__________________________________________________inleiding:
Het basisconcept:
1. Onderscheid redeneren:
● deductief redeneren
→ conclusie komt voort uit de veronderstelling dat iets waar is
→ van algemeen naar specifiek
→ komt voort uit syllogisme
⤷ logica of redenering afkomstig uit filosofie
⤷ bestaat uit 3 proposities
○ majorpremisse
○ minorpremisse
○ conclusie
⇒ *premisse = veronderstelling dat iets waar is
⤷ 2 soorten syllogismen
- geldig syllogisme
↳ conclusie vloeit noodzakelijk voort uit 2 premissen
vb. alle dolfijnen kunnen zwemmen, Dolly is een dolfijn, dus Dolly kan zwemmen
- ongeldig syllogisme
↳ ongeldige inversie van de majorpremisse
vb. appelboom heeft takken, boom in tuin heeft takken, dus boom is appelboom
● inductief redeneren
→ wetenschappelijk denken
→ bepaalde theorie obv empirisch onderzoek
⤷ onderzoek obv waarnemingen
→ vanuit verschillende waarnemingen theorie opbouwen
⤷ benadert waarheid
⤷ maar: nooit helemaal zeker
→ hypothesen opbouwen
⤷ nieuwe observaties proberen bevestigen
→ binnen medische wetenschappen hoofdzakelijk inductief onderzoek
vb. Je ziet een eend die wit, de tweede eend is ook wit dus alle eenden zijn wit?
2. Karakteristieken van wetenschappelijk onderzoek:
① Systematische manier
→ wetenschappelijke methode manier van probleemoplossing
→ uitbreiding van persoonlijke kennis
→ stap voor stap te werk gaan
⤷ probleemstelling definiëren
⤷ onderzoeksplan opstellen
⤷ informatie verzamelen
⇒ probleem beschrijven, verklaren, voorspellen of beheersen
1
, ② Controle
→ op controleerbare en reproduceerbare manier te werk gaan
⤷ andere onderzoekers onderzoek op dezelfde manier kunnen uitvoeren
⤷ dus duidelijke protocols
→ storende factoren limiteren
③ Generaliseerbaarheid
→ belangrijke factor voor kwaliteit onderzoek
→ mate waarin resultaten van onderzoek doorgetrokken kunnen worden naar alle
mensen op wie het onderzoeksonderwerp van toepassing is
⤷ dus niet alleen kleine groep die deelnam aan onderzoek
→ van steekproef tot doelpopulatie
→ belang van goed gekozen steekproef
→ generaliseerbaarheid nooit 100%
⤷ nooit helemaal overdraagbaar naar volledige populatie
3. Doel van wetenschappelijk onderzoek:
→ hoofddoel = kennistoename
→ grote specifieke doelen:
1) werkelijkheid beschrijven
⇒ adhv beschrijvend onderzoek
⤷ observaties beschrijven en ordenen
⤷ descriptief onderzoek
2) onderlinge verbanden
⇒ adhv exploratie
⤷ relaties ontdekken
⤷ welke factor beïnvloed bepaald fenomeen
⤷ geen causaliteit / oorzakelijkheid!
