Samenvatting natuur
Praktische didactiek natuur en techniek
3.1 Het begint bij waarnemen en aan den lijve ervaren
Waarnemen is vaak gekoppeld aan actie:
- Je krijgt een zintuigelijke indruk
- Daarvan word je je bewust en daarover vorm je je een mening
- En/of dat maakt gevoelens los en zorgt voor beleving
- En als gevolg daarvan doe je iets
3.3.2 Verzamelen, vergelijken, selecteren, ordenen, identificeren en classificeren
Verzamelen en verwoorden
Bij kinderen die verzamelen, groeit de interesse voor wat verzameld wordt.
Herkennen, identificeren en classificeren
Identificeren en classificeren zijn sleutelactiviteiten om zicht te krijgen op hoe onze leefwereld
in elkaar steekt.
Seriëren is dingen vergelijken en rangschikken volgens een geleidelijke overgang van één
eigenschap, bijvoorbeeld van licht naar steeds zwaarder.
3.4 Waarnemen stimulerend begeleiden
Stimulerende waarnemingssituaties hebben iets gemeenschappelijk. Steeds gaat het om
situaties of objecten die je vergelijkt:
- Met elkaar: bijvoorbeeld twee slimme sluitingen, of de uiterlijke kenmerken van twee
dieren;
- Met zichzelf: gewoon en uitvergroot, bijvoorbeeld met een loep, of voor en na een
verandering, bijvoorbeeld het verwisselen van tandwielen bij een model van
constructiespeelgoed.
Om de ontwikkeling van deze vaardigheden (uitbeelden, schrijven en tekenen) te stimuleren,
laat je de leerlingen zo veel mogelijk:
- Objecten zelf hanteren om de eigenschappen te kunnen vaststellen (als ze aanvullend
ook filmbeelden gebruiken, geef je vooraf gerichte kijk- en luisteropdrachten)
- Hun activiteiten zelfstandig plannen en uitvoeren
- Nauwkeurig te werk gaan, dus meer op details letten en hun waarnemingen
objectiveren door tellen en meten ondersteunende leermiddelen gebruiken, zoals
optische hulpmiddelen, zoekkaarten en meetinstrumenten
- Hun waarnemingen in tekeningen, steekwoorden en tabellen zorgvuldig vastleggen
- In hun beschrijvingen gebruikmaken van vaktaal.
Kinderen vinden veranderingen boeiend en soms ook spannend. Je kunt onder meer
onderscheiden:
- Spontane veranderingen, bijvoorbeeld natuurverschijnselen waarmee kinderen soms
worden verrast (een hagelbui of een regenboog, het gedrag van dieren, de zaadjes van
de springbalsemien die bij aanraking wegschieten) en techniek die hen onverwacht in
de steek laat (een fietsketting die afloopt of een ballon die knapt)
- Veranderingen die de leerkracht of leerlingen opzettelijk veroorzaken bij experimenten
of in een technisch ontwerp (bijvoorbeeld een jampotdeksel die zinkt als je er meer
steentjes oplegt, dieren die misschien gaan eten als je ze voedsel aanbiedt, of het
effect als je het ontwerp van je testmodel bijstelt)
- Geprogrammeerde veranderingen door meet- en regeltechniek van het proces
(zoals de centrale verwarming thuis, verkeerslichten, robots, de 3D-printer);
- Periodiek optredende natuurverschijnselen (de verandering van schaduwlengte
en -richting, het ritme van dag en nacht, de eb- en vloedbeweging en de seizoenen); de
regelmaat zorgt voor een zekere voorspelbaarheid
, - Veranderingen die optreden zonder dat de leerlingen het in de gaten hebben,
bijvoorbeeld omdat die te langzaam gaan (de verdamping van een waterplas,
duinvorming, klimaatverandering) of buiten hun gezichtsveld plaatsvinden (onder meer
’s nachts, ondergronds en op microniveau).
6.3 Hoe beleven kinderen natuur en techniek?
Uit onderzoek bij kinderen naar de beleving van natuur is het volgende gebleken:
- Planten en dieren maken dele uit van de bonte achtergrond van de kinderwereld. De
waarde van de natuur ligt voor kinderen vooral in de speelmogelijkheden.
- Jonge kinderen beschouwen de groene natuur niet als levend. Dieren zijn voor hen geen
anonieme vertegenwoordigers van een soort, maar individuen met een naam, een
eigen aard en (speel)mogelijkheden.
- Kinderen vanaf een jaar of 8 proberen vanuit hun eigen, kinderlijke perspectief het
anders zijn van dieren te doorgronden.
Bij techniek kan het gebrek aan ervaring zorgen voor gebrek aan vertrouwen of zelfs een
gevoel van onveiligheid.
