is geen exacte wetenschap. Je vertrekt vanuit bepaalde
waarde kaders zoals inclusie, empowerment, respect,… Belangrijk is dat je
als begeleider hier bewust van bent en dit ook bewust toepast.
Bijvoorbeeld: je werkt met een jongeren met een ontwikkelingsstoornis. ->
je gelooft in inclusie en zorgt ervoor dat hij mee kan doen aan alle
activiteiten, ook al is dat soms wat moeilijker. Je stimuleert hem om zelf
keuzes te maken (empowerment) in plaats van alles voor hem te
beslissen.
JE PERSOONLIJKE OPVOEDINGSGESCHIEDENIS:
Iedereen heeft een unieke opvoedingsgeschiedenis die mee bepaalt hoe je
kijkt naar opvoeding en hoe je functioneert als begeleider.
Je eigen ervaring als kind beïnvloeden hoe je later anderen opvoedt of
begeleidt. Iedereen ervaart zijn opvoeding anders, zelfs binnen hetzelfde
gezin.
Je opvoeding wordt deels gevormd door:
- Plaats in de kinderrij (oudste, middelste, jongste, enig kind)
- De sfeer in het gezin zoals chaotisch, strikt, los, etc,..
- Wie je opvoeders waren (ouders, pleeggezin, grootouders,..)
- Meegekregen waarden en normen zoals eerlijkheid, hard werken,
religie,..
- Rituelen zoals feesten, verjaardagen, straffen, belonen,..
2
, - Je opvoeders als voorbeeld of tegenvoorbeelden. Dus rolmodellen of
juist “zo wil ik het nooit doen”.
HET “LEGAAT” – JE OPVOEDKUNDIGE ERFENIS
Wat je als opvoeder nalaat aan je kinderen op het gebied van
waarden, normen, gedrag en levenshouding.
Wat was goed in je opvoeding? Wat wil je voortzetten? Wat heb je als
negatief ervaren? Wat wil je verbeteren/vermijden?
Soms leidt dit tot een ander extreem.
Bijvoorbeeld: heel streng opgevoed kan leiden tot later overdreven vrij
opvoeden.
VERBAND MET JE BEROEPSKEUZE
Je kiest niet zomaar voor een pedagogisch beroep. Er is vaak een link met
je eigen opvoedingsgeschiedenis.
Het is belangrijk dat je:
- je eigen referentiekader kent (je achtergrond, ervaringen, waarden)
- je professioneel handelen laat leiden door competentie, niet door
verleden
- kritisch + reflectief omgaat in je beroep.
Emotionele professionele attitudes, zelfvertrouwen en bewust omgaan met
je eigen achtergrond zijn belangrijke professionele attitudes.
VOORWAARDEN VOOR EEN GOEDE OPVOEDIGSRELATIE:
Een goede band tussen de opvoeder en cliënt is mogelijk als men voldoet
aan bepaalde voorwaarden:
1. Bij de opvoeder:
Echt contact willen maken is nodig, ook al is dat soms moeilijk door bv.
gedrag of vooroordelen. Je moet zorg op maat geven, afgestemd dus op de
persoon.
Aanvaarden is meer dan alleen verdragen. Dat betekent dat je ander
respecteert zoals hij/zij is, met sterke en zwakke kanten.
Doel: dat cliënt zichzelf kan ontwikkelen, ook als dat anders is dan jij had
verwacht.
2
k
hoofdstukken:
1. (Ortho)(ped)agogie(k)
2. Geschiedenis van de orthopedagogiek
(paradigma’s)
3. JFW Kok
4. Bruininks
5. Ter horst
6. Hellinckx
7. Opvoeden in de praktijk gebracht
2
, 1.HOOFDSTUK: (Ortho)(ped)agogie(k)
Wat is een Orthopedagogische begeleider volgens CHATgpt?
Een orthopedagogische begeleider werkt met kinderen, jongeren en
volwassenen die extra ondersteuning nodig hebben vanwege
ontwikkelings-, leer- of gedragsproblemen. Er wordt dan begeleiding,
advies en interventies aangeboden die gericht zijn op het verbeteren
van het functioneren en welzijn van de cliënten.
Volgens Brinkman (2004) is het lastig om orthopedagogische handelen exact te
definiëren. Daarom spreekt hij over richtinggevende kenmerken. Dat zijn
belangrijke eigenschappen die je helpen begrijpen hoe je als orthopedagogisch
begeleider moet handelen.
RICHTINGGEVENDE KENMERKEN VAN HET ORTHOPEDAGOGISCHE
HANDELEN:
1. Psychosociale verandering.
Psychosociale verandering is gericht op positieve verandering in denken,
voelen en sociale omgang.
Psyché betekent innerlijke wereld, sociaal betekent relaties met andere.
Deze beïnvloeden elkaar.
Bijvoorbeeld: Een begeleider ondersteunt een gepeste jongen met
gesprekken, sociale vaardigheidstraining en groepsactiviteiten -> dit
bevordert zijn zelfvertrouwen en sociale contacten.
