SAMENVATTING ETHIEK
1
,BASISBEGRIPPEN: ........................................................................................................................................ 3
DISCIPLINES BINNEN DE ETHIEK:................................................................................................................. 3
RELATIVISME BINNEN DE ETHIEK:............................................................................................................... 4
DE SUBJECTIVITEIT VAN ETHISCHE UITSPRAKEN: ....................................................................................... 5
WAT STAAT HAAKS OP ETHIEK? .................................................................................................................. 6
REDENEN OM VRIJ TE PLEITEN: .................................................................................................................. 7
ETHISCH DILEMMA: ..................................................................................................................................... 8
OVERZICHT VAN ETHISCHE STROMINGEN: .............................................................................................. 10
PROBLEMEN MET PLICHTSETHIEK ............................................................................................................ 12
VRAGEN RONDOM UTILITARISME ............................................................................................................ 13
ETHISCHE DILEMMA’S IN DE PRAKTIJK ..................................................................................................... 14
ETHISCHE BASISPRINCIPES ........................................................................................................................ 15
INSTRUMENTELE BESLISSINGEN VS MORELEBESLISSINGEN: ................................................................... 17
GEVOLGEN VAN NIET NALEVEN: ............................................................................................................... 18
META-ETHIEK ............................................................................................................................................. 20
HANNAH ARENDT: ..................................................................................................................................... 22
HANDELEN: ................................................................................................................................................ 25
DENKEN: .................................................................................................................................................... 26
GESCHEIDEN WERELDEN: ......................................................................................................................... 27
HET OORDEEL ALS BRUG ........................................................................................................................... 28
FILOSOFISCH OORDELEN ........................................................................................................................... 29
TAAL: .......................................................................................................................................................... 30
TAAL ONTHULT HET ZELF .......................................................................................................................... 32
SCHRIJVERS STERVEN NIET........................................................................................................................ 34
VERHALEN ZIJN DUURZAMER DAN PRODUCTEN ..................................................................................... 34
BIOGRAFIE EN AUTOBIOGRAFIE ALS BRON VAN KENNIS ......................................................................... 34
CONCLUSIE: LITERATUUR IS ONSTERFELIJK .............................................................................................. 35
VRIJHEID EN VERANTWOORDELIJKHEID ................................................................................................... 36
ETHIEK EN WETENSCHAP: ......................................................................................................................... 83
GEN AI ........................................................................................................................................................ 89
2
,BASISBEGRIPPEN:
Normen en waarden verschillen per generatie, groep, locatie en familie. Wat in de ene context als
vanzelfsprekend wordt beschouwd, kan in een andere situatie geheel anders worden opgevat.
Normen
- = Gangbare overtuigingen omtrent het menselijke handelen.
- Vier typen normen:
o Alledaagse manieren: gedragingen zoals hoe je eet.
o Taboes: zaken die niet mogen en die niet in de openbaarheid komen.
o Wetten: formele gedragsregels met consequenties.
o Morele normen, zeden of mores: na te streven gedragingen volgens het gezond
verstand.
- Voorbeelden:
o Het is de morele norm (hier en nu) om iemand die je kent te begroeten.
o Het is de morele norm (hier en nu) om tijdig op een afspraak te verschijnen en je
anders te verontschuldigen.
o Deze normen verschillen per groep, bijvoorbeeld door generatiekloven.
Waarden
- = Idealen waarop de mores (zeden) gebaseerd zijn.
- Voorbeelden:
o Vriendelijkheid vinden we waardevol en we streven ernaar.
o Respect en beleefdheid achten we belangrijk in relaties.
Waarden en normen:
- Waarden zijn idealen waarop normen zijn gebaseerd.
- Normen bepalen welk gedrag als gewenst wordt gezien binnen een gemeenschap.
