Fysiologie: van molecule tot gedrag
HOODSTUK 1: ALGEMENE INLEIDING (H1,H2,H3 in handboek)
1. Situering van fysiologie als wetenschap
1.1 Anatomie bestudeert structuur en fysiologie bestudeert de functie/werking van levende
organismen.
Anatomie: ‘opensnijden’= studie van inwendige en uitwendige structuren en de fysieke
relaties tussen lichaamsdelen.
Fysiologie: Physis (natuur) + logos (studie) = studie van het bestuderen van hoe levende
organismen hun levensfuncties verrichten.
o Fysiologie (levende natuur) vs. Fysica (levensloos)
o Fysiologie (lichamelijk) vs. Psychologie (geestelijk)
o Fysiologie (functie) vs. Anatomie (vorm)
Fysiologische mechanismen kunne uitsluitend worden verklaard op basis van da
achterliggende anatomie. (verband is altijd aanwezig)
Soorten fysiologie (volgens organisme)
o Plantenfysiologie
o Vergelijkende fysiologie (vergelijking dieren/mens)
o Patho(logische)-fysiologie
1.2 Eigenschappen en drijfveer van levende wezens.
Basale functies:
o Reactievermogen (prikkelbaarheid)=organismen reageren op veranderingen in
hun onmiddellijke omgeving; deze eigenschap wordt ook wel prikkelbaarheid
genoemd.
o Groei= organismen nemen voortdurend in omvang toe door deling van cellen
o Voortplanting=organismen planten zich voort en brengen opeenvolgende
generaties van dezelfde organismen voort.
o Beweging=beweging kan uitwendig(=voortbewegen in de omgeving) en inwendig
(= transport van bloed, voedingsstoffen,…)zijn.
o Stofwisseling= alle chemische reacties in het lichaam.
Sterven (van organisme)
Drijfveer/doel is overleven
o Korte termijn: organisme ; niet doodgaan van het organisme
o Lange termijn: genetisch materiaal van de soort doorgeven; blijven bestaan van
de soort
, A chicken is an egg’s way to make another egg = het is de bedoeling dat DNA
wordt doorgegeven. Dit gebeurd door een tussengegeven; de kip. Het ei zijn de
genen die doorgegeven worden door de kip.
1.3 Moderne fysiologie is ontstaan in de 19de eeuw.
Grieken: Erasistratus, Galenus, Aristoteles
16-17de eeuw:
o Versalius: moderne anatomie; lijken ontleden
o William Harvey: werking bloedsomloop
Grondlegger moderne fysiologie= CLAUDE BERNARD (1813-1878)
o Functie van lever, alvleesklier, glycogeen; functie vinden door orgaan te
verwijderen
o ‘milieu interieur’= cel bevindt zich in een vloeibare omgeving; waar de spreiding
van voedselstoffen en het verwijderen van afvalstoffen in plaatsvindt. Inwendige
zelfregulering; later homeostase.
o Fysiologische onderzoeksmethodes; deze methodes hadden effect op de
levensverwachting van mensen.
2. Gedragsneurowetenschap; biologie van het gedrag
2.1 Gedragsneurowetenschap
Biologische of fysiologische psychologie
Fysiologie van gedrag
Materialistische en monisme visie (i.t.t dualisme= dualiteit tussen geest en lichaam)
o De geest en elk aspect van gedrag verklaren via moleculen, werking zenuwstelsel,
hormonen,…
o Beperkt door huidige status van kennis over hersenen…
2.2 Historiek van gedragsneurowetenschappen
Grieken: hart of hersenen?;vroeger: emoties ontstaan in het hart? NU: limbisch systeem
Descartes:
o Reflexen: reacties op uitwendige stimuli via zenuwstelsel lichaam was een
machine
o Dualist: pijnappelklier (H) als contact tussen lichaam en geest
Galvani: elektrische prikkels; hij elektrocuteerde zenuwen en zo werden er signalen
getuurd via elektrische impulsen naar de hersenen.
Müller: doctorine van specifieke zenuwenergie; specifieke regio’s waar we elektrische
signalen gaan interpreteren. Bv: in ogen wrijven-> geeft licht. Alle kabels/kanalen
ontvangen dezelfde boodschap/elektrische impuls maar interpreteren het elk op een
andere manier.
Flourens: experimentele ablatie. Hij verwijderde verschillende hersendelen van dieren en
keek welke functies er wegvielen. Deze methode noemt experimentele ablatie.
