FINANCIËLE MARKTEN EN
PRODUCTEN
MODULE 2: FINANCIËLE VERRICHTINGEN: BEURS
= beleggings- en financieringsverrichtingen via beurs (=financiële markt)
HOOFDSTUK 1: FINANCIËLE MARKTEN
ALGEMEEN
Wat is een financiële markt?
Financiële markt (=beurs) = markt waar financiële producten verhandeld worden
Markt = plaats waar vraag en aanbod samenkomt
Financiële producten = obligaties en aandelen
Visualisatie: financieel systeem (zonder bank)
Spaaroverschotten
Institutionele en
particuliere beleggers
Financiële markt
Obligaties (=VV) Aandelen (=EV)
Spaartekorten
Bedrijven + OH
Spaaroverschot: inkomen groter dan uitgaven
Geld op overschot beleggen
Particuliere beleggers: mensen van de straat (gaat over weinig geld, zijn
met veel)
Institutionele beleggers: pensioenfondsen, verzekeringsfondsen =
instellingen (veel geld met weinig)
Spaartekort: uitgaven groter dan inkomsten (wie: bedrijven of OH)
Moeten tekort indekken en geld zoeken via 2 manieren
1
, Obligaties uitgeven (vorm van Vreemd Vermogen, schulden die je aangaat
als je als bedrijf of OH obligaties uitgeeft)
o Bedrijfsobligaties
o Overheidsobligaties
Aandelen uitgeven (H3) is vorm van EV, is kapitaal dat beleggers inbrengen
in bedrijf
Worden verhandeld op financiële markt
Beleggers kopen obligaties en of aandelen op financiële markt
Vereenvoudigingen model
Geen banken in model
Bedrijf, OH EN gezinnen/particulieren hebben eigenlijk ook tekorten aan geld
Bedrijven kunnen obligaties en aandelen uitdelen maar OH niet! OH kan geen
aandelen uitgeven (wel lenen van bank of obligaties uitdelen)
Geld te kort: financieringsverrichtingen om te korten te dekken
Geld te veel: beleggingsverrichtingen
Drie verschillen tussen obligaties en aandelen
1. Uitbetaling bij faling emittent (= uitgever obligatie/aandeel = bedrijf)
Obligaties: VV dus schulden (minder risico)
Aandelen: EV dus geen schulden (meer risico)
2. Opbrengst
Obligaties: vooraf vastgelegd (=coupon) (=opbrengst in geld bv 20 euro,
geen percentages)
Aandelen: niet vooraf vastgelegd (=dividend)
3. Looptijd
Obligaties: eindige looptijd (meestal 5-10 jaar)
Aandelen: oneindige looptijd
Waar staan aandelen en obligaties op de balans
2
,SOORTEN FINANCIËLE MARKTEN
Primaire markt VS secundaire markt
Primaire markt: verhandeling van nieuwe financiële producten
Je kan enkel kopen als belegger met emittent als tegenpartij (bv: ik koop een
obligatie van het bedrijf Bekaert)
Secundaire markt: verhandeling van bestaande financiële producten
Emittent speelt niet meer mee
Financieel product wordt verhandelt tussen 2 beleggers
Duurtijd langer dan primaire markt
Geldmarkt VS kapitaalmarkt
Geldmarkt: restlooptijd korter of gelijk aan 1 jaar (bv: aankoop ov verkoop obligatie van
3 mnd.)
Kapitaalmarkt: restlooptijd langer dan 1 jaar (bv: obligatie van 5 jr.)
