Inleiding: Het Griekse mirakel
= Griekse cultuur was eerste die non-religieuze verklaringen gaf aan oorsprong van natuur
DOOR bekritiseren van oude mythes & verwerping van traditionele religieuze
verklaringen van oorsprong en natuur van de wereld
Twee belangrijke factoren speelden hierbij een rol:
1. Woord: argumentatie en discussie om tot eigen mening te komen = in democratische
delen
2. Schrift: wetten worden opgeschreven = machthebber kan niet zomaar naar eigen
dunken veranderen en burgers kunnen hun eigen interpretatie confronteren met die
van machthebber
⇒ recht zijn AFDWINGBAAR
Verklaringen voor natuur heeft 2 voorwaarden:
1. Natuur wordt verklaard vanuit enkele principes: woorden en uitspraken die
veranderingen van natuur kunnen uitleggen
2. Principes moeten worden begrepen door mensen, uitgeschreven worden en
beschreven in teksten
! Belangrijke verschillen met huidige natuurwetenschappen:
1. Ze maakten geen gebruik van experimenten en instrumenten, maar alleen observaties
2. Wiskunde was alleen van toepassing op ‘hemelse’ fenomenen, want ondubbelzinnig,
onbetwijfelbaar etc…
De zelfzekerheid van Socrates
S = aangeklaagd voor goddeloosheid (probeerde nieuwe goden te introduceren) en misleiden
van jeugd → ten dode veroordeeld
Centrale idee in het leven van Socrates
Komt door DISCUSSIE op straat te weten wanneer leven van mens goed/geslaagd is
= arete en eudaimonia
WAT doen om dat ‘gelukte leven’ te bereiken?
1. Niet laten leiden door instinct dat ons naar aangename drijft
2. Sociaal aanvaardbare gewoonte ook niet volgen
Moeten inzicht en kennis verwerven over gelukte leven en aantonen dat gewoontes bijdragen
tot gelukt leven = “Niemand doet wetens en willens kwaad”
Apologie van Socrates
Als REACTIE op zijn veroordeling van Goddeloosheid
,Verdediging op 2 manieren:
1. Hij ondervraagt mensen met onwetendheid in achterhoofd, hij heeft niet intentie om
antwoorden te weten op zijn vragen
= hij wil bijleren en is partner ipv leraar in het gesprek/onderzoek
2. Discussies zijn onderzoek naar kennis en inzicht gegeven als opdracht van goden
Hier is Socrates dus TEGENSTRIJDIG: hij zegt dat hij niet terecht staat voor zijn religieuze
overtuigingen, maar ze zitten wel vervat in zijn verdedigingen
! Socrates’ eigen overtuiging: gestuurd door god = zijn leven is waardevol en zinvol
Hij heeft kennis van het goede en het kwaad en van zinvol leven = ALGEMENE KENNIS
Debat met Sofisten
RETORIEK: welsprekendheid = goed en overtuigend kunnen spreken over opvattingen
Doel: leerlingen leren om hun gelijk te halen en hun belang veilig te stellen, men kan je dus
aanzetten tot handelen op rechtvaardige manier, maar de vraag WAT rechtvaardig is, hoort
niet thuis in retoriek
Overtuiging: alle waarheid is relatief en niemand weet iets met zekerheid
Vb. Protagoras met homo mensura-leer
= maatstaf voor oordeel: subjectieve standpunt is waarheid
Er bestaat dus geen kennis volgens de sofisten, maar alleen meningen →
Waarheid/rechtvaardigs is iets persoonlijks en tijdelijks (vb. als JIJ het koud hebt)
! Socrates, Plato en Aristoteles vonden dit standpunt onaanvaardbaar en zullen hun filosofie
ook helemaal anders ontwikkelen zodat ze ander standpunt over waarheid innemen
Neiging tot transcendentie en Socrates’ interpretatie ervan
Socrates wijst standpunt Sofisten af omdat:
1. Er is verschil tussen wat mensen loven/prijzen en wat het echt waard is om
geoorloofd te worden = het is niet omdat mensen vinden dat iets waardevol of
goed is dat dat ook zo is ⇒ SCHIJNEN/ZIJN
2. Mensen zijn geïnteresseerd in ZIJN: mens is van nature geneigd tot transcendentie
= verlangen van mensen om hun leven/overtuigingen vanuit ander perspectief te zien
dan dat van hun zelf
3. Hij beweert dat hij over gelukte leven kennis heeft = kennis is waar en
oncorrigeerbaar → vanuit transcendentie ware uitspraken
SCHIJN/ZIJN = ONWAAR/WAAR = ONWETENDHEID/KENNIS = ONZEKERHEID/ZEKERHEID
,Hoofdstuk 2: Plato
Socratisch karakter van Plato’s werk
Oeuvre P = verdediging leven van S MAAR: probleem: Hoe kan Socrates’ leven gelukt zijn
als hij ten dode is veroordeeld?
