Pedagogische en didactische
vorming 4
1 De oudste kleuter wie is hij of zij?
1.1 Leerdoelen
1.2 Ontwikkelingspsychologische kenmerken van de oudste
kleuter
Handboek: groot worden. (Pagina 153-192)
1.2.1De lichamelijke ontwikkeling
1.2.1.1 Geef de kenmerken van de lichamelijke ontwikkeling
van de oudste kleuter.
- Groeit ± 20 cm
o ± 1m10 à 1m20
- Gewichtstoenamen ± 8 km
o ± 20 kg
- groei meisje en jongen verloopt syncroon
1.2.2De motorische ontwikkeling
1.2.2.1 Geef de kenmerken van de motorische ontwikkeling
van de oudste kleuter.
- Kwalitatieve veranderingen in bewegingsactiviteiten
- Grote bewegelijkheid
- Evenwichtsgevoel ontwikkeld
- Vooruitgang van fijne motoriek
- Handvoorkeur
1
,1.2.3De tekenontwikkeling
1.2.3.1 Geef de kenmerken van de tekenontwikkeling van de
oudste kleuter.
- Vordering
- Circkel- en waaiervormige lijnen
- Beïnvloed door de ontwikkeling van waarneming, begrip en beleving
- Evolutie in het benoemen van de tekening
o Toevallig realisme = De kleuter geeft zijn kribbels achteraf een naam
o Mislukt realisme = probeert de werkelijkheid weer te geven, maar kan de
afzonderlijke elementen nog niet tot 1 geheel vormen.
2 Kopvoeter
o Verstandelijk realisme = de werkelijkheid niet zoals die er echt uit ziet, maar
zoals het idee dat hij ervan heeft of door de dingen die hij weet.
Gekemerkt door gebrek aan stabiliteit van vormen.
3 Gezicht langs opzij met 2 ogen
o Visueel realisme = werkelijk wordt getekend zoals hij is.
3.1.1De perceptuele ontwikkeling
3.1.1.1 Geef de kenmerken van de perceptuele ontwikkeling
van de oudste kleuter.
- Steeds meer oog voor detail
3.1.2De cognitieve ontwikkeling
3.1.2.1 Geef de kenmerken van de cognitieve ontwikkeling
van de oudste kleuter.
- Bloeiperiode fantasie
4 Rollenspel, doen-alsof-spel en fantasiespel
- Fantasie en werkelijkheid onderscheiden
o Interesse in sprookjes
- Statisch gericht denken
o Nog geen logische denkhandelingen en denkoperaties
Compensatiebegrip
Identiteitsargument
- Beter geheugen
o Nog niet doelgericht informatie opslaan
- Sociocentrisch denken = wereld wordt minder magisch en het kind krijgt oog voor
het geheel waarin het functioneert en gaat verbanden zien.
- Besef van tijd
o Beheersing
o Geduld
- Onderscheid tussen verleden, heden en toekomst
2
,4.1.1De taalontwikkeling
4.1.1.1 Geef de kenmerken van de taalontwikkeling van de
oudste kleuter.
- Bedmonologen
- Woordenschat breidt uit
o 3000 woorden
- Goed niveau
o Fonologie (auditieve aspect)
Spraakklanken
o Morfologie (verbuigingen en vervoegingen)
Verbuigingen van zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden
Vervoeging van werkwoorden
Onregelmatige woordvormen
Sterke werkwoorden
Vergrotende en overtreffende trap
o Semantiek (betekenis geven)
Kiezen juiste werkwoord
Abstracte werkwoorden
6 jaar
o Syntaxis (zinnen vormen)
Differentiatie fase = grammaticale constructies op een goed niveau
- Grootste deel van taalontwikkeling
- Aarzelend spreken = nadenken over juiste woordkeuze en formulering.
o Komt vaak voor in emotioneel geladen situaties.
- Zelfbeschrijvingen
o Uiterlijke kenmerken
o Voorkeuren
o Bezittingen
o Activiteiten
- Blootstelling aan veel en gevarieerde taal is noodzakelijk
4.1.2De sociaal-emotionele ontwikkeling
4.1.2.1 Geef de kenmerken van de sociaal-emotionele
ontwikkeling van de oudste kleuter.
- Gehechtheidsgedrag daalt
- Intern werkmodel
o Nieuwe gehechtheidsrelaties
Affectie
Vertrouwen
Waardering
- Relatie leeftijdsgenoten
o Beïnvloed door relatie met ouders
o Oppervlakkig
- Inzicht in verschillende rollen
- Uitbreiding sociale omgeving
3
, - Gevoelswereld wordt gedifferenteerder en subtieler
4.1.3De seksuele ontwikkeling
4.1.3.1 Geef de kenmerken van de seksuele ontwikkeling van
de oudste kleuter.
- Bewust van eigen lichaam
o Gender
o Aanraken geslachtsdelen
Niet in bijzijn van volwassenen
- Nieuwsgierig naar voortplanting
- Vriendschappen
- Freud - fallische fase
o narcistische fase (pronken)
o oepidale fase: partnerwens in relationele driehoeksstructuur
- angsten
o integriteit, vermeende en werkelijke gevaren die hem omringen
4.1.4De persoonlijkheidsontwikkeling
4.1.4.1 Geef de kenmerken van de
persoonlijkheidsontwikkeling van de oudste kleuter.
- Koppigheidsfase
o Positief willen
- Taakbewustzijn
- Taakbereidheid of werkrijpheid
- Zelfbewustzijn
- Zelfkennis
o Andere
o Jezelf
- Initiatief vs schuld
- Niet te veel controle nemen
o Angst
o Afhankelijkheid
4.1.5De morele ontwikkeling
4.1.5.1 Geef de kenmerken van de morele ontwikkeling van
de oudste kleuter.
- Gevoelig voor modelgedrag van volwassenen
- Geen geweten
- Geen moreel gedrag
- Pre-conventioneel niveau
o 1ste fase
Strafvermijding
o 2 fase
de
Goed is wat prettig is in zijn belevingswereld
4