Restlooptijd = het nog resterende deel van de oorspronkelijke looptijd (bv: obligatie mer
oorspronkelijke looptijd van vijf jaar heeft na twee jaar nog restlooptijd van drie jaar)
Obligatie start op kapitaalmarkt, maar verloop van tijd verhuist naar de geldmarkt
Wat met aandelen? Restlooptijd is oneindig DUS wordt altijd verhandeld op kapitaalmarkt
en nooit op geldmarkt
Concrete markt VS abstracte markt
Concrete markt: waar kopers en verkopers elkaar fysiek ontmoeten (‘vloerhandel’ =
handel gebeurde op vloer waar beurs gevestigd werd)
Abstracte markt: is geen fysieke markt meer (‘geen vloerhandel’) willen meer en
meer abstracte markt
Prijs gedreven markt VS order gedreven markt
Prijs gedreven markt (bv Nasdac)
Eerst prijst vastleggen prijs wordt vastgelegd door marktmaker
Marktmaker afficheert continu koersen en prijzen van financiële producten
Je verhandelt met marktmaker als tegenpartij tegen koers dat
marktmaker afficheert
Koersprijzen: biedkoers < laatkoers (verschil = spread)
o Biedkoers: marktmaker koopt, belegger verkoopt
o Laatkoers: marktmaker verkoopt, belegger koopt
o Dan komen orders binnen
3
,Order gedreven markt
Eerst orders binnenkomen = orders verzamelen
Prijs vastleggen (V=A P) prijs wordt vastgelegd obv binnengekomen
order
Voorbeeld werking marktmaker
BIE LAAT AANBO VRAA MM
D D G
TIJDSTIP P te 25.1 25.30 400 100 +30
1 hoog 0 0
TIJDSTIP P te 24.7 24.90 200 400 -200 +10
2 laag 0 0
TIJDSTIP P te 24.8 25.00 300 350 -50 +50
3 laag 0
TIJDSTIP 24.8 25.05 310 340 -30 +20
4 5
30 123.5 29 757
Verschil = 366.5
Wel nog 20 aandelen over
Inkomsten = 29 757 (25.3 x 100 + 24.9 x 400 + 25 x 350 + 25.05 x 340)
Uitgaven = 30 123.5 (25.1 x 400 + 24.7 x 200 + 24.8 x 300 + 24.85 x 310)
Conclusie: uitgaven zijn groter dan inkomsten. Dit is een verrassend: ondanks een
spread van 20 cent boekt de marktmaker een verlies van 366.5.
Reden verlies: marktmaker heeft veel aandelen gekocht in begin toen hij nog hoge
koersen afficheerde en die nadien geleidelijk heeft verkocht tegen lagere koersen.
Tegenover verlies heeft MM nog 20 aandelen over die ook in rekening moeten worden
gebracht. Hij kan nog met winst eindigen als hij erin slaagt om die 20 aandelen te
verkopen aan een koers hoger dan 18.325 (366.5/20)
Aanbod: MM koopt, beleggers verkopen P is te laag: vraag hoger dan aanbod
Vraag: MM verkoopt, beleggers kopen P is te hoog: aanbod hoger dan vraag
Opmerkingen
1. Elk aandeel veelal ‘aangeboden’ door verschillende MM (concurrentie dus spread
kan niet te groot zijn)
2. Een marktmaker is veelal actief in verschillende aandelen
3. Geldt niet enkel voor aandelen, ook voor bv obligaties
4
,EURONEXT BRUSSEL (PUNT 4HB)
ONTSTAAN
Opgericht als Brusselse beurs op 2 juli 1801.
In september 2000 fusie met de beurzen van Brussel, Amsterdam en Parijs →
vorming van Euronext.
2002: Portugese beurs en Londense derivatenbeurs LIFFE toegevoegd.
2006: Overname door de New York Stock Exchange (NYSE) → vorming van
NYSE Euronext.
2014: Overname door Intercontinental Exchange (ICE), waarna Euronext weer
zelfstandig werd via een beursintroductie.
Uitbreidingen:
o 2018: Overname Ierse beurs.
o 2019: Overname Noorse beurs.
o 2021: Overname Italiaanse beurs Borsa Italiana.
DEELMARKTEN VAN EURONEXT BRUSSEL
Eurolist: Voor grote, gevestigde bedrijven, opgesplitst in:
o Continuemarkt: Dagelijkse, continue prijsvorming.
o Fixingmarkt: Beperkte handel, prijsvorming 2x per dag.
Euronext Access (voorheen Vrije Markt): Voor bedrijven met minimale
informatieverplichtingen.
Euronext Growth (voorheen Alternext): Voor kleine en middelgrote
ondernemingen met strengere regels dan Euronext Access.
Euronext Access+: Tussen Access en Growth, voor bedrijven die vrijwillig
regelmatiger communiceren.
Voorbeeld: Een start-up kan eerst noteren op Euronext Access, later doorgroeien naar
Euronext Growth en uiteindelijk naar Eurolist.