Twee aspecten zijn belangrijk voor Plato:
1. S probeerde inzicht te verwerven door zoektocht naar definities
2. Inzicht door discussiëren
Mening en kennis
Retoriek en discussie
P: introduceerde DIALECTIEK (kunst discussiëren) als tegengestelde van RETORIEK
(overtuigend spreken): biedt inzicht en kennis en onderzoek naar het ware
Plato bekritiseerd de retoriek: overtuigingen, opinies en meningen → niet per se goed spreken
Vandaar belang van onderscheid tussen mening en kennis OF monoloog en discussie
Retoriek = ethisch verwerpelijk, want biedt geen waarheid en/of kennis
Discussie = biedt kans op verdediging van je standpunt
Kennis en discussie
Discussie is onmisbaar om tot kennis te komen = uitspraak is gerechtvaardigd als ze uit
discussie komt, stelling die wint in de discussie is WAAR
MAAR discussie is eeuwig: ze kan heropend worden, nieuwe discussiepartners, …
MAAR Plato vindt dit ONAANVAARDBAAR: want zin van het leven moet definitef
bewezen worden → ZEKERHEID
⇒ NOUS
1. Inzicht in nous is a priori (zuiver intellectueel vermogen = helder en zeker inzicht)
2. Volkomen onvoorwaardelijke vorm van kennis ≠ obv hypothesen
= directe confrontatie met OBJECT VAN KENNIS & maakt einde aan alle discussie
Nous = anamnese leer (kennis verworven toen we nog geen mens waren, maar kennis krijgen
we uit ons door (religieuze) herinneringen)
De ideeënleer
Kennis en werkelijkheid
Overgang van kennis tot werkelijkheid obv radicale objectivisme
= kenmerken van vorm van kennis geheel door object van die vorm van kennis
bepaald
2 niveaus: veranderlijke wereld = M = worden en onveranderlijke wereld = K = zijn
Twee werelden: het Worden en het Zijn
Worden: “alles is in beweging” → zintuigelijke waarnemingen die gelokaliseerd zijn in
ruimte en tijd
Zijn: eeuwige ideeën of vormen → zuiver
, Ideeën
Vb. “Wat is het mooie?” Antwoord is niet zomaar aantal mooie dingen opnoemen:
Gemeenschappelijke aan alle dingen waarvan we predikaat “mooi” toeschrijven
= idee zou hier dan schoonheid zijn als model/maatstaf wanneer we iets als mooi
willen beschouwen
Idee = één en algemeen (en hebben dus kenmerken van definitie)
Vb. idee Cirkel = eeuwig, onveranderlijk → niet tastbaar/zichtbaar
Belangrijkste kenmerken van idee = reëel (echt bestaande dingen) en zelfs concreter dan
“echte fysieke dingen”
Vb. idee Tafel = echter en concreter dan gewone tafel + eigenlijke object wetenschap
Berekkingen tussen Zijn en Worden
Zijn: bestaat op en door zichzelf → afgescheiden van empirische realiteit
< > Worden: reëel en wat het is door Ideeën
Idee is verklaring, grond/oorzaak van concrete = relatie tussen concrete en Idee:
1. Tegenwoordigheid
2. Exemplariteit
3. Participatie
! Plato heeft antwoord op homo mensura-leer van Protagoras en Sofisten: HML vertelt maar
half verhaal: het gaat alleen maar over WORDEN en dus helft van werkelijkheid (= zelfs
onbelangrijke helft)
Mens en maatschappij
Geluk voor de mens
Plato beschouwt gelukte leven als hoogste goed voor mens, maar volledige geluk is
onbereikbaar (want we zijn geen god)
MAAR zoveel mogelijk geluk nastreven → zo veel mogelijk goddelijke gelijk worden
ZIEL:
-redelijke (wat nous schenkt) = God heeft dit ook
-temperament (energie, bron van moed)
-begerende deel (drang naar voedsel en voortplanting)
⇒ Leven is gelukt ALS redelijke deel van ziel het voor het zeggen heeft EN als ideeën
hoger staan dan concrete dingen
Wat is rechtvaardige maatschappij?
Hoe zou de staat eruitzien met ideeën en redelijke van de ziel?
= hiërarchisch geordende samenleving
1. Filosofen-koningen = niveau redelijke
2. Wachters en militairen = niveau temperament (moed)
3. Landbouwers en vaklieden = niveau begerende
→ Macht komt tot hen, omdat ze inzicht hebben in ideeën en besturen staat vanuit die kennis
van ideeën