- Voorbeeld: Waarom verontschuldigen we ons?
o Dit heeft te maken met waarden zoals respect en beleefdheid.
o Uit respect kom je op tijd en uit beleefdheid houd je de deur open voor anderen.
o De norm kan bijvoorbeeld zijn dat je ouderen voor laat gaan.
o Dit gedrag weerspiegelt respect en beleefdheid en wordt bepaald door waarden.
o Hoe deze waarden en normen worden toegepast, kan echter sterk verschillen.
DISCIPLINES BINNEN DE ETHIEK:
Binnen de ethiek onderscheiden we verschillende disciplines:
1. Moraal
- = De verzameling van normen en waarden binnen een individu, groep of samenleving.
- Cultureel bepaald en dynamisch: moraal evolueert over tijd en is afhankelijk van context.
- Situationele verandering: normen hangen af van de situatie en het aantal betrokken personen.
2. Toegepaste ethiek
- Gericht op specifieke domeinen van menselijk handelen, zoals ethiek binnen het ontwerpen.
- Voor professionals essentieel: normen en waarden verschillen per werkomgeving.
- Klanten kunnen onprofessioneel zijn, maar een professional wordt geacht respectvol en
vriendelijk te blijven.
3. Meta-ethiek
- Onderzoekt fundamentele vragen over ethische keuzes en de verschillen tussen ethische
systemen.
- Gaat over het denken over ethiek zelf.
3
, RELATIVISME BINNEN DE ETHIEK:
Binnen de ethiek bestaan verschillende vormen van relativisme:
1. Esthetisch relativisme:
- Wat is mooi en wat is lelijk?
- Dit verschilt per groep en cultuur.
2. Epistemisch relativisme:
- Wat is waar en wat is onwaar?
3. Moreel relativisme:
- Wat is goed en wat is kwaad?
- Wie bepaalt wat goed is?
Seculiere moraal:
- Als moraal niet goddelijk wordt geïnterpreteerd, betekent dit dat waarden en gedragsregels
door mensen zijn gevormd.
- Hierdoor kunnen ze variëren afhankelijk van tijdperk en cultuur.
- Er is geen universele morele waarheid, maar verschillende historisch en cultureel bepaalde
morele waarheden (M. Claeys).
- Misschien zijn morele oordelen beter te formuleren als ‘wenselijk’ versus ‘onwenselijk’.
- Daden zijn misschien simpelweg daden en behoeven geen moreel label.
4. Cultureel relativisme:
- De cultuur bepaalt het evaluatiekader.
- Wat in de ene cultuur als moreel correct wordt beschouwd, kan in een andere cultuur
onacceptabel zijn.
- Ethische vraagstukken zijn zelden universeel te beantwoorden en moeten in hun culturele
context worden bekeken.
Door deze perspectieven te begrijpen, kunnen we bewuster omgaan met ethische keuzes in zowel
professionele als persoonlijke situaties.
Normen en waarden verschillen van cultuur tot cultuur, van tijd tot tijd:
- Wie betaalt bij een eerste date?
- Wie rijdt met de auto?
- Hoe spreekt je personeel aan?
- In de VS neem je meer ruimtelijke afstand, in Japan is punctualiteit erg belangrijk.
- Pederastie in het oude Griekenland (relatie tussen volwassen man en jongeling).
- In het oude Griekenland was gender geen issue (gender was geen onderdeel van de
identiteit). à Vandaag is het een big issue (LGBTQIA+, strijd en verdrukking).
Cultureelrelativisme: sommige normen gelden overal, maar worden anders ingevuld.
Voorbeeld:
- Mensen begroeten elkaar, maar het wordt anders gedaan.
- Vrouwenbesnijdenis (clitoridectomie zonder medische noodzaak) is in strijd met de
mensenrechten (zelfbeschikking), maar komt wel voor. 230 miljoen meisjes (0-15 j) in 30
landen in Afrika, Midden-Oosten en Azië ondergaan genitale verminking.
- Abortus kan, maar is aanvaardbaar tot x aantal weken. Wie bepaalt dat?