6.4 De waarde van beleving bij natuur en techniek
Beleving helpt kinderen geleidelijk vertrouwd te raken met natuur en/of techniek. Een kind dat
vertrouwd is met de natuur, zal zich daarin veilig voelen, zal nieuwsgierig zijn en op
onderzoek uitgaan, zal de natuur gebruiken en zich zo ontwikkelen. Hetzelfde geldt voor de
relatie en omgang met techniek.
Behalve voor de persoonlijke ontwikkeling van de leerlingen heeft natuurbeleving ook
maatschappelijke waarde. Bij natuur en techniek gaat het om kennis, inzicht en vaardigheden,
maar ook om houding. Die houding wordt sterk beïnvloed door het natuurbeeld dat mensen
hebben ontwikkeld.
6.5 Stimuleren van beleving bij natuur en techniek
Bij ontdekkend leren kunnen de leerlingen een kick krijgen van een ontdekking.
Bij ontwerpend leren kunnen ze een kick krijgen van een uitvinding.
7.4 Onderzoekende houding
Leerlingen in de midden- en bovenbouw moeten nog leren een groeimindset te ontwikkelen
en wilskracht en doorzettingsvermogen te kweken. Jouw hulp kunnen ze daarbij goed
gebruiken. Iets wat voelt als een mislukking, kunnen ze op den duur zien als een first attempt
in learning (FAIL).
Bij onderzoek gaat het naast nieuwsgierig zijn, ook om:
- Kritisch zijn
- Objectiviteit/onbevooroordeeld zijn; feiten laten spreken en een oordeel kunnen
uitstellen
- Discipline en doorzettingsvermogen, kunnen omgaan met tegenslag
- Respect voor de kracht van bewijs
- Behoedzaamheid bij het trekken van conclusies
- Met anderen willen samenwerken
- De bereidheid resultaten met anderen te delen of ter discussie te stellen.
Om de kinderen hierin stap voor stap verder te brengen, zijn jouw voorbeeld en ondersteuning
hard nodig.
8.4 Misconcepten voorkomen of corrigeren
Door op de volgende aandachtspunten te letten, kun je misconcepten voorkomen:
- Hanteer een doordachte lesopbouw
- Let op zorgvuldig taalgebruik
- Wees alert op het taalgebruik van leerlingen
Kinderen krijgen pas nieuwe of verbeterde denkbeelden als die:
- Begrijpelijk zijn; als de leerlingen snappen wat de betekenis van de
onderzoeksresultaten
Praktische didactiek natuur en techniek
3.1 Het begint bij waarnemen en aan den lijve ervaren
Waarnemen is vaak gekoppeld aan actie:
- Je krijgt een zintuigelijke indruk
- Daarvan word je je bewust en daarover vorm je je een mening
- En/of dat maakt gevoelens los en zorgt voor beleving
- En als gevolg daarvan doe je iets
3.3.2 Verzamelen, vergelijken, selecteren, ordenen, identificeren en classificeren
Verzamelen en verwoorden
Bij kinderen die verzamelen, groeit de interesse voor wat verzameld wordt.
Herkennen, identificeren en classificeren
Identificeren en classificeren zijn sleutelactiviteiten om zicht te krijgen op hoe onze leefwereld
in elkaar steekt.
Seriëren is dingen vergelijken en rangschikken volgens een geleidelijke overgang van één
eigenschap, bijvoorbeeld van licht naar steeds zwaarder.
3.4 Waarnemen stimulerend begeleiden
Stimulerende waarnemingssituaties hebben iets gemeenschappelijk. Steeds gaat het om
situaties of objecten die je vergelijkt:
- Met elkaar: bijvoorbeeld twee slimme sluitingen, of de uiterlijke kenmerken van twee
dieren;
- Met zichzelf: gewoon en uitvergroot, bijvoorbeeld met een loep, of voor en na een
verandering, bijvoorbeeld het verwisselen van tandwielen bij een model van
constructiespeelgoed.
Om de ontwikkeling van deze vaardigheden (uitbeelden, schrijven en tekenen) te stimuleren,
laat je de leerlingen zo veel mogelijk:
- Objecten zelf hanteren om de eigenschappen te kunnen vaststellen (als ze aanvullend
ook filmbeelden gebruiken, geef je vooraf gerichte kijk- en luisteropdrachten)
- Hun activiteiten zelfstandig plannen en uitvoeren
- Nauwkeurig te werk gaan, dus meer op details letten en hun waarnemingen
objectiveren door tellen en meten ondersteunende leermiddelen gebruiken, zoals
optische hulpmiddelen, zoekkaarten en meetinstrumenten
- Hun waarnemingen in tekeningen, steekwoorden en tabellen zorgvuldig vastleggen
- In hun beschrijvingen gebruikmaken van vaktaal.