↳ toont alleen relatie aan
3) oorzakelijke verbanden
⇒ adhv verklaren
⤷ op welke manier fenomen met elkaar in verband staan
⤷ adhv inferentiële analyses
4) toetsen hypothese
⇒ adhv toetsend onderzoek
⤷ idee of hypothese uit bepaalde theorie
⤷ onderzoeker wil weten of uitspraak onjuist is
5) samenbrengen resultaten
⇒ adhv meta-analyserend onderzoek
⤷ samenbrengen resultaten van eerder onderzoek
⤷ zo preciezere uitspraken doen
2
, 4. Beperkingen in wetenschappelijk onderzoek:
○ tijd en financiële middelen
→ beperkte tijd gevolgen voor aanpak onderzoek
→ hoe meer geld, hoe meer mogelijkheden
⤷ weinig tijd maar veel geld ⇒ groot onderzoeksteam voor sneller werk
○ omvang van de onderzoeksteekproef / steekproefgrootte
→ het aantal mensen dat meedoet aan het onderzoek
→ representatieve groep voor onderzoek
○ ethische en morele beperkingen
→ bij zowel interventie als controle groep
→ niet alle onderzoeksmethoden zijn acceptabel
→ hoe kwetsbaarder de deelnemer, hoe delicater
○ complexiteit van de mens
→ menselijke gedragingen
→ vaak bij onderzoek naar menselijk gedrag en attitudes
Het onderzoeksopzet:
1. De grote lijnen:
→ vertrekt vanuit inductieve redenering
→ vanuit observaties hypothese opbouwen
⤷ hypotheses constant getoetst aan nieuwe observaties
→ vergelijkingen maken door voorgaande hypotheses
⤷ beslissen of voorgaan hypothese niet verworpen moet worden
→ onzekerheid wordt gemeten en hypothese wordt aanvaard of verworpen
⤷ op voorhand zekerheidsdrempel kiezen
→ starten met goede onderzoeksvraag
eindigen met antwoord op die vraag
⤷ zo voor elk type onderzoek
vb. praktijkgericht, fundamenteel, kwalitatief, kwantitatief, …
2. Het concept:
3
,3. Stappen binnen de onderzoekscyclus:
● probleemstelling en specifieke onderzoeksvraag
→ probleem vaststellen waar oplossing voor moet worden gezocht
→ globale onderzoeksvraag maken met concrete vraag
● literatuuronderzoek
→ wat is er reeds al gekend over het probleem
→ voorgaande onderzoeken bekijken
⤷ gebruikte onderzoeksmethode, gepubliceerde resultaten
● studiedesign bepalen
→ hoe onderzoek uitvoeren
⤷ invloed onderzoeksvraag, tijd en middelen
→ bepalen welk type onderzoek gebruikt zal worden
● populatie en steekproeftrekking bepalen
→ duidelijke omschrijving betrokken van onderzoekspopulatie
→ belangrijk voor daarna steekproef selectie te maken
● gegevensverzameling
→ volledige onderzoek wordt uitgevoerd
→ gegevens die uitkomst bepalen
→ gegevens die oorzakelijke of beïnvloedende factoren vormen
● gegevensverwerking
→ gegevens ordenen
→ bepaalde analysemethode kiezen
⤷ kwantitatief of kwalitatief
● interpretatie van resultaten
→ kritisch resultaten bekijken
→ vergelijken met gelijkaardige studies
→ mogelijk tweede literatuurstudie
● conclusie trekken
→ komt hypothese overeen met onderzoeksresultaten
● publicatie resultaten
→ bekendmaken van resultaten en conclusies uit onderzoek
4. De onderzoeksvraag:
→ van idee naar probleemstelling naar onderzoeksvraag
→ onderzoeksvraag ontstaat vanuit:
- klinisch probleem
- discussie over protocol
- nieuw concept / diagnostisch middel testen
- vraag uit lectuur nagaan
4
, → kenmerken onderzoeksvraag
○ onderzoekbaar
⤷ vraagvorm is beantwoordbaar
○ volledig
⤷ alle te meten variabelen, patiënten, tijd
○ eenduidig
⤷ specifiek genoeg
○ enkelvoudig
⤷ A vraag
○ relevant
○ eenvoudig
○ correct geformuleerd
→ principes die helpen volledige onderzoeksvraag te formuleren
⇒ gebruik maken van PICO acroniem
• Probleem, populatie, patiëntengroep
• Interventie
• Comparison
• Outcome
+ tijd en dosis-respons factor
⇒ gebruik maken van SMART principe
• Specifiek
• Meetbaar
• Aanvaardbaar, actiegericht
• Realistisch
• Tijdsgericht
5. Hypothese:
→ hypothese ontwikkelen bij onderzoeksvraag
→ ‘a priori’ uitspraak doen (uitspraak vooraf)
→ alternatieve hypothese (H1/Ha) vs nulhypothese (H0)
hypothese veronderstelling van samenhang van variabelen
nulhypothese er is geen effect of samenhang tussen 2 specifieke variabelen
(je vermoedt doet er iets aan de hand is maar redeneren alsof er niks is)
→ H0 toetsen tegen H1
⤷ uitgaan van H0 zolang tegendeel niet bewezen is
→ wordt aanvaard of verworpen dmv onderzoek
⤷ H0 verwerpen ⇒ vermoeden toch juist was
→ resultaten bij onderzoek wijken af van 0-hypothese
⤷ toeval speelt mogelijk rol
⤷ eigenschappen van onderzoek leiden wel nog steeds tot resultaat
⇒ toevalsfout zo klein mogelijk houden!
= <5 %
5
, → voorbeeld:
Hypothese H1:
Ozon therapie heeft een remineraliserend effect op niet geactiveerde wortelcariës
binnen een periode van 18 maanden in een oudere patiënten populatie.
