SAMENVATTING: THEORETISCHE ORTHOPEDAGOGIEK
LES 1: BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN DE ORTHOPEDAGOGIEK
ZORG
Prehistorie - Natuurlijke selectie
- Overleven = gratie sterkeren
Wanneer je anders was door geboorte/omstandigheden, kon je alleen maar
overleven door de gratie van de sterken.
Ze deden wel al moeite om te onderzoeken (bv schedelboringen…) maar het
was meestal een kwestie van de natuur.
Griekse oudheid - Maatschappelijke selectie = mensen met beperkingen (allerlei
variaties) werden buiten de wet gesteld, geen burgerplichten,
omdat ze tegen het geldende schoonheidsideaal ingingen
- Buiten de wet ~ kalokagathia (gezonde geest, gezond lichaam)
- Mensen met beperking waren tegenpool van schoonheidsideaal
- Onvolwaardig en nutteloos = kregen stigma
- Spartaanse methode = ze werden getraind om een vechtmachine te
worden, moesten naar het leger, strenge fysieke proeven doorstaan
(om dan later te gaan vechten, bepaald aanzien te krijgen in de
maatschappij)
<-> mensen met beperking werden van gebergte gegooid (legende)
- Er werd op een wrede manier gekeken naar mensen die anders
waren
- Lichtpunt = Hippocrates iedereen moet recht hebben op zorg, we
moeten voor iedereen ons best doen, beperkt of niet
Romeinse oudheid - Recht/plicht doden (tot 400 nC) pater familias
- Bestaansrecht (Augustinus) iedereen heeft recht om te leven,
ook mensen met een beperking (grote ontwikkeling in Westerse
wereld)
- Maar de praktijken gingen wel door
- Zichtbare handicap ~ vondeling/bedelarij
- Niet-zichtbare handicap ~ geen burgerrechten
- Bv mensen die doof waren, hadden het niet gemakkelijk
Middeleeuwen - Evangelisch geïnspireerde houding
- Geen straf van God – medelijden
500 - 1000 Sprake van liefdadigheid, heel vaak door
kerkgemeenschappen/kloosterordes/zusters & broeders uit liefdadigheid.
Opkomst van armenhuizen, verpleeghuizen…
- Nog geen medische behandeling
- Men zorgde wel voor een menselijke behandeling = ze krijgen de
zorg waarmee ze kunnen overleven meer aandacht aan deze
mensen
1000 – 1500 - Opkomst steden (sociale kortsluiting) = meer volk en iedereen moet
ergens recht op hebben maar hoe behandelen we mensen die
anders zijn?
- Stedelijke instellingen = steden gingen de zorg beginnen organiseren
nadruk kwam te liggen op ‘allemaal op 1 hoop’
1
, - Verwijderen uit de stad
- Oprichting dol- en werkhuizen
Vroegmoderne tijd (1500 – - Eerste theoretische werken over mensen met een beperking,
1800) abnormale kinderen… verschillende mensen die opkwamen voor
mensen
- Jan Ludovicus Vives
Humanist
Zieke, dove & blinde kinderen
Zinvolle activiteiten in gesticht = pedagogische activiteiten
- Verwetenschappelijking zorg (Itard, Braille, Pinel…)
Pinel = bevrijdde de mensen uit de kerkers en pleitte om ze
moreel te gaan behandelen
Itard = jongetje die in de natuur leefde
- Morele behandeling
- Aparte zorgsystemen
Moderne tijd (1800-1850) Vooral onderwijs pedagogisch karakter
Overige zorgsystemen:
- Medisch-pedagogisch karakter
- Pedagogiek naar medisch model (heilpedagogiek)
Pedagogiek greep op dat moment veel naar medisch karakter
Heil = Helen
- Pedagogisch = herstellen ziel
- Medisch = herstellen lichaam
- Praktijk steun medici > pedagogen
- Psychiatrie stond open voor orthopedagogen (medische wending)
Moderne tijd (1850 – 1945) Terugval – pedagogisch pessisme
- “abnormale” waardeloos & gevaarlijk
- Stamboomstudies en rassenhygiëne
- Eugenitische beweging
Vroegtijdig detecteren (IQ test)
Verwijderen (speciale scholen)
Voorkomen (sterilisatie)
Elimineren (nazi’s)
- Uitzonderingen
Geestelijken
Montessori
Moderne tijd (1925/45-…) 1925: heilpedagogiek komt los van medisch model
Pedagogische Wending
- Geesteswetenschappelijke methode
