Stap 1: hypothesen omzetten in Begrippen omschrijven zodat ze beter te rationaliseren zijn.
onderzoekshypothesen ð Omzetten in objectief observeerbare gedragingen.
Voorbeeld:
ð Verklarende hypothese: manier van leiding geven van nieuwe filiaalmanager zorgt voor ontevredenheid bij verkopers.
ð Onderzoekshypothese: het taakgericht leiding geven van de nieuwe filiaalmanager zorgt voor een groot verloop bij de verkopers.
Stap 2: keuze van onderzoeksmiddelen a) Onderzoeksbatterij samenstellen die alle geselecteerde hypothesen dekt.
o Per hypothese onderzoeksmethode selecteren om te toetsen.
o Afweging tussen convergerende evidentie en spaarzaamheid.
b) Intstrumenten afwegen obv:
o Meetpretentie en inhoud
§ Meetpretentie = wat instrument zegt te meten, sluit het aan bij wat jij wilt meten?
§ Inhoud = samenstelling instrument (items, index, …)
o Psychometrische criteria
§ Objectiviteit, betrouwbaarheid, validiteit, normering
o Praktische criteria
§ Tijd, kosten, afnamevorm, beschikbaarheid in werksetting
o Afstemming op de cliënt
§ Leeftijd, intelligentievermogen, taakspanning en concentratievermogen, draagkracht en energie niveau, taalbeheersing en culturele
achtergrond
ð Voorkeur voor multi-method (niet maar 1 type methode) en multi-informant (niet enkel 1 informant gaan bevragen) assessment.
ð Kosten-baten analyse (= wat weegt er op tegen wat en waar wil je het meeste gewicht aan geven)
Stap 3: formuleren van toetsingscriteria Toetsbaar voorspellen welke uitkomt de onderzoekshypothese bevestigd
ð Toetsbare voorspelling over: score instrument, gedrag bepaalde taak, antwoord op interview, …
Formulering: “als de hypothese (…) juist is, dan verwacht ik (…).
ð Zo specifiek mogelijk formuleren (bv. cutoT waarde, normgroep)
Toetsingcriteria bij diverse onderzoeksmiddelen:
ð Genormeerde vragenlijst / test
o Vergelijking gebaseerd op rangorde (percentielen/decielen)
o Vergelijking van standaardscores met M en SD van de populatie (T-scores, stanines, …)
o Bepaald % correct beantwoorde items (bij criteriumgeoriënteerde testen)
ð Observatie
o Absolute of relatieve frequentie van voorkomen
ð Interview
o Hoe gedetailleerder en specifieker de gewenste informatie, hoe meer gesloten antwoordcategorieën
ð Indirecte methode
o Weinig betrouwbaar en valide methode
o Conclusies blijven voorlopig; altijd in dialoog met andere methoden
o Geschikt om impliciete processen op te sporen
ð Documentenanalyse
o Verschillende typen informatie: onderzoeksgegevens, anamnesegegevens, observatieverslagen, schoolrapporten, medische gegevens, …
o Opletten voor confirmation bias