HOODSTUK 1: ALGEMENE INLEIDING (H1,H2,H3 in handboek)
1. Situering van fysiologie als wetenschap
1.1 Anatomie bestudeert structuur en fysiologie bestudeert de functie/werking van levende
organismen.
Anatomie: ‘opensnijden’= studie van inwendige en uitwendige structuren en de fysieke
relaties tussen lichaamsdelen.
Fysiologie: Physis (natuur) + logos (studie) = studie van het bestuderen van hoe levende
organismen hun levensfuncties verrichten.
o Fysiologie (levende natuur) vs. Fysica (levensloos)
o Fysiologie (lichamelijk) vs. Psychologie (geestelijk)
o Fysiologie (functie) vs. Anatomie (vorm)
Fysiologische mechanismen kunne uitsluitend worden verklaard op basis van da
achterliggende anatomie. (verband is altijd aanwezig)
Soorten fysiologie (volgens organisme)
o Plantenfysiologie
o Vergelijkende fysiologie (vergelijking dieren/mens)
o Patho(logische)-fysiologie
1.2 Eigenschappen en drijfveer van levende wezens.
Basale functies:
o Reactievermogen (prikkelbaarheid)=organismen reageren op veranderingen in
hun onmiddellijke omgeving; deze eigenschap wordt ook wel prikkelbaarheid
genoemd.
o Groei= organismen nemen voortdurend in omvang toe door deling van cellen
o Voortplanting=organismen planten zich voort en brengen opeenvolgende
generaties van dezelfde organismen voort.
o Beweging=beweging kan uitwendig(=voortbewegen in de omgeving) en inwendig
(= transport van bloed, voedingsstoffen,…)zijn.
o Stofwisseling= alle chemische reacties in het lichaam.
Sterven (van organisme)
Drijfveer/doel is overleven
o Korte termijn: organisme ; niet doodgaan van het organisme
o Lange termijn: genetisch materiaal van de soort doorgeven; blijven bestaan van
de soort
, A chicken is an egg’s way to make another egg = het is de bedoeling dat DNA
wordt doorgegeven. Dit gebeurd door een tussengegeven; de kip. Het ei zijn de
genen die doorgegeven worden door de kip.
1.3 Moderne fysiologie is ontstaan in de 19de eeuw.
Grieken: Erasistratus, Galenus, Aristoteles
16-17de eeuw:
o Versalius: moderne anatomie; lijken ontleden
o William Harvey: werking bloedsomloop
Grondlegger moderne fysiologie= CLAUDE BERNARD (1813-1878)
o Functie van lever, alvleesklier, glycogeen; functie vinden door orgaan te
verwijderen
o ‘milieu interieur’= cel bevindt zich in een vloeibare omgeving; waar de spreiding
van voedselstoffen en het verwijderen van afvalstoffen in plaatsvindt. Inwendige
zelfregulering; later homeostase.
o Fysiologische onderzoeksmethodes; deze methodes hadden effect op de
levensverwachting van mensen.
2. Gedragsneurowetenschap; biologie van het gedrag
2.1 Gedragsneurowetenschap
Biologische of fysiologische psychologie
Fysiologie van gedrag
Materialistische en monisme visie (i.t.t dualisme= dualiteit tussen geest en lichaam)
o De geest en elk aspect van gedrag verklaren via moleculen, werking zenuwstelsel,
hormonen,…
o Beperkt door huidige status van kennis over hersenen…
2.2 Historiek van gedragsneurowetenschappen
Grieken: hart of hersenen?;vroeger: emoties ontstaan in het hart? NU: limbisch systeem
Descartes:
o Reflexen: reacties op uitwendige stimuli via zenuwstelsel lichaam was een
machine
o Dualist: pijnappelklier (H) als contact tussen lichaam en geest
Galvani: elektrische prikkels; hij elektrocuteerde zenuwen en zo werden er signalen
getuurd via elektrische impulsen naar de hersenen.
Müller: doctorine van specifieke zenuwenergie; specifieke regio’s waar we elektrische
signalen gaan interpreteren. Bv: in ogen wrijven-> geeft licht. Alle kabels/kanalen
ontvangen dezelfde boodschap/elektrische impuls maar interpreteren het elk op een
andere manier.
Flourens: experimentele ablatie. Hij verwijderde verschillende hersendelen van dieren en
keek welke functies er wegvielen. Deze methode noemt experimentele ablatie.