- Speciale pedagogiek (Moor)
- Speciale antropologische visie
Kinderen die anders zijn
Ontwikkelingsbelemmering
Academische interesse (1931, Hanselmann)
Na WOI: arbeidsrevalidatie en sociale reclassering, sport en verenigingen
2
,ACADEMISCH
Heilpedagogiek moeilijkheden met plaatsbepaling t.a.v. Psychiatrie en Ontwikkelingspsychologie
Term Orthopedagogiek in NL en BE (1949)
Prof. Orthopedagogiek: van Houte (UVA, 1950)
Aanvankelijk accenten op bestaande studierichtingen (bv Klinische Pedagogiek (Langeveld)
Afstudeeroptie Orthopedagogiek UGent (1964)
Hoogleraar leeropdracht Orthopedagogiek (Van Gelder, Vliegenthart, Wens, Ter Horst, Kok…)
Pogingen “Algemene Orthopedagogiek” (tot begin jaren ’80)
Niet in Angelsaksische landen
o Minder vertakking KJP (kinder- en jeugdpsychiatrie), Ortho en Ontwikkeling Psychologie
o Kennis gedifferentieerd naar de werkvelden
o Beïnvloedt vooral de deelorthopedagogieken
Vraag naar identiteit/object Orthopedagogiek
ACADEMISCH: OBJECT
Klassiek: opvoeding van het afwijkende kind
Nadruk op de afwijkingen/beschadigingen (medisch)
Nadruk op de gevolgen van beperkingen (pedagogisch)
Modern: problematische opvoedingssituatie
Pedagogische betekenis in relatie met de opvoeder(s) (ecologisch)
Pedagogische betekenis in relatie met de maatschappij (kritisch)
ACADEMISCH
- Toename kennis in elk werkveld
- Gespecialiseerde proffen & programma’s
- Einde Algemene Orthopedagogieken
o Niet krachtig genoeg
o Specialistische VS generalistische kennis
o Vooral wijsgerige-antropologische ideeën
o Empirisch weinig overtuigend
- Methodenstrijd
3
, LES 4: ORTHOPEDAGOGISCHE KOPSTUKKEN
KOPSTUKKEN
Orthopedagogiek: Afbakenen
o Waterink
o Van Houte
o Grewel
o Vliegenthart
o Bladergroen
o Van Gelder
Orthopedagogiek: Verdiepen
o Ter Horst
o Kok
o (Dumont; informatief)
Orthopedagogiek: Duitstalige kopstukken (informatief)
WATERINK (1890-1966)
Waterink (Nederlandse pedoloog -> eind 19de tot midden 20ste eeuw)
1) Beginselpedagoog & theoloog = pedagoog die vertrekt vanuit vastomlijnde waarden en normen die niet in
vraag worden gesteld (vaak religieus). Dat gaf veel structuur. Hij had een vrij Bijbelse visie op hoe
opvoeding eruit moest zien.
2) Experimenteel psycholoog, want hij was zeer geïnteresseerd in de psychotechniek. Hij had een
psychologisch laboratorium waar hij allerlei aspecten in kaart probeerde te brengen (bv geheugen,
waarneming, …).
a. BIZARE SPANNING: enerzijds vertrouwde hij zeer sterk op zijn intuïtie (als beginselpedagoog),
anderzijds deed hij aan psychotechnisch onderzoek.
3) Hij maakte speciale boekjes voor jongeren bij wie het leren moeilijker verliep (tijdens de Categese), om dat
leren dus toegankelijker te maken. Vandaag zouden we het omschrijven als ‘het aanpassen van de
leermaterialen aan het niveau van de kinderen’.
4) Werkte in arme buurten in Amsterdam, besloot les te volgen in Duitsland
5) Hij ging ervanuit dat vele problemen met kinderen veroorzaakt werden door opvoedingsproblemen. Hij
had daarom veel aandacht voor het begeleiden van ouders en maakte opvoedingsadviezen om ouders te
leren hoe ze vanuit dat normatieve kader (met bepaalde normen en waarden) hun kinderen konden
opvoeden. Ouders oeten zich verplicht voelen hun kind op te voeden.
6) Hij sprak liever over pedologie ipv orthopedagogiek. De term ‘orthopedagogiek’ deed hem te veel denken
aan voeten. Hij omschreef pedologie als “de studie van het normale en abnormale kind als basis voor de
diagnostiek en de behandeling van het afwijkende kind”
a. Focus in de definitie ligt sterk op ‘kinderen die afwijken’ en zich maar moeten aanpassen aan de
norm. We kunnen hun hiermee ondersteunen door de studie van het normale en abnormale kind.
