Oriënteren op natuur en techniek
NATUURONDERWIJS IN DE PRAKTIJK
1. INLEIDING
• Natuur: planten, dieren, menselijk lichaam, voeding, ziekte, ecosysteem, voetafdruk,
duurzaam, weer, seizoenen, natuurkundige verschijnselen (gassen magnetisme, geluid…)
waarnemen en onderzoeken
• Techniek: technische systemen helpen ons, waarom nodig, waarom relatief, energie,
constructies, beweging, technologie…
• Tijd: vroeger en nu, tijdlijn, evolutie, kalenders, we evolueren mee, tijd inschatten…
• Ruimte: hemellichaam, hoogtelijnen, levenswijzen elders en hier, landschap, reisweg volgen,
vaardige en veilige voetganger…
• Samenleving en bewegingscultuur
Kinderen hebben 1001 vragen over die wereld!
Als leerkracht zal je de kinderen begeleiden in die ontdekkingstocht, in dat beleven, in die
zoektocht naar antwoorden en in het bieden van mogelijkheden om tot ontdekking te kunnen
komen.
Zelfstudie les: enkel de natwoorden kennen die in de PowerPoint staan → voor Juni
De PowerPoint zijn samenvatting van wat de leerkracht belangrijkste vind
2. WERO-DIDACTIEK
2.1. ENKELE GRONDPRINCIPES VAN GOED NATUURONDERWIJS
1. Natuuronderwijs moet kansen bieden tot verwondering en bewondering
• Kinderen hebben een spontane belangstelling voor, zijn heel snel verwonderd over heel wat zaken.
• Door verwondering op te wekken en tot bewondering te komen, kom je tot BELEVING!
• Jij creëert kansen tot verwondering en bewondering:
- Stel gerichte vragen : Wat zie je ? Wees eens stil, heb je het ook gehoord ? Ken je dit geluid ?
Heb je dit al eens geproefd ? Proef eens…
- Vertel zelf niet eerst over datgene wat te zien valt. Laat de kinderen zoeken en ontdekken.
- Probeer een dialoog te krijgen. Praat zelf niet te veel. Geef de kinderen de kans om zelf vragen
te stellen en antwoorden te bedenken. Pak niet (te veel) met je kennis uit.
• Let op: wat volwassenen mooi/vies vinden, zullen kinderen ook mooi/vies
vinden (= imitatie)
2. De werkelijkheid moet als uitgangspunt genomen worden
• Beste manier is de directe waarneming → betere begripsvorming. Indien dit niet mogelijk is, zorg je
telkens voor een alternatief: video of film.
,Oriënteren op natuur en techniek
• Waarnemen is niet alleen zien, ALLE zintuigen zoveel mogelijk betrekken! En aandacht voor kleine als
grote dingen.
Bv: Les rond ‘de ananas’? Hoe bouw je dit op?
- Voelen
- Proeven
- Ruiken
- intensief kijken
(Horen? Het moet logisch blijven).
• Vraagt een zekere organisatie: leerwandeling, materialen,…
3. De kinderen moeten bij natuuronderwijs ACTIEF zijn
• Kinderen moeten ZELF waarnemen, ZELF experimenteren en ZELF denken
• Zoveel mogelijk zintuigen gebruiken
• Nadien, waarneming vergelijken, ordenen, bespreken…
• Actief betrekken:
o Ga met een groep over een sloot en help elkaar
o Je komt aan een hek en je laat er eerst iedereen overheen kruipen, als laatste doe je het hek
open en je loopt er gewoon door.
o Rijg aan een touw alles wat je in de omgeving vindt.
4. Natuuronderwijs moet kinderen aansporen om verantwoordelijk om te gaan met mens, dier en
omgeving
• Vooral bezig zijn met het leren omgaan en zorgen voor de natuur, minder met leren OVER de natuur .