4
1
,BASISBEGRIPPEN: ........................................................................................................................................ 3
DISCIPLINES BINNEN DE ETHIEK:................................................................................................................. 3
RELATIVISME BINNEN DE ETHIEK:............................................................................................................... 4
DE SUBJECTIVITEIT VAN ETHISCHE UITSPRAKEN: ....................................................................................... 5
WAT STAAT HAAKS OP ETHIEK? .................................................................................................................. 6
REDENEN OM VRIJ TE PLEITEN: .................................................................................................................. 7
ETHISCH DILEMMA: ..................................................................................................................................... 8
OVERZICHT VAN ETHISCHE STROMINGEN: .............................................................................................. 10
PROBLEMEN MET PLICHTSETHIEK ............................................................................................................ 12
VRAGEN RONDOM UTILITARISME ............................................................................................................ 13
ETHISCHE DILEMMA’S IN DE PRAKTIJK ..................................................................................................... 14
ETHISCHE BASISPRINCIPES ........................................................................................................................ 15
INSTRUMENTELE BESLISSINGEN VS MORELEBESLISSINGEN: ................................................................... 17
GEVOLGEN VAN NIET NALEVEN: ............................................................................................................... 18
META-ETHIEK ............................................................................................................................................. 20
HANNAH ARENDT: ..................................................................................................................................... 22
HANDELEN: ................................................................................................................................................ 25
DENKEN: .................................................................................................................................................... 26
GESCHEIDEN WERELDEN: ......................................................................................................................... 27
HET OORDEEL ALS BRUG ........................................................................................................................... 28
FILOSOFISCH OORDELEN ........................................................................................................................... 29
TAAL: .......................................................................................................................................................... 30
TAAL ONTHULT HET ZELF .......................................................................................................................... 32
SCHRIJVERS STERVEN NIET........................................................................................................................ 34
VERHALEN ZIJN DUURZAMER DAN PRODUCTEN ..................................................................................... 34
BIOGRAFIE EN AUTOBIOGRAFIE ALS BRON VAN KENNIS ......................................................................... 34
CONCLUSIE: LITERATUUR IS ONSTERFELIJK .............................................................................................. 35
VRIJHEID EN VERANTWOORDELIJKHEID ................................................................................................... 36
ETHIEK EN WETENSCHAP: ......................................................................................................................... 83
GEN AI ........................................................................................................................................................ 89
2
,BASISBEGRIPPEN:
Normen en waarden verschillen per generatie, groep, locatie en familie. Wat in de ene context als
vanzelfsprekend wordt beschouwd, kan in een andere situatie geheel anders worden opgevat.
Normen
- = Gangbare overtuigingen omtrent het menselijke handelen.
- Vier typen normen:
o Alledaagse manieren: gedragingen zoals hoe je eet.
o Taboes: zaken die niet mogen en die niet in de openbaarheid komen.
o Wetten: formele gedragsregels met consequenties.
o Morele normen, zeden of mores: na te streven gedragingen volgens het gezond
verstand.
- Voorbeelden:
o Het is de morele norm (hier en nu) om iemand die je kent te begroeten.
o Het is de morele norm (hier en nu) om tijdig op een afspraak te verschijnen en je
anders te verontschuldigen.
o Deze normen verschillen per groep, bijvoorbeeld door generatiekloven.
Waarden
- = Idealen waarop de mores (zeden) gebaseerd zijn.
- Voorbeelden:
o Vriendelijkheid vinden we waardevol en we streven ernaar.
o Respect en beleefdheid achten we belangrijk in relaties.
Waarden en normen:
- Waarden zijn idealen waarop normen zijn gebaseerd.
- Normen bepalen welk gedrag als gewenst wordt gezien binnen een gemeenschap.