4
LES 1: BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN DE ORTHOPEDAGOGIEK
ZORG
Prehistorie - Natuurlijke selectie
- Overleven = gratie sterkeren
Wanneer je anders was door geboorte/omstandigheden, kon je alleen maar
overleven door de gratie van de sterken.
Ze deden wel al moeite om te onderzoeken (bv schedelboringen…) maar het
was meestal een kwestie van de natuur.
Griekse oudheid - Maatschappelijke selectie = mensen met beperkingen (allerlei
variaties) werden buiten de wet gesteld, geen burgerplichten,
omdat ze tegen het geldende schoonheidsideaal ingingen
- Buiten de wet ~ kalokagathia (gezonde geest, gezond lichaam)
- Mensen met beperking waren tegenpool van schoonheidsideaal
- Onvolwaardig en nutteloos = kregen stigma
- Spartaanse methode = ze werden getraind om een vechtmachine te
worden, moesten naar het leger, strenge fysieke proeven doorstaan
(om dan later te gaan vechten, bepaald aanzien te krijgen in de
maatschappij)
<-> mensen met beperking werden van gebergte gegooid (legende)
- Er werd op een wrede manier gekeken naar mensen die anders
waren
- Lichtpunt = Hippocrates iedereen moet recht hebben op zorg, we
moeten voor iedereen ons best doen, beperkt of niet
Romeinse oudheid - Recht/plicht doden (tot 400 nC) pater familias
- Bestaansrecht (Augustinus) iedereen heeft recht om te leven,
ook mensen met een beperking (grote ontwikkeling in Westerse
wereld)
- Maar de praktijken gingen wel door
- Zichtbare handicap ~ vondeling/bedelarij
- Niet-zichtbare handicap ~ geen burgerrechten
- Bv mensen die doof waren, hadden het niet gemakkelijk
Middeleeuwen - Evangelisch geïnspireerde houding
- Geen straf van God – medelijden
500 - 1000 Sprake van liefdadigheid, heel vaak door
kerkgemeenschappen/kloosterordes/zusters & broeders uit liefdadigheid.
Opkomst van armenhuizen, verpleeghuizen…
- Nog geen medische behandeling
- Men zorgde wel voor een menselijke behandeling = ze krijgen de
zorg waarmee ze kunnen overleven meer aandacht aan deze
mensen
1000 – 1500 - Opkomst steden (sociale kortsluiting) = meer volk en iedereen moet
ergens recht op hebben maar hoe behandelen we mensen die
anders zijn?
- Stedelijke instellingen = steden gingen de zorg beginnen organiseren
nadruk kwam te liggen op ‘allemaal op 1 hoop’
1
, - Verwijderen uit de stad
- Oprichting dol- en werkhuizen
Vroegmoderne tijd (1500 – - Eerste theoretische werken over mensen met een beperking,
1800) abnormale kinderen… verschillende mensen die opkwamen voor
mensen
- Jan Ludovicus Vives
Humanist
Zieke, dove & blinde kinderen
Zinvolle activiteiten in gesticht = pedagogische activiteiten
- Verwetenschappelijking zorg (Itard, Braille, Pinel…)
Pinel = bevrijdde de mensen uit de kerkers en pleitte om ze
moreel te gaan behandelen
Itard = jongetje die in de natuur leefde
- Morele behandeling
- Aparte zorgsystemen
Moderne tijd (1800-1850) Vooral onderwijs pedagogisch karakter
Overige zorgsystemen:
- Medisch-pedagogisch karakter
- Pedagogiek naar medisch model (heilpedagogiek)
Pedagogiek greep op dat moment veel naar medisch karakter
Heil = Helen
- Pedagogisch = herstellen ziel
- Medisch = herstellen lichaam
- Praktijk steun medici > pedagogen
- Psychiatrie stond open voor orthopedagogen (medische wending)
Moderne tijd (1850 – 1945) Terugval – pedagogisch pessisme
- “abnormale” waardeloos & gevaarlijk
- Stamboomstudies en rassenhygiëne
- Eugenitische beweging
Vroegtijdig detecteren (IQ test)
Verwijderen (speciale scholen)
Voorkomen (sterilisatie)
Elimineren (nazi’s)
- Uitzonderingen
Geestelijken
Montessori
Moderne tijd (1925/45-…) 1925: heilpedagogiek komt los van medisch model
Pedagogische Wending
- Geesteswetenschappelijke methode
