Module chronische zorg
DEEL I: INLEIDING TOT ONCOLOGISCHE
VERPLEEGKUNDE
1. Kanker biomedisch bekeken
1.1. Inleiding
Ontwikkeling kanker
= mutaties van het genetisch materiaal ongecontroleerde
celdeling
Terminologie
Homologe chromosomen= zelfde opbouw, niet identiek
stuk van mama en stuk van papa
o Locus= plaats van een gen op homologe
chromosomen
o Allel= variant van dit gen op deze locus
1.1.1. Celdeling
Gecontroleerde celdeling
G1-fase: stimuli
o Receptor ontvangt een stimuli (vb. liganden, hormonen, …)
o Restriction point: eens de cel dit punt passeert, is de celdeling
niet meer tegen te houden Receptor geeft signaal af voor de
start van de celdeling
S-fase: synthese-fase
o Verdubbeling van het aantal chromosomen (= genetisch
materiaal)
o 23 chromosomen 46 chromosomen (1 paar=
geslachtschromosoom)
G2-fase: rustperiode
o Proeflezen en herstellen= corrigeren van fouten
o Indien correctie niet lukt= stopzetting celdeling
M-fase: mitose-fase
o Mitose= verdeling van het DNA (= kerndeling)
o Cytokinese= effectieve cel splitsing (=in twee)
o Celdeling= mitose wordt volledig aangestuurd door de
genen
Genen
Gen= codeert voor een eiwit
Tumorsupressorgenen
o Toezicht houden op het verloop van een gecontroleerde
celdeling
o Kan de celcyclus tegenhouden
o Kan kankercellen onderdrukken zodat deze zich niet kunnen
ontwikkelen
1
, o Gatekeepers: controleren/beschermen celcyclus (Vb. RB1,
TP53)
o Caretakers: corrigeren, DNA-herstel (Vb. BRACA1 en BRACA2-
gen)
Proto-oncogenen
o Bijdragen tot de aanzet en voortgang van een gecontroleerde
celdeling
o Verantwoordelijk voor celstructuren die zorgen dat celdeling
plaatsvindt
2
,1.1.2. Onderdelen van een cel
Onderdelen van de cel
Celkern Cytoplasma Celmembraan
Celkern
Bevat DNA= drager erfelijk materiaal + bijhorende eigenschappen
DNA bestaat uit 4 bouwstenen
o A: Adenine – T: Thymine – C: Cytosine – G: Guanine
o Specifieke manier met elkaar verbonden: A – T en C – G
o 1 bouwsteen= nucleotide / 3 bouwstenen= codon (=
aminozuur)
Organellen
Bevindt zich in het cytoplasma
Voorbeelden
o Mitochondriën: productie energie
Glucose en vetzuren worden afgebroken vrijkomen
van energie
Afbraak glucose (=glycolyse) in ATP (2x) en pyruvaat.
Pyruvaat zorgt voor activatie Krebscyclus aanmaak
36x ATP
Te weinig O2= lactaat i.p.v. pyruvaat vorming
melkzuurcyclus
o Ribosomen: aanmaak eiwitten met informatie uit genen in
celkern
Celkern maakt kopie van DNA= RNA RNA verlaat
celkern= mRNA (m= messenger) mRNA komt in
contact met ribosoom ribosoom leest informatie af
van het mRNA aanmaak eiwitten
1.1.3. Gen en genexpressie
Gen= gedeelte van DNA dat instructies bevat om eiwit te
produceren
Genexpressie= omzetting van genetische code in een eiwit=
activatie gen
o Vb. omzetting van DNA tot RNA
1.1.4. Signaaltransductie
= interacties tussen eiwitten, doorgeven van signalen binnen een cel
Extracellulair Intracellulair
Receptor bevindt zich zowel extra- als intracellulair
Ligand= molecule dat zich bindt aan receptor
Signaaltransductieroute: ligand koppelt zich en prikkelt extracellulair
de receptor signaal wordt intracellulair doorgegeven door de
receptor
Intracellulair
3
, Activatie receptor activatie tyrosinekinasedomein (door
autofosforylering)
Fosforylering= tyrosinemoleculen (eiwitten) worden gekoppeld aan
fosfaatgroepen d.m.v. kinase (enzymen) bevordering
signaaltransductieroute naar celkern activatie gen instructies
tot productie eiwit eiwitten vervullen verschillende functies,
waaronder regulatie celdeling