Belangrijkste financiële markten
Euronext (Parijs, Amsterdam, Brussel, Lissabon)
London Stock Exchange (London) Europa
Deutsche Börse (Frankfurt)
New York Stock Exchange (New York)
Nasdaq (New York) VS
Tokyo Stock Exchange (Tokyo)
Shanghai Stock Exchange Azië (Shanghai)
5
,Voorbeeld aandeel KBC
Genoteerd (= verhandeld) op Euronext (continumarkt, continu koersen)
Koers (=prijs) = 76.24 euro (dd. 07/02/25)
Aantal aandelen ≈ 417 mln
Marktkapitalisatie ≈ 32 mld (=76.24 x 417 mln)
o Marktkapitalisatie = waarde die beleggers plakken op bedrijf
o = koers x aantal aandelen
o = marktwaarde
o = beurswaarde
o = beurskapitalisatie
o ≠ boekwaarde = waarde die boekhouders plakken op bedrijf (kijken naar
verleden)
Marktwaarde bedrijf = (prijs per aandeel) x (aantal aandelen)
Gemiddeld volume = gemiddeld aantal aandelen dat per dag verhandeld wordt
(≈ 750 000)
o Ratio 1: gemiddeld volume / aantal aandelen (=0.18% 750 000/471 mln)
Betekenis: elke dag gemiddeld 0.18% aandelen KBC van eigenaar
wisselen
o Ratio 2: aantal aandelen / gemiddeld volume (=556 417 mln/750 000)
Betekenis: aantal dagen dat gemiddeld duurt vooraleer aandeel van
eigenaar wisselt (om de +- 2 jaar wisselt een aandeel van eigenaar)
Voorbeeld aandeel MIKO
Genoteerd op Euronext (fixing markt)
o Fixing markt = er worden maar twee koersen per dag gemaakt (VM/NM)
o Er wordt op slechts 2 momenten op een dag gehandeld
o Waarom? Er is te weinig handel op dat aandeel om hele dag handel te
voeren
o Welke aandelen op fixing markt? Aandelen van kleine bedrijven
Koers = 51,20 euro (dd. 07/02/25)
Aantal aandelen ≈ 1,24 mln
Marktkapitalisatie ≈ 63 mln euro
Gemiddeld volume ≈ 400
o Ratio 1: gemiddeld volume / aantal aandelen (=0.032%)
Betekenis: 0.032% van het aantal aandelen wordt per dag
verhandelt
o Ratio 2: aantal aandelen / gemiddeld volume (=3100)
Betekenis: aantal dagen dat gemiddeld duurt vooraleer aandeel van
eigenaar wisselt (aandeel Miko blijft gemiddeld meer dan 10 jaar bij
zelfde eigenaar voordat veranderd van eigenaar)
6
,HOOFDSTUK 2: OBLIGATIES
DEFINITIE
Obligatie = op lange termijn schuldvordering op emittent die belegger ‘vooraf
vastgelegde’ opbrengst garandeert
Schuldvordering = schuld + vordering
Schuld: voor emittent
Vordering: voor belegger
Belangrijke kenmerken
Looptijd: meestal tussen 5 en 10 jaar
Vast rendement: belegger ontvangt rente (coupon) op vaste tijdstippen
Schuldvordering: belegger heeft een vordering op de emittent, wat betekent dat
het om vreemd vermogen gaat, niet om eigen vermogen
KENMERKEN
Papieren obligatie: bewaarder van papier had recht op opbrengst van obligatie (nu
online)
1. Naam van de emittent
• De emittent is de uitgever van de obligatie (overheid of bedrijf).
• Beleggers moeten letten op de kredietwaardigheid van de emittent.
2. Bedrag van de uitgifte & nominale waarde
• Uitgiftebedrag: totaal opgehaald kapitaal via de obligatie-uitgifte = totale
waarde van alle obligaties die emittent uitgeeft
• Nominale waarde: prijs per obligatie = wat je terugkrijgt op vervaldag voor
1 obligatie, bv. €1.000 (ook wel “coupure” genoemd).
3. Nominale rente & coupon
• Nominale rente: jaarlijks rentepercentage (bv. 2,75%).
• Coupon: vast bedrag dat de belegger ontvangt per obligatie (€27,50 bij
2,75% op €1.000). = nominale rente x nominale waarde
4. Looptijd & coupondatum
• Looptijd: periode tot terugbetaling, meestal 5-10 jaar.
• Coupondatum: dag waarop de jaarlijkse rente wordt uitbetaald.
5. Uitgifteprijs
7
, • A pari (100%): belegger betaalt de nominale waarde.
• Onder pari (<100%): belegger betaalt minder dan nominale waarde, hoger
rendement.
• Boven pari (>100%): belegger betaalt meer, lager rendement.
Enkel belangrijk indien je koopt op primaire markt je betaalt: nominale waarde x
uitgifteprijs (vaak boven pari om kosten te dekken) effectief/actuarieel
rendement < nom waarde
6. Gedematerialiseerde effecten
• Sinds 2008 enkel nog gedematerialiseerde obligaties (geen fysieke
stukken).
• Eigendom geregistreerd via een effectenrekening.
Coupon = nominale rente x nominale waarde = 2.75% x 1000 = 27.5
Uitgifteprijs = 101.875% ; nominale waarde = 1000 euro
U betaalt 1 018,75 euro (= 1 000 x 101,875%)
Effectief rendement (=actuarieel rendement = 2.455%) < nominale rente
(=2.75%)
STANDAARD-OBLIGATIE EN VARIANTEN
Standaard obligatie = normale obligatie
Eigenschappen van standaard obligatie (belangrijk)
1. Vaste en positieve rente
Rente = nominale rente
8
, 2. Binnenlandse obligatie
3. Niet achtergesteld of bevoorrecht
4. Niet converteerbaar of met warrant
DEFINITIE EN STANDAARDOBLIGATIES
Een obligatie is een lange termijn schuldvordering met een vooraf vastgelegde
opbrengst.
