Belastingen die rechtstreeks op je inkomen, winst of vermogen worden geheven en periodiek
worden geïnd (bv. jaarlijks)
Wetboek inkomstenbelastingen (WIB 1992)
1. Personenbelasting
Geldt voor natuurlijke personen (individuen, geen bedrijven)
• Voorwaarden:
- Je bent rijksinwoner = woonplaats of “zetel van fortuin” (centrum van je
economische belangen) ligt in België.
- Geen rechtspersoonlijkheid: zelfstandigen, werknemers, eenmanszaak,…
- Belast op het totaal van je jaarlijkse inkomsten, onderverdeeld in 4 soorten:
I. Onroerende inkomsten
• Inkomsten uit vastgoed (gronden en gebouwen)
- Vb: Huurinkomsten van een appartement
• Voor beroepshuur: belast op de werkelijke huurprijs.
• Voor privéhuur: belast op kadastraal inkomen (KI), niet op werkelijke huur.
- Kadastraal inkomen (KI) = het geschat gemiddeld netto jaarinkomen van een
onroerend goed in 1975, bij normale verhuring en zonder kosten. Het is 60% van de
toenmalige bruto huurwaarde en wordt jaarlijks geïndexeerd. Het KI dient als basis
voor de belasting op onroerende inkomsten.
• Meerwaarden (bv. winst bij verkoop): meestal niet belastbaar
• Niet-geglobaliseerd = apart belast van andere inkomsten
II. Roerende inkomsten
• Inkomsten uit kapitaal en geldbeleggingen
- Vb: Dividenden, interesten op spaarrekeningen of obligaties
• Belasting: Vlaktaks 30% (vaste roerende voorheffing)
• Geen progressieve schalen: Het maakt niet uit hoeveel je verdient, het tarief blijft 30%
• Geglobaliseerd = inkomsten worden per soort opgeteld om roerend inkomen te bepalen
III. Beroepsinkomsten
• Inkomsten uit arbeid: actieve of vervangende inkomsten
- Vb: Bezoldigingen, Pensioenen, Winsten, Baten
• Progressieve belasting: hoe hoger je inkomen, hoe hoger je belastingpercentage
• Geglobaliseerd = alles samengeteld tot één belastbaar bedrag