Kinderen vinden veranderingen boeiend en soms ook spannend. Je kunt onder meer
onderscheiden:
- Spontane veranderingen, bijvoorbeeld natuurverschijnselen waarmee kinderen soms
worden verrast (een hagelbui of een regenboog, het gedrag van dieren, de zaadjes van
de springbalsemien die bij aanraking wegschieten) en techniek die hen onverwacht in
de steek laat (een fietsketting die afloopt of een ballon die knapt)
- Veranderingen die de leerkracht of leerlingen opzettelijk veroorzaken bij experimenten
of in een technisch ontwerp (bijvoorbeeld een jampotdeksel die zinkt als je er meer
steentjes oplegt, dieren die misschien gaan eten als je ze voedsel aanbiedt, of het
effect als je het ontwerp van je testmodel bijstelt)
- Geprogrammeerde veranderingen door meet- en regeltechniek van het proces
(zoals de centrale verwarming thuis, verkeerslichten, robots, de 3D-printer);
- Periodiek optredende natuurverschijnselen (de verandering van schaduwlengte
en -richting, het ritme van dag en nacht, de eb- en vloedbeweging en de seizoenen); de
regelmaat zorgt voor een zekere voorspelbaarheid
, - Veranderingen die optreden zonder dat de leerlingen het in de gaten hebben,
bijvoorbeeld omdat die te langzaam gaan (de verdamping van een waterplas,
duinvorming, klimaatverandering) of buiten hun gezichtsveld plaatsvinden (onder meer
’s nachts, ondergronds en op microniveau).
6.3 Hoe beleven kinderen natuur en techniek?
Uit onderzoek bij kinderen naar de beleving van natuur is het volgende gebleken:
- Planten en dieren maken dele uit van de bonte achtergrond van de kinderwereld. De
waarde van de natuur ligt voor kinderen vooral in de speelmogelijkheden.
- Jonge kinderen beschouwen de groene natuur niet als levend. Dieren zijn voor hen geen
anonieme vertegenwoordigers van een soort, maar individuen met een naam, een
eigen aard en (speel)mogelijkheden.
- Kinderen vanaf een jaar of 8 proberen vanuit hun eigen, kinderlijke perspectief het
anders zijn van dieren te doorgronden.
Bij techniek kan het gebrek aan ervaring zorgen voor gebrek aan vertrouwen of zelfs een
gevoel van onveiligheid.
6.4 De waarde van beleving bij natuur en techniek
Beleving helpt kinderen geleidelijk vertrouwd te raken met natuur en/of techniek. Een kind dat
vertrouwd is met de natuur, zal zich daarin veilig voelen, zal nieuwsgierig zijn en op
onderzoek uitgaan, zal de natuur gebruiken en zich zo ontwikkelen. Hetzelfde geldt voor de
relatie en omgang met techniek.
Behalve voor de persoonlijke ontwikkeling van de leerlingen heeft natuurbeleving ook
maatschappelijke waarde. Bij natuur en techniek gaat het om kennis, inzicht en vaardigheden,
maar ook om houding. Die houding wordt sterk beïnvloed door het natuurbeeld dat mensen
hebben ontwikkeld.
6.5 Stimuleren van beleving bij natuur en techniek
Bij ontdekkend leren kunnen de leerlingen een kick krijgen van een ontdekking.
Bij ontwerpend leren kunnen ze een kick krijgen van een uitvinding.
7.4 Onderzoekende houding
Leerlingen in de midden- en bovenbouw moeten nog leren een groeimindset te ontwikkelen
en wilskracht en doorzettingsvermogen te kweken. Jouw hulp kunnen ze daarbij goed
gebruiken. Iets wat voelt als een mislukking, kunnen ze op den duur zien als een first attempt
in learning (FAIL).
Bij onderzoek gaat het naast nieuwsgierig zijn, ook om:
- Kritisch zijn
- Objectiviteit/onbevooroordeeld zijn; feiten laten spreken en een oordeel kunnen
uitstellen
- Discipline en doorzettingsvermogen, kunnen omgaan met tegenslag
- Respect voor de kracht van bewijs
- Behoedzaamheid bij het trekken van conclusies
- Met anderen willen samenwerken
- De bereidheid resultaten met anderen te delen of ter discussie te stellen.
Om de kinderen hierin stap voor stap verder te brengen, zijn jouw voorbeeld en ondersteuning
hard nodig.
8.4 Misconcepten voorkomen of corrigeren
Door op de volgende aandachtspunten te letten, kun je misconcepten voorkomen:
- Hanteer een doordachte lesopbouw
- Let op zorgvuldig taalgebruik
- Wees alert op het taalgebruik van leerlingen
Kinderen krijgen pas nieuwe of verbeterde denkbeelden als die:
- Begrijpelijk zijn; als de leerlingen snappen wat de betekenis van de
onderzoeksresultaten