Standaardobligaties hebben de volgende kenmerken:
Vaste en positieve rente (bv. 2,75%) (nominale rente) les 1 – 2u27
Binnenlandse verplichting (uitgegeven in eigen land en munt)
Niet achtergesteld of voorrecht (geen speciale terugbetalingsrechten)
Niet converteerbaar of met warrant (geen omzetting naar aandelen)
2. VARIANTEN OP STANDAARDOBLIGATIES
Sommige obligaties wijken af van de standaardkenmerken en hebben specifieke
eigenschappen:
Varianten op de rente-eigenschap (vaste en positieve rente)
Nulcouponobligatie (Zero Bond): Geen rente-uitkering, maar uitgegeven onder
pari en op einddatum volledig terugbetaald.
Variabele rente-obligatie (Floating Rate Note): Rente varieert op basis van
een referentie-index (bv. Euribor + 0,5%).
Geïndexeerde obligatie (Inflation Linked Bond): Rente gekoppeld aan inflatie
om koopkracht te beschermen.
Varianten op de uitgifteplaats (binnenlandse obligatie)
Buitenlandse obligatie: Uitgegeven in een ander land, volgens diens
regelgeving en in lokale munt.
Euro-obligatie: Uitgegeven in meerdere landen tegelijk, mogelijk in een andere
munt dan die van de emittent.
Eurozone-obligatie (nog niet bestaand concept): Gecombineerde uitgifte
door alle eurolanden, waardoor kredietrisico wordt gespreid.
o Voordeel: zwakkere landen kunnen deelnemen aan eurozone-obligatie
en beleggers zullen wel nog steeds blijven obligaties kopen
o Probleem: vrijbuitersgedrag (als één land zijn deel niet kan
terugbetalen, moeten de andere
landen dit ophoesten)
Varianten op voorrang bij uitbetaling (niet achtergesteld of bevoorrecht)
9
, Achtergestelde obligatie: Wordt bij faillissement pas uitbetaald na andere
schuldeisers, maar vóór aandeelhouders. Hoger risico betekent vaak een hoger
rendement (= hogere coupon).
Bevoorrechte obligatie: Heeft voorrang op andere schuldeisers bij
terugbetaling. Minder risico betekent vaak een lager rendement. Dit kan komen
door:
o Rangorde bij uitbetaling: Wordt eerst terugbetaald bij faillissement.
o Onderpand: Waarborg door bepaalde activa in bedrijf (bv: gebouw). Activa
worden bij faling verkocht en opbrengsten worden gebruikt voor
terugbetaling bevoorrechte obligatie. (+ opbrengsten activa gebruikt voor
betaling rente en terugbet bev obligatie)
3. EFFECTISERING EN DE FINANCIËLE CRISIS VAN 2008-2009
EFFECTISERING VAN BEVOORRECHTE OBLIGATIES
Effectisering is het proces waarbij banken hun kredieten omzetten in verhandelbare
effecten (= financiële producten: aandelen of obligaties). Kredieten zijn echter niet
verhandelbaar en effecten wel. Dit biedt voordelen zoals minder krediet- en
liquiditeitsrisico voor banken en minder eigen vermogenseisen. Echter, het verminderde
toezicht en de doorverkoop van risicovolle leningen droegen bij aan de financiële crisis
van 2008-2009.
Actief: kredieten (leningen) die de bank heeft
verstrekt
Passief: vermogen en deposito’s (schulden die
de bank heeft bij klanten bv: spaarrekening of
zichtrekening)
Kredieten worden omgezet in effecten, effecten
worden verkocht en verkrijgen zo bankbiljetten
Bank loopt kredietrisico = bank geeft leningen aan klanten en er is risico dat de klant
zijn haar lening niet meer terugbetaald bij effectisering wordt je kredietrisico 0
Bank loopt liquiditeitsrisco = risico dat een bank op een bepaald moment tekort heeft
aan liquide middelen (direct beschikbaar geld)
Waarom heeft een bank liquide middelen nodig? Als een klant zijn spaarboekje wil
afhalen in cash
Wanneer? Als bank beseft dat die hun klanten niet kan betalen want het zit te veel in
kredieten
Indien alles in bankbiljetten zit dan is liquiditeitsriscio 0
Voordelen voor banken:
Kredietrisico vermindert → leningen verdwijnen van de balans.
Liquiditeitsrisico daalt → banken krijgen direct geld.
Minder eigen vermogen nodig → kapitaalbesparend.