- hypothetische oorzaak: ozon therapie
- verwacht gevolg: een remineraliserend effect
- tijd-respons: 18 maanden
- populatie: oudere patiënten
- dosis-respons: /
0-hypothese H0:
Ozon therapie heeft Geen remineraliserend effect op niet geactiveerde wortelcariës
binnen een periode van 18 maanden in een oudere patiënten populatie.
- hypothetische oorzaak: ozon therapie
- verwacht gevolg: geen remineraliserend effect
- tijd-respons: 18 maanden
- populatie: oudere patiënten
- dosis-respons: /
→ enkel toeval ⇒ H0
→ afwijkend van H0 ⇒ significantie
⤷ geen toeval maar feit
⤷ bij significant altijd verwerping H0
⤷ berust dus niet op toeval
→ significantieniveau (alfa: α) zo klein mogelijk houden
⤷ 5% of 0,05 = aanvaardbaar
→ significant niet noodzakelijk belangrijk
⤷ hangt af van steekproefgrootte
⤷ hoe groter steekproef, hoe eerder significantie bereikt wordt
6. Types toevalsfouten:
→ tabel lezen: kolom en rij met elkaar verbinden
Voorbeeld: De waarheid
H0 ⇒ Er is geen verschil in cariës voorkomen (obv populatie)
tussen jongens en meisjes?
als er al een zou zij berust dit op toeval… er is geen verschil er is verschil in cariës
H1 ⇒ Er is wel een verschil in cariës (H0 is wel waar) (H0 is niet waar)
voorkomen tussen jongens en meisjes.
Ik vind geen verschil Perfect Fout
(niet significant) Type II fout β
Uw conclusie
(obv steekproef)
Ik vind een verschil Fout Perfect
(wel significant) Type I fout α
→ type I fout: er is een verschil tussen jongens en meisjes, door toeval observeer
je dat want je hebt misschien gewoon toevallig meer jongens met cariës dan
meisjes met cariës onderzocht
→ type II fout: er is een verschil maar je ziet toevallig in jouw populair geen
verschil
6
, 7. Rol van het toeval:
→ onjuiste gevolgtrekking en impact van de grootte van de steekproef
→ ‘a priori’ bepalen hoeveel toevalsfout (α) max. mag zijn
→ voorbeeld:
1)
In totaal 50 blauwe en 50 rode knikkers. Hoe groot is de kans op onjuiste
gevolgtrekking. Uit de populatie (100 knikkers in totaal, waaronder helft rood en helft
blauw) trek je 2 knikkers (= steekproef). Obv de getrokken knikkers beslis je de
inhoud van de vaas waar de knikkers in zitten.
0-Hypothese: niet alle knikkers zijn rood
Kans is (½)² = 0,25: dus 25% kans op type I toevalsfout
2)
Je trekt 5 knikkers in totaal uit de vaas met 50 rode en 50 blauwe knikkers.
Kans is (½)⁵ = 0,03: dus 3% kans op type I toevalsfout
→ tabel lezen: kolom en rij met elkaar verbinden
Voorbeeld: De waarheid
H0 ⇒ het zijn niet allemaal rode knikkers (obv populatie)
Je trekt uiteindelijk 2 rode knikkers (= resultaat) Er zijn evenveel rode als blauwe
(H0 is waar)
Uw conclusie Er zijn rode en blauwe Perfect
(obv steekproef)
Er zijn allemaal rode Fout
type I fout
→ Als je allemaal rode trekt heb je neiging om H0 te verwerpen
⤷ niet verwerpen want toevalsfout is 25% en dus groter dan afgesproken α
⤷ dus H0 niet verwerpen (want α is 5%)
8. Het voorbereidend literatuuronderzoek:
- informeren over wat reeds over het onderzoeksonderwerp gekend is
- belangrijke en relevante variabelen binnen onderzoeksvraag met inbegrip van
verstorende variabelen
- eenheden van meten, gebruikte associatiematen, gebruikte analyses die werden
gebruikt
- bijdragen tot meta-analytische benadering van de onderzoeksvraag
9. Studiedesign:
→ gepaste onderzoeksvorm zoeken
⤷ kwalitatief, kwalitatief of literatuuronderzoek
⤷ bij kwalitatief en kwantitatief zelf onderzoek uitvoeren
bij literatuuronderzoek bestaand onderzoek samenvatten
7