(Duurzaamheid)
• Verantwoordelijkheid voor mens, dier en omgeving
o Ga ZELF liggen om iets te bekijken
o Loop VOORAAN als je je met de groep een weg baant doorheen de prikplanten
o Aan een vlierstruik laat je vlierbloesemlimonade proven, aan een bramenstruik toastjes met
braambessen, aan een bloemenweide honing,…
5. Natuuronderwijs mag geen VAK apart zijn.
• Kun je hier zelf voor een aantal voorbeelden zorgen ? Hoe kun je bijv. inhouden uit het Rekenonderwijs
tijdens een slootonderzoek integreren ?
2.2. ELKE LES MOET DE 3 H’S BEVATTEN
Hoofd Hart Handen
- Hoe werkt de - Zorgzaamheid - Het leren van zorgvaardigheid
natuur? - Betrokkenheid - Het gericht leren waarnemen
- Welke functies heeft - Verantwoordelijkheid met ALLE zintuigen
de natuur? - Verwondering - Het gericht leren onderzoeken
- Hoe komt het dat de - Het leren omgaan met
natuur is zoals ze is? materialen
- Het leren discussiëren, keuzes
leren maken, samenwerken
= Begripsontwikkeling = vormingsaspecten = onderzoeksvaardigheden
,Oriënteren op natuur en techniek
2.3. ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE EN NATUURONDERWIJS
Kleuterklas
• Geen duidelijk onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid (natuur krijgt menselijke kenmerken) →
Wat ik leuk vind, zal die poes ook wel leuk vinden’
• Motorisch ingesteld (spelen, ontdekken met de handen,…)
• ‘Vooral waarnemen’, vele prikkels opdoen
De eerste graad
• Onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid
• Spelen in de natuur krijgt een meer sociale functie (natuurspel met reglement…) vooral gericht op
spel.
Zoek het niet te ver om hen iets te laten ontdekken…
• Sluit een buitenpracticum af met een verassing: een wedstrijdje, een spel of een schat die gevonden
wordt.
• Als we er even ZILL bijnemen, dan zien we dat het benoemen van planten en dieren bij een excursie
naar het bos geen hoofdzaak is voor kleuters en slechts mondjesmaat aan kinderen van de eerste
graad wordt aangeboden. Wat kunnen ze dan tijdens de excursie wel ervaren en ondervinden?
De tweede graad
• De werkelijkheid primeert
• Sociale ontwikkeling groeit verder (groepswerk–verantwoordelijkheid ) ZORG DRAGEN voor de
natuur)
• Natuur als GEBRUIKSNATUUR: zaken VOOR de natuur maken en VAN de natuur gebruiken
De derde graad
• Willen gehoord worden (mini-volwassenen), in actie komen.
• Sociale en morele ontwikkeling breidt uit. Nadenken over wat er zal gebeuren. (verantwoordelijkheid –
milieuproblematiek – discussiëren)
• Onderzoeken in binnen (experimenten) of in buitenpracticum (zwerftochten met veldwerk- en
observatieopdrachten)
2.4. DE 5 STAPPEN VAN EEN WERO-LES BINNEN
ELKE LES WERO (ruimte, tijd, techniek, natuur… vanuit welke stijl ook werk je zo uit. (kort of lang)
Het vijf stappenplan van WERO-onderwijs
1. INLEIDING
a. Introductie
b. (Vrije) exploratie
2. KERN
a. Onderzoeksfase
b. Rapportage (communicatie/eventueel hier synthese met link met de onderzoeksvraag)
3. SLOT
a. Verankeren in een breder perspectief (eventueel hier ook synthese/engagement/
verbreding/verdieping)
, Oriënteren op natuur en techniek
INLEIDING
1. Introductie
a. Doelen: nieuwsgierigheid prikkelen (vanuit hun leefwereld…), nieuwegierigheid voor het
onderwerp opwekken, concentratie opwekken, herhalen wat reeds gebeurd is
b. Aandachtspunten: alle materiaal staan klaar (foto’s, video, bordschema, flappen…) WERO-
hoekje
2. (Vrije) exploratie
a. Doel: zicht krijgen op wat kinderen al weten en nog willen weten over het onderwerp van de les
b. Vragen neerschrijven op het bord
c. Best neerschrijven in verschillende rubrieken/met kernwoorden werken
d. Aandachtspunten: nog geen antwoorden (onderzoeksfase), keuze maken of overzicht geven,
wees goed gedocumenteerd, (maak op voorhand een studie)
KERN
1. Onderzoeksfase
a. Doel: doelgericht op zoek gaan naar antwoorden
b. Klassikaal
i. Onderwijsleergesprek aan de hand van prenten, didactisch materiaal…
ii. Aanschouwelijk aanbieden aan de hand van een videofragment
iii. Opzoekwerk aan de hand van teksten/infobundel – opmaken van een muurkrant
c. Groepswerk
i. Opzoekwerk aan de hand van teksten/infobundel (op niveau van de groep waarmee je
aan de slag gaat – visuele ondersteuning?)