10
PRODUCTEN
MODULE 2: FINANCIËLE VERRICHTINGEN: BEURS
= beleggings- en financieringsverrichtingen via beurs (=financiële markt)
HOOFDSTUK 1: FINANCIËLE MARKTEN
ALGEMEEN
Wat is een financiële markt?
Financiële markt (=beurs) = markt waar financiële producten verhandeld worden
Markt = plaats waar vraag en aanbod samenkomt
Financiële producten = obligaties en aandelen
Visualisatie: financieel systeem (zonder bank)
Spaaroverschotten
Institutionele en
particuliere beleggers
Financiële markt
Obligaties (=VV) Aandelen (=EV)
Spaartekorten
Bedrijven + OH
Spaaroverschot: inkomen groter dan uitgaven
Geld op overschot beleggen
Particuliere beleggers: mensen van de straat (gaat over weinig geld, zijn
met veel)
Institutionele beleggers: pensioenfondsen, verzekeringsfondsen =
instellingen (veel geld met weinig)
Spaartekort: uitgaven groter dan inkomsten (wie: bedrijven of OH)
Moeten tekort indekken en geld zoeken via 2 manieren
1
, Obligaties uitgeven (vorm van Vreemd Vermogen, schulden die je aangaat
als je als bedrijf of OH obligaties uitgeeft)
o Bedrijfsobligaties
o Overheidsobligaties
Aandelen uitgeven (H3) is vorm van EV, is kapitaal dat beleggers inbrengen
in bedrijf
Worden verhandeld op financiële markt
Beleggers kopen obligaties en of aandelen op financiële markt
Vereenvoudigingen model
Geen banken in model
Bedrijf, OH EN gezinnen/particulieren hebben eigenlijk ook tekorten aan geld
Bedrijven kunnen obligaties en aandelen uitdelen maar OH niet! OH kan geen
aandelen uitgeven (wel lenen van bank of obligaties uitdelen)
Geld te kort: financieringsverrichtingen om te korten te dekken
Geld te veel: beleggingsverrichtingen
Drie verschillen tussen obligaties en aandelen
1. Uitbetaling bij faling emittent (= uitgever obligatie/aandeel = bedrijf)
Obligaties: VV dus schulden (minder risico)
Aandelen: EV dus geen schulden (meer risico)
2. Opbrengst
Obligaties: vooraf vastgelegd (=coupon) (=opbrengst in geld bv 20 euro,
geen percentages)
Aandelen: niet vooraf vastgelegd (=dividend)
3. Looptijd
Obligaties: eindige looptijd (meestal 5-10 jaar)
Aandelen: oneindige looptijd
Waar staan aandelen en obligaties op de balans
2
,SOORTEN FINANCIËLE MARKTEN
Primaire markt VS secundaire markt
Primaire markt: verhandeling van nieuwe financiële producten
Je kan enkel kopen als belegger met emittent als tegenpartij (bv: ik koop een
obligatie van het bedrijf Bekaert)
Secundaire markt: verhandeling van bestaande financiële producten
Emittent speelt niet meer mee
Financieel product wordt verhandelt tussen 2 beleggers
Duurtijd langer dan primaire markt
Geldmarkt VS kapitaalmarkt
Geldmarkt: restlooptijd korter of gelijk aan 1 jaar (bv: aankoop ov verkoop obligatie van
3 mnd.)
Kapitaalmarkt: restlooptijd langer dan 1 jaar (bv: obligatie van 5 jr.)
Restlooptijd = het nog resterende deel van de oorspronkelijke looptijd (bv: obligatie mer
oorspronkelijke looptijd van vijf jaar heeft na twee jaar nog restlooptijd van drie jaar)
Obligatie start op kapitaalmarkt, maar verloop van tijd verhuist naar de geldmarkt
Wat met aandelen? Restlooptijd is oneindig DUS wordt altijd verhandeld op kapitaalmarkt
en nooit op geldmarkt
Concrete markt VS abstracte markt
Concrete markt: waar kopers en verkopers elkaar fysiek ontmoeten (‘vloerhandel’ =
handel gebeurde op vloer waar beurs gevestigd werd)
Abstracte markt: is geen fysieke markt meer (‘geen vloerhandel’) willen meer en
meer abstracte markt
Prijs gedreven markt VS order gedreven markt
Prijs gedreven markt (bv Nasdac)
Eerst prijst vastleggen prijs wordt vastgelegd door marktmaker
Marktmaker afficheert continu koersen en prijzen van financiële producten
Je verhandelt met marktmaker als tegenpartij tegen koers dat
marktmaker afficheert
Koersprijzen: biedkoers < laatkoers (verschil = spread)
o Biedkoers: marktmaker koopt, belegger verkoopt
o Laatkoers: marktmaker verkoopt, belegger koopt
o Dan komen orders binnen
3
,Order gedreven markt
Eerst orders binnenkomen = orders verzamelen
Prijs vastleggen (V=A P) prijs wordt vastgelegd obv binnengekomen
order
Voorbeeld werking marktmaker
BIE LAAT AANBO VRAA MM
D D G
TIJDSTIP P te 25.1 25.30 400 100 +30
1 hoog 0 0
TIJDSTIP P te 24.7 24.90 200 400 -200 +10
2 laag 0 0
TIJDSTIP P te 24.8 25.00 300 350 -50 +50
3 laag 0
TIJDSTIP 24.8 25.05 310 340 -30 +20
4 5
30 123.5 29 757
Verschil = 366.5
Wel nog 20 aandelen over
Inkomsten = 29 757 (25.3 x 100 + 24.9 x 400 + 25 x 350 + 25.05 x 340)
Uitgaven = 30 123.5 (25.1 x 400 + 24.7 x 200 + 24.8 x 300 + 24.85 x 310)
Conclusie: uitgaven zijn groter dan inkomsten. Dit is een verrassend: ondanks een
spread van 20 cent boekt de marktmaker een verlies van 366.5.