- Voorbeeld: Waarom verontschuldigen we ons?
o Dit heeft te maken met waarden zoals respect en beleefdheid.
o Uit respect kom je op tijd en uit beleefdheid houd je de deur open voor anderen.
o De norm kan bijvoorbeeld zijn dat je ouderen voor laat gaan.
o Dit gedrag weerspiegelt respect en beleefdheid en wordt bepaald door waarden.
o Hoe deze waarden en normen worden toegepast, kan echter sterk verschillen.
DISCIPLINES BINNEN DE ETHIEK:
Binnen de ethiek onderscheiden we verschillende disciplines:
1. Moraal
- = De verzameling van normen en waarden binnen een individu, groep of samenleving.
- Cultureel bepaald en dynamisch: moraal evolueert over tijd en is afhankelijk van context.
- Situationele verandering: normen hangen af van de situatie en het aantal betrokken personen.
2. Toegepaste ethiek
- Gericht op specifieke domeinen van menselijk handelen, zoals ethiek binnen het ontwerpen.
- Voor professionals essentieel: normen en waarden verschillen per werkomgeving.
- Klanten kunnen onprofessioneel zijn, maar een professional wordt geacht respectvol en
vriendelijk te blijven.
3. Meta-ethiek
- Onderzoekt fundamentele vragen over ethische keuzes en de verschillen tussen ethische
systemen.
- Gaat over het denken over ethiek zelf.
3
, RELATIVISME BINNEN DE ETHIEK:
Binnen de ethiek bestaan verschillende vormen van relativisme:
1. Esthetisch relativisme:
- Wat is mooi en wat is lelijk?
- Dit verschilt per groep en cultuur.
2. Epistemisch relativisme:
- Wat is waar en wat is onwaar?
3. Moreel relativisme:
- Wat is goed en wat is kwaad?
- Wie bepaalt wat goed is?
Seculiere moraal:
- Als moraal niet goddelijk wordt geïnterpreteerd, betekent dit dat waarden en gedragsregels
door mensen zijn gevormd.
- Hierdoor kunnen ze variëren afhankelijk van tijdperk en cultuur.
- Er is geen universele morele waarheid, maar verschillende historisch en cultureel bepaalde
morele waarheden (M. Claeys).
- Misschien zijn morele oordelen beter te formuleren als ‘wenselijk’ versus ‘onwenselijk’.
- Daden zijn misschien simpelweg daden en behoeven geen moreel label.
4. Cultureel relativisme:
- De cultuur bepaalt het evaluatiekader.
- Wat in de ene cultuur als moreel correct wordt beschouwd, kan in een andere cultuur
onacceptabel zijn.
- Ethische vraagstukken zijn zelden universeel te beantwoorden en moeten in hun culturele
context worden bekeken.
Door deze perspectieven te begrijpen, kunnen we bewuster omgaan met ethische keuzes in zowel
professionele als persoonlijke situaties.
Normen en waarden verschillen van cultuur tot cultuur, van tijd tot tijd:
- Wie betaalt bij een eerste date?
- Wie rijdt met de auto?
- Hoe spreekt je personeel aan?
- In de VS neem je meer ruimtelijke afstand, in Japan is punctualiteit erg belangrijk.
- Pederastie in het oude Griekenland (relatie tussen volwassen man en jongeling).
- In het oude Griekenland was gender geen issue (gender was geen onderdeel van de
identiteit). à Vandaag is het een big issue (LGBTQIA+, strijd en verdrukking).
Cultureelrelativisme: sommige normen gelden overal, maar worden anders ingevuld.
Voorbeeld:
- Mensen begroeten elkaar, maar het wordt anders gedaan.
- Vrouwenbesnijdenis (clitoridectomie zonder medische noodzaak) is in strijd met de
mensenrechten (zelfbeschikking), maar komt wel voor. 230 miljoen meisjes (0-15 j) in 30
landen in Afrika, Midden-Oosten en Azië ondergaan genitale verminking.
- Abortus kan, maar is aanvaardbaar tot x aantal weken. Wie bepaalt dat?
4