- Speciale pedagogiek (Moor)
- Speciale antropologische visie
Kinderen die anders zijn
Ontwikkelingsbelemmering
Academische interesse (1931, Hanselmann)
Na WOI: arbeidsrevalidatie en sociale reclassering, sport en verenigingen
2
,ACADEMISCH
Heilpedagogiek moeilijkheden met plaatsbepaling t.a.v. Psychiatrie en Ontwikkelingspsychologie
Term Orthopedagogiek in NL en BE (1949)
Prof. Orthopedagogiek: van Houte (UVA, 1950)
Aanvankelijk accenten op bestaande studierichtingen (bv Klinische Pedagogiek (Langeveld)
Afstudeeroptie Orthopedagogiek UGent (1964)
Hoogleraar leeropdracht Orthopedagogiek (Van Gelder, Vliegenthart, Wens, Ter Horst, Kok…)
Pogingen “Algemene Orthopedagogiek” (tot begin jaren ’80)
Niet in Angelsaksische landen
o Minder vertakking KJP (kinder- en jeugdpsychiatrie), Ortho en Ontwikkeling Psychologie
o Kennis gedifferentieerd naar de werkvelden
o Beïnvloedt vooral de deelorthopedagogieken
Vraag naar identiteit/object Orthopedagogiek
ACADEMISCH: OBJECT
Klassiek: opvoeding van het afwijkende kind
Nadruk op de afwijkingen/beschadigingen (medisch)
Nadruk op de gevolgen van beperkingen (pedagogisch)
Modern: problematische opvoedingssituatie
Pedagogische betekenis in relatie met de opvoeder(s) (ecologisch)
Pedagogische betekenis in relatie met de maatschappij (kritisch)
ACADEMISCH
- Toename kennis in elk werkveld
- Gespecialiseerde proffen & programma’s
- Einde Algemene Orthopedagogieken
o Niet krachtig genoeg
o Specialistische VS generalistische kennis
o Vooral wijsgerige-antropologische ideeën
o Empirisch weinig overtuigend
- Methodenstrijd
3
, LES 4: ORTHOPEDAGOGISCHE KOPSTUKKEN
KOPSTUKKEN
Orthopedagogiek: Afbakenen
o Waterink
o Van Houte
o Grewel
o Vliegenthart
o Bladergroen
o Van Gelder
Orthopedagogiek: Verdiepen
o Ter Horst
o Kok
o (Dumont; informatief)
Orthopedagogiek: Duitstalige kopstukken (informatief)
WATERINK (1890-1966)
Waterink (Nederlandse pedoloog -> eind 19de tot midden 20ste eeuw)
1) Beginselpedagoog & theoloog = pedagoog die vertrekt vanuit vastomlijnde waarden en normen die niet in
vraag worden gesteld (vaak religieus). Dat gaf veel structuur. Hij had een vrij Bijbelse visie op hoe
opvoeding eruit moest zien.
2) Experimenteel psycholoog, want hij was zeer geïnteresseerd in de psychotechniek. Hij had een
psychologisch laboratorium waar hij allerlei aspecten in kaart probeerde te brengen (bv geheugen,
waarneming, …).
a. BIZARE SPANNING: enerzijds vertrouwde hij zeer sterk op zijn intuïtie (als beginselpedagoog),
anderzijds deed hij aan psychotechnisch onderzoek.
3) Hij maakte speciale boekjes voor jongeren bij wie het leren moeilijker verliep (tijdens de Categese), om dat
leren dus toegankelijker te maken. Vandaag zouden we het omschrijven als ‘het aanpassen van de
leermaterialen aan het niveau van de kinderen’.
4) Werkte in arme buurten in Amsterdam, besloot les te volgen in Duitsland
5) Hij ging ervanuit dat vele problemen met kinderen veroorzaakt werden door opvoedingsproblemen. Hij
had daarom veel aandacht voor het begeleiden van ouders en maakte opvoedingsadviezen om ouders te
leren hoe ze vanuit dat normatieve kader (met bepaalde normen en waarden) hun kinderen konden
opvoeden. Ouders oeten zich verplicht voelen hun kind op te voeden.
6) Hij sprak liever over pedologie ipv orthopedagogiek. De term ‘orthopedagogiek’ deed hem te veel denken
aan voeten. Hij omschreef pedologie als “de studie van het normale en abnormale kind als basis voor de
diagnostiek en de behandeling van het afwijkende kind”
a. Focus in de definitie ligt sterk op ‘kinderen die afwijken’ en zich maar moeten aanpassen aan de
norm. We kunnen hun hiermee ondersteunen door de studie van het normale en abnormale kind.
4