Reden verlies: marktmaker heeft veel aandelen gekocht in begin toen hij nog hoge
koersen afficheerde en die nadien geleidelijk heeft verkocht tegen lagere koersen.
Tegenover verlies heeft MM nog 20 aandelen over die ook in rekening moeten worden
gebracht. Hij kan nog met winst eindigen als hij erin slaagt om die 20 aandelen te
verkopen aan een koers hoger dan 18.325 (366.5/20)
Aanbod: MM koopt, beleggers verkopen P is te laag: vraag hoger dan aanbod
Vraag: MM verkoopt, beleggers kopen P is te hoog: aanbod hoger dan vraag
Opmerkingen
1. Elk aandeel veelal ‘aangeboden’ door verschillende MM (concurrentie dus spread
kan niet te groot zijn)
2. Een marktmaker is veelal actief in verschillende aandelen
3. Geldt niet enkel voor aandelen, ook voor bv obligaties
4
,EURONEXT BRUSSEL (PUNT 4HB)
ONTSTAAN
Opgericht als Brusselse beurs op 2 juli 1801.
In september 2000 fusie met de beurzen van Brussel, Amsterdam en Parijs →
vorming van Euronext.
2002: Portugese beurs en Londense derivatenbeurs LIFFE toegevoegd.
2006: Overname door de New York Stock Exchange (NYSE) → vorming van
NYSE Euronext.
2014: Overname door Intercontinental Exchange (ICE), waarna Euronext weer
zelfstandig werd via een beursintroductie.
Uitbreidingen:
o 2018: Overname Ierse beurs.
o 2019: Overname Noorse beurs.
o 2021: Overname Italiaanse beurs Borsa Italiana.
DEELMARKTEN VAN EURONEXT BRUSSEL
Eurolist: Voor grote, gevestigde bedrijven, opgesplitst in:
o Continuemarkt: Dagelijkse, continue prijsvorming.
o Fixingmarkt: Beperkte handel, prijsvorming 2x per dag.
Euronext Access (voorheen Vrije Markt): Voor bedrijven met minimale
informatieverplichtingen.
Euronext Growth (voorheen Alternext): Voor kleine en middelgrote
ondernemingen met strengere regels dan Euronext Access.
Euronext Access+: Tussen Access en Growth, voor bedrijven die vrijwillig
regelmatiger communiceren.
Voorbeeld: Een start-up kan eerst noteren op Euronext Access, later doorgroeien naar
Euronext Growth en uiteindelijk naar Eurolist.