4
DEEL I: INLEIDING TOT ONCOLOGISCHE
VERPLEEGKUNDE
1. Kanker biomedisch bekeken
1.1. Inleiding
Ontwikkeling kanker
= mutaties van het genetisch materiaal ongecontroleerde
celdeling
Terminologie
Homologe chromosomen= zelfde opbouw, niet identiek
stuk van mama en stuk van papa
o Locus= plaats van een gen op homologe
chromosomen
o Allel= variant van dit gen op deze locus
1.1.1. Celdeling
Gecontroleerde celdeling
G1-fase: stimuli
o Receptor ontvangt een stimuli (vb. liganden, hormonen, …)
o Restriction point: eens de cel dit punt passeert, is de celdeling
niet meer tegen te houden Receptor geeft signaal af voor de
start van de celdeling
S-fase: synthese-fase
o Verdubbeling van het aantal chromosomen (= genetisch
materiaal)
o 23 chromosomen 46 chromosomen (1 paar=
geslachtschromosoom)
G2-fase: rustperiode
o Proeflezen en herstellen= corrigeren van fouten
o Indien correctie niet lukt= stopzetting celdeling
M-fase: mitose-fase
o Mitose= verdeling van het DNA (= kerndeling)
o Cytokinese= effectieve cel splitsing (=in twee)
o Celdeling= mitose wordt volledig aangestuurd door de
genen
Genen
Gen= codeert voor een eiwit
Tumorsupressorgenen
o Toezicht houden op het verloop van een gecontroleerde
celdeling
o Kan de celcyclus tegenhouden
o Kan kankercellen onderdrukken zodat deze zich niet kunnen
ontwikkelen
1
, o Gatekeepers: controleren/beschermen celcyclus (Vb. RB1,
TP53)
o Caretakers: corrigeren, DNA-herstel (Vb. BRACA1 en BRACA2-
gen)
Proto-oncogenen
o Bijdragen tot de aanzet en voortgang van een gecontroleerde
celdeling
o Verantwoordelijk voor celstructuren die zorgen dat celdeling
plaatsvindt
2
,1.1.2. Onderdelen van een cel
Onderdelen van de cel
Celkern Cytoplasma Celmembraan
Celkern
Bevat DNA= drager erfelijk materiaal + bijhorende eigenschappen
DNA bestaat uit 4 bouwstenen
o A: Adenine – T: Thymine – C: Cytosine – G: Guanine
o Specifieke manier met elkaar verbonden: A – T en C – G
o 1 bouwsteen= nucleotide / 3 bouwstenen= codon (=
aminozuur)
Organellen
Bevindt zich in het cytoplasma
Voorbeelden
o Mitochondriën: productie energie
Glucose en vetzuren worden afgebroken vrijkomen
van energie
Afbraak glucose (=glycolyse) in ATP (2x) en pyruvaat.
Pyruvaat zorgt voor activatie Krebscyclus aanmaak
36x ATP
Te weinig O2= lactaat i.p.v. pyruvaat vorming
melkzuurcyclus
o Ribosomen: aanmaak eiwitten met informatie uit genen in
celkern
Celkern maakt kopie van DNA= RNA RNA verlaat
celkern= mRNA (m= messenger) mRNA komt in
contact met ribosoom ribosoom leest informatie af
van het mRNA aanmaak eiwitten
1.1.3. Gen en genexpressie
Gen= gedeelte van DNA dat instructies bevat om eiwit te
produceren
Genexpressie= omzetting van genetische code in een eiwit=
activatie gen
o Vb. omzetting van DNA tot RNA
1.1.4. Signaaltransductie
= interacties tussen eiwitten, doorgeven van signalen binnen een cel
Extracellulair Intracellulair
Receptor bevindt zich zowel extra- als intracellulair
Ligand= molecule dat zich bindt aan receptor
Signaaltransductieroute: ligand koppelt zich en prikkelt extracellulair
de receptor signaal wordt intracellulair doorgegeven door de
receptor
Intracellulair
3
, Activatie receptor activatie tyrosinekinasedomein (door
autofosforylering)
Fosforylering= tyrosinemoleculen (eiwitten) worden gekoppeld aan
fosfaatgroepen d.m.v. kinase (enzymen) bevordering
signaaltransductieroute naar celkern activatie gen instructies
tot productie eiwit eiwitten vervullen verschillende functies,
waaronder regulatie celdeling
4