2. Doelgericht.
Het handelen is gepland en heeft een duidelijke doel. Alles wordt
methodisch afgestemd op het beoogde resultaat (= het resultaat dat je
van tevoren gepland of bedoeld hebt).
3. Systematisch.
Dit betekent: werken volgens een gestructureerd en georganiseerd plan.
Er is ruimte voor aanpassingen, maar de systematiek zorgt voor focus en
efficiëntie. Systematiek betekent dat je nog steeds een duidelijke aanpak
hebt in stappen die je volgt.
4. Bewust
2
, Alle stappen worden bewust en doordacht genomen. Alle betrokkenen
weten ook aan welke verandering gewerkt wordt en waarom.
5. Gewenst door de betrokkenen.
Veranderingen gebeurt beter wanneer de cliënt zelf er voor kiest en er
actief mee aan werkt. In situaties met dwang (zoals uithuisplaatsing)
probeert men toch verandering te bereiken om de behoeften van het kind
te vervullen.
6. Niet wederzijds.
De relatie is complementair, wat betekent dat de begeleider helpt en de
cliënt veranderd. Het is geen wederkerige relatie, maar wel
gelijkwaardigheid in respect en benadering. Bijvoorbeeld: arts en patiënt,
ouder en kind, begeleider en cliënt.
7. Beroepsmatig.
Handelingen die de begeleider opneemt doet dit vanuit zijn professionele
positie of zijn beroep.
8. Waarde gebonden.
Orthopedagogiek is geen exacte wetenschap. Je vertrekt vanuit bepaalde
waarde kaders zoals inclusie, empowerment, respect,… Belangrijk is dat je
als begeleider hier bewust van bent en dit ook bewust toepast.
Bijvoorbeeld: je werkt met een jongeren met een ontwikkelingsstoornis. ->
je gelooft in inclusie en zorgt ervoor dat hij mee kan doen aan alle
activiteiten, ook al is dat soms wat moeilijker. Je stimuleert hem om zelf
keuzes te maken (empowerment) in plaats van alles voor hem te
beslissen.
JE PERSOONLIJKE OPVOEDINGSGESCHIEDENIS:
Iedereen heeft een unieke opvoedingsgeschiedenis die mee bepaalt hoe je
kijkt naar opvoeding en hoe je functioneert als begeleider.
Je eigen ervaring als kind beïnvloeden hoe je later anderen opvoedt of
begeleidt. Iedereen ervaart zijn opvoeding anders, zelfs binnen hetzelfde
gezin.
Je opvoeding wordt deels gevormd door:
- Plaats in de kinderrij (oudste, middelste, jongste, enig kind)
- De sfeer in het gezin zoals chaotisch, strikt, los, etc,..
- Wie je opvoeders waren (ouders, pleeggezin, grootouders,..)
- Meegekregen waarden en normen zoals eerlijkheid, hard werken,
religie,..
- Rituelen zoals feesten, verjaardagen, straffen, belonen,..
2
, - Je opvoeders als voorbeeld of tegenvoorbeelden. Dus rolmodellen of
juist “zo wil ik het nooit doen”.
HET “LEGAAT” – JE OPVOEDKUNDIGE ERFENIS
Wat je als opvoeder nalaat aan je kinderen op het gebied van
waarden, normen, gedrag en levenshouding.
Wat was goed in je opvoeding? Wat wil je voortzetten? Wat heb je als
negatief ervaren? Wat wil je verbeteren/vermijden?
Soms leidt dit tot een ander extreem.
Bijvoorbeeld: heel streng opgevoed kan leiden tot later overdreven vrij
opvoeden.
VERBAND MET JE BEROEPSKEUZE
Je kiest niet zomaar voor een pedagogisch beroep. Er is vaak een link met
je eigen opvoedingsgeschiedenis.
Het is belangrijk dat je:
- je eigen referentiekader kent (je achtergrond, ervaringen, waarden)
- je professioneel handelen laat leiden door competentie, niet door
verleden
- kritisch + reflectief omgaat in je beroep.
Emotionele professionele attitudes, zelfvertrouwen en bewust omgaan met
je eigen achtergrond zijn belangrijke professionele attitudes.
VOORWAARDEN VOOR EEN GOEDE OPVOEDIGSRELATIE:
Een goede band tussen de opvoeder en cliënt is mogelijk als men voldoet
aan bepaalde voorwaarden:
1. Bij de opvoeder:
Echt contact willen maken is nodig, ook al is dat soms moeilijk door bv.
gedrag of vooroordelen. Je moet zorg op maat geven, afgestemd dus op de
persoon.
Aanvaarden is meer dan alleen verdragen. Dat betekent dat je ander
respecteert zoals hij/zij is, met sterke en zwakke kanten.
Doel: dat cliënt zichzelf kan ontwikkelen, ook als dat anders is dan jij had
verwacht.
2