Belangrijkste financiële markten
Euronext (Parijs, Amsterdam, Brussel, Lissabon)
London Stock Exchange (London) Europa
Deutsche Börse (Frankfurt)
New York Stock Exchange (New York)
Nasdaq (New York) VS
Tokyo Stock Exchange (Tokyo)
Shanghai Stock Exchange Azië (Shanghai)
5
,Voorbeeld aandeel KBC
Genoteerd (= verhandeld) op Euronext (continumarkt, continu koersen)
Koers (=prijs) = 76.24 euro (dd. 07/02/25)
Aantal aandelen ≈ 417 mln
Marktkapitalisatie ≈ 32 mld (=76.24 x 417 mln)
o Marktkapitalisatie = waarde die beleggers plakken op bedrijf
o = koers x aantal aandelen
o = marktwaarde
o = beurswaarde
o = beurskapitalisatie
o ≠ boekwaarde = waarde die boekhouders plakken op bedrijf (kijken naar
verleden)
Marktwaarde bedrijf = (prijs per aandeel) x (aantal aandelen)
Gemiddeld volume = gemiddeld aantal aandelen dat per dag verhandeld wordt
(≈ 750 000)
o Ratio 1: gemiddeld volume / aantal aandelen (=0.18% 750 000/471 mln)
Betekenis: elke dag gemiddeld 0.18% aandelen KBC van eigenaar
wisselen
o Ratio 2: aantal aandelen / gemiddeld volume (=556 417 mln/750 000)
Betekenis: aantal dagen dat gemiddeld duurt vooraleer aandeel van
eigenaar wisselt (om de +- 2 jaar wisselt een aandeel van eigenaar)
Voorbeeld aandeel MIKO
Genoteerd op Euronext (fixing markt)
o Fixing markt = er worden maar twee koersen per dag gemaakt (VM/NM)
o Er wordt op slechts 2 momenten op een dag gehandeld
o Waarom? Er is te weinig handel op dat aandeel om hele dag handel te
voeren
o Welke aandelen op fixing markt? Aandelen van kleine bedrijven
Koers = 51,20 euro (dd. 07/02/25)
Aantal aandelen ≈ 1,24 mln
Marktkapitalisatie ≈ 63 mln euro
Gemiddeld volume ≈ 400
o Ratio 1: gemiddeld volume / aantal aandelen (=0.032%)
Betekenis: 0.032% van het aantal aandelen wordt per dag
verhandelt
o Ratio 2: aantal aandelen / gemiddeld volume (=3100)
Betekenis: aantal dagen dat gemiddeld duurt vooraleer aandeel van
eigenaar wisselt (aandeel Miko blijft gemiddeld meer dan 10 jaar bij
zelfde eigenaar voordat veranderd van eigenaar)
6
,HOOFDSTUK 2: OBLIGATIES
DEFINITIE
Obligatie = op lange termijn schuldvordering op emittent die belegger ‘vooraf
vastgelegde’ opbrengst garandeert
Schuldvordering = schuld + vordering
Schuld: voor emittent
Vordering: voor belegger
Belangrijke kenmerken
Looptijd: meestal tussen 5 en 10 jaar
Vast rendement: belegger ontvangt rente (coupon) op vaste tijdstippen
Schuldvordering: belegger heeft een vordering op de emittent, wat betekent dat
het om vreemd vermogen gaat, niet om eigen vermogen
KENMERKEN
Papieren obligatie: bewaarder van papier had recht op opbrengst van obligatie (nu
online)
1. Naam van de emittent
• De emittent is de uitgever van de obligatie (overheid of bedrijf).
• Beleggers moeten letten op de kredietwaardigheid van de emittent.
2. Bedrag van de uitgifte & nominale waarde
• Uitgiftebedrag: totaal opgehaald kapitaal via de obligatie-uitgifte = totale
waarde van alle obligaties die emittent uitgeeft
• Nominale waarde: prijs per obligatie = wat je terugkrijgt op vervaldag voor
1 obligatie, bv. €1.000 (ook wel “coupure” genoemd).
3. Nominale rente & coupon
• Nominale rente: jaarlijks rentepercentage (bv. 2,75%).
• Coupon: vast bedrag dat de belegger ontvangt per obligatie (€27,50 bij
2,75% op €1.000). = nominale rente x nominale waarde
4. Looptijd & coupondatum
• Looptijd: periode tot terugbetaling, meestal 5-10 jaar.
• Coupondatum: dag waarop de jaarlijkse rente wordt uitbetaald.
5. Uitgifteprijs
7
, • A pari (100%): belegger betaalt de nominale waarde.
• Onder pari (<100%): belegger betaalt minder dan nominale waarde, hoger
rendement.
• Boven pari (>100%): belegger betaalt meer, lager rendement.
Enkel belangrijk indien je koopt op primaire markt je betaalt: nominale waarde x
uitgifteprijs (vaak boven pari om kosten te dekken) effectief/actuarieel
rendement < nom waarde
6. Gedematerialiseerde effecten
• Sinds 2008 enkel nog gedematerialiseerde obligaties (geen fysieke
stukken).
• Eigendom geregistreerd via een effectenrekening.
Coupon = nominale rente x nominale waarde = 2.75% x 1000 = 27.5
Uitgifteprijs = 101.875% ; nominale waarde = 1000 euro
U betaalt 1 018,75 euro (= 1 000 x 101,875%)
Effectief rendement (=actuarieel rendement = 2.455%) < nominale rente
(=2.75%)
STANDAARD-OBLIGATIE EN VARIANTEN
Standaard obligatie = normale obligatie
Eigenschappen van standaard obligatie (belangrijk)
1. Vaste en positieve rente
Rente = nominale rente
8
, 2. Binnenlandse obligatie
3. Niet achtergesteld of bevoorrecht
4. Niet converteerbaar of met warrant
DEFINITIE EN STANDAARDOBLIGATIES
Een obligatie is een lange termijn schuldvordering met een vooraf vastgelegde
opbrengst.
