Voortplantingsstelsel
→ Nakomelingen komen door geslachtelijke voortplanting
→ Er zijn inwendige en uitwendige geslachtsorganen
→ Zygote = 1 cel
→ Menselijke cel: 46 chromosomen= 23 paar
→ 1 cel met 46 chromosomen = diploïde cel
→ Haploïde cel= 23 chromosomen
→ 2 haploïde cellen versmelten = 46 chromosomen
→ Gonaden= geslachtsklier
• Bij vrouw: ovarium
• Bij man: testes
→ Enkel gameten doen aan een meiotische deling
• Meiotische deling= van cel met 46 chromosomen naar de cel met 23
chromosomen
Geslachtskenmerken
Wat zijn geslachtskenmerken?
→ Geslachtskenmerken= kenmerken waaraan je het geslacht herkent – die het
biologische geslacht van een individu bepalen
→ Ze duiden de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke soortgenoten
→ Bij de mens zijn er 2 categorieën die ontstaan oiv geslachtshormonen:
• Primaire geslachtskenmerken
• Secundaire geslachtskenmerken
Primaire geslachtskenmerken
→ Zijn aanwezig vanaf de geboorte
→ Bij mannen gebeurt dit oiv testosteron:
• Uitwendige geslachtsorganen: penis, scrotum met testes
• Inwendige geslachtsorganen: testes, epididymis, prostaat
,→ Bij vrouwen gebeurt dit oiv oestrogeen en afwezigheid van testosteron
(voornamelijk door de afwezigheid v testosteron):
• Uitwendige geslachtsorganen: vestibulum, schaamlippen, clitoris
• Inwendige geslachtsorganen: vagina, uterus, tubae, ovariae
→ Testes hangen omdat de temperatuur niet te hoog mag zijn voor de zaadproductie,
als het koud is trekken deze naar binnen voor het ophogen vd temperatuur
→ De ontwikkeling van de primaire geslachtskenmerken is afhankelijk van het al of niet
produceren van androgenen op het juiste moment in de foetale ontwikkeling
• Androgenen= mannelijke hormonen
→ Bij de foetale ontw hangt de ontwikkeling vd geslachtskenmerken af vd hoeveelheid
testosteron
secundaire geslachtskenmerken
→ Zijn afwezig van de puberteit:
Bij jongens: Bij meisjes:
Groei van testes & scrotum Groei van borstklierweefsel
(&pigmentatie), penis, prostaat,
zaadblaasjes
Beharing: pubis-, oksel- & lichaamshaar Beharing: pubis- & okselhaar
Tepelhof wordt groter Bekken wordt breder
Stem stijgt Vetweefsel aan de borsten en heupen
Spierkracht stijgt
Vetweefsel daalt
Vrouwelijke geslachtsorganen
→ Uitwendige geslachtsorganen zijn zichtbaar aan de buitenkant en vnl ifv coïtus
,→ Inwendige geslachtsorganen zijn niet zichtbaar ad buitenkant, zorgen voor de
bevruchting, vorming en groei vd zygote. Ook vormen ze gameten en
geslachtshormonen
→ Ovarium (vrouwelijke geslachtsklier), zorgt voor de aanmaak van gameten en
hormonen (oestrogeen en progesteron) => daar gaan diploïde cellen omgezet
worden naar haploïde cellen
Uitwendige geslachtsorganen
→ Uitwendige vrouwelijke geslachtsorgaan is de
vulva = uitwendig geel vh vrouwelijk
geslachtsorgaan
→ De vulva bestaat uit:
• Labia majora
• Labia minora
• Vestibulum = uitwendige, zichtbare deel
vd vagina => gebied tss de 2 labia minora
• Clitoris
• Mons pubis => gebied boven schaambeen
→ Dubbele functie van de gonaden
(geslachtsklieren: ovarium en testes) is het
vormen van de geslachtscellen en vorming v
hormonen
Labia majora
Vestibulum
→ Vestibulum = zichtbare deel van de vagina
→ Het is de opening naar de vagina en aan weerszijden van deze opening bevinden
zicht de klieren van Bartholin
→ Urethra, hymen (= maagdenvlies)
→ Klieren van Bartholin = vestibulaire klieren = zorgen voor de aanmaak van “slijm”
zodat de coïtus vlot kan verlopen
, → Een equivalent vd klieren van Bartholin bij de man zijn de klieren van cowper, ze
sluiten de urinebuis af. => beide zijn het “smeermiddelen”
Clitoris
→ Clitoris bevat veel zenuwen en bloedvaten
→ In aanleg is het hetzelfde orgaan als de penis want deze ontwikkeld zich uit de clitoris
• Corpus spongiosum -> bulbi vestibuli (= 2 langwerpige, sponsachtige
zwellichamen die zich aan weerszijden vd vaginale opening bevinden)
• Corpora cavernosa (= zwellichamen)
inwendige geslachtsorganen
→ Vagina (1)
→ Uterus
• Cervix (2)
• Corpus (3) en fundus
→ Ovaria (4)
→ Tubae uterniae (5)
Vestibulum = ingang vd vagina, gedeelte dat je ziet
Cervix = baarmoederhals
Uterus = baarmoeder
Corpus = lichaam
Fundus = bovenkant= dikke gespierde laag waar de tubae uterniae
uitmonden
Tubae uterniae = eileiders
Ovaria = eierstokken