Aandachtspunten bij groepswerk (duidelijke afspraken):
- Nadenken over de ruimte (hoe zet ik de kinderen in groepen?)
- Nadenken over de groepsverdeling (hoe verdeel ik de kinderen snel in groepen?)
- Nadenken over de taakverdeling (welke rol vervult elk kind binnen de groep?)
- Voorzie altijd concreet aanschouwelijk materiaal
2. Rapportage
a. Doel: klassikaal verwerken van de vragen uit de onderzoeksfase. (communicatie/eventueel
hier synthese met link met de onderzoeksvraag)
Communicatie!!!
- Info uit de teksten / infobundel – (groepswerk: de verslaggever)
- Nagaan of ze alles begrepen hebben! (terugkoppeling naar je vooropgestelde doelen)
- Eventueel bijvullen werkblaadje (niet het doel!)
Aandachtspunten
- Laat het uit de kinderen komen, want zij hebben het onderzoek gedaan!
- Zorg voor een gestructureerd bordschema!
SLOT
1. Verbreding / verdieping / engagement
Doelen kunnen zeer divers zijn:
a. Inzichten uitbreiden – verbreden en verdiepen
b. Niet-beantwoorde vragen uit vrije exploratie oplossen
c. Actief afsluiten
d. Gericht op hun engagement
Evaluatie:
Product: zijn alle vragen opgelost? Wat hebben we geleerd? Hoe kunnen we dat onthouden?
Proces (gerelateerd aan persoonsgebonden doel ook): hoe verliep de samenwerking? Hoe bleef iedereen
aan het werk? Wat kunnen we doen met wat we geleerd hebben?
NATUURONDERWIJS IN DE PRAKTIJK
1. INLEIDING
• Natuur: planten, dieren, menselijk lichaam, voeding, ziekte, ecosysteem, voetafdruk,
duurzaam, weer, seizoenen, natuurkundige verschijnselen (gassen magnetisme, geluid…)
waarnemen en onderzoeken
• Techniek: technische systemen helpen ons, waarom nodig, waarom relatief, energie,
constructies, beweging, technologie…
• Tijd: vroeger en nu, tijdlijn, evolutie, kalenders, we evolueren mee, tijd inschatten…
• Ruimte: hemellichaam, hoogtelijnen, levenswijzen elders en hier, landschap, reisweg volgen,
vaardige en veilige voetganger…
• Samenleving en bewegingscultuur
Kinderen hebben 1001 vragen over die wereld!
Als leerkracht zal je de kinderen begeleiden in die ontdekkingstocht, in dat beleven, in die
zoektocht naar antwoorden en in het bieden van mogelijkheden om tot ontdekking te kunnen
komen.
Zelfstudie les: enkel de natwoorden kennen die in de PowerPoint staan → voor Juni
De PowerPoint zijn samenvatting van wat de leerkracht belangrijkste vind
2. WERO-DIDACTIEK
2.1. ENKELE