Standaardobligaties hebben de volgende kenmerken:
Vaste en positieve rente (bv. 2,75%) (nominale rente) les 1 – 2u27
Binnenlandse verplichting (uitgegeven in eigen land en munt)
Niet achtergesteld of voorrecht (geen speciale terugbetalingsrechten)
Niet converteerbaar of met warrant (geen omzetting naar aandelen)
2. VARIANTEN OP STANDAARDOBLIGATIES
Sommige obligaties wijken af van de standaardkenmerken en hebben specifieke
eigenschappen:
Varianten op de rente-eigenschap (vaste en positieve rente)
Nulcouponobligatie (Zero Bond): Geen rente-uitkering, maar uitgegeven onder
pari en op einddatum volledig terugbetaald.
Variabele rente-obligatie (Floating Rate Note): Rente varieert op basis van
een referentie-index (bv. Euribor + 0,5%).
Geïndexeerde obligatie (Inflation Linked Bond): Rente gekoppeld aan inflatie
om koopkracht te beschermen.
Varianten op de uitgifteplaats (binnenlandse obligatie)
Buitenlandse obligatie: Uitgegeven in een ander land, volgens diens
regelgeving en in lokale munt.
Euro-obligatie: Uitgegeven in meerdere landen tegelijk, mogelijk in een andere
munt dan die van de emittent.
Eurozone-obligatie (nog niet bestaand concept): Gecombineerde uitgifte
door alle eurolanden, waardoor kredietrisico wordt gespreid.
o Voordeel: zwakkere landen kunnen deelnemen aan eurozone-obligatie
en beleggers zullen wel nog steeds blijven obligaties kopen
o Probleem: vrijbuitersgedrag (als één land zijn deel niet kan
terugbetalen, moeten de andere
landen dit ophoesten)
Varianten op voorrang bij uitbetaling (niet achtergesteld of bevoorrecht)
9
, Achtergestelde obligatie: Wordt bij faillissement pas uitbetaald na andere
schuldeisers, maar vóór aandeelhouders. Hoger risico betekent vaak een hoger
rendement (= hogere coupon).
Bevoorrechte obligatie: Heeft voorrang op andere schuldeisers bij
terugbetaling. Minder risico betekent vaak een lager rendement. Dit kan komen
door:
o Rangorde bij uitbetaling: Wordt eerst terugbetaald bij faillissement.
o Onderpand: Waarborg door bepaalde activa in bedrijf (bv: gebouw). Activa
worden bij faling verkocht en opbrengsten worden gebruikt voor
terugbetaling bevoorrechte obligatie. (+ opbrengsten activa gebruikt voor
betaling rente en terugbet bev obligatie)
3. EFFECTISERING EN DE FINANCIËLE CRISIS VAN 2008-2009
EFFECTISERING VAN BEVOORRECHTE OBLIGATIES
Effectisering is het proces waarbij banken hun kredieten omzetten in verhandelbare
effecten (= financiële producten: aandelen of obligaties). Kredieten zijn echter niet
verhandelbaar en effecten wel. Dit biedt voordelen zoals minder krediet- en
liquiditeitsrisico voor banken en minder eigen vermogenseisen. Echter, het verminderde
toezicht en de doorverkoop van risicovolle leningen droegen bij aan de financiële crisis
van 2008-2009.
Actief: kredieten (leningen) die de bank heeft
verstrekt
Passief: vermogen en deposito’s (schulden die
de bank heeft bij klanten bv: spaarrekening of
zichtrekening)
Kredieten worden omgezet in effecten, effecten
worden verkocht en verkrijgen zo bankbiljetten
Bank loopt kredietrisico = bank geeft leningen aan klanten en er is risico dat de klant
zijn haar lening niet meer terugbetaald bij effectisering wordt je kredietrisico 0
Bank loopt liquiditeitsrisco = risico dat een bank op een bepaald moment tekort heeft
aan liquide middelen (direct beschikbaar geld)
Waarom heeft een bank liquide middelen nodig? Als een klant zijn spaarboekje wil
afhalen in cash
Wanneer? Als bank beseft dat die hun klanten niet kan betalen want het zit te veel in
kredieten
Indien alles in bankbiljetten zit dan is liquiditeitsriscio 0
Voordelen voor banken:
Kredietrisico vermindert → leningen verdwijnen van de balans.
Liquiditeitsrisico daalt → banken krijgen direct geld.
Minder eigen vermogen nodig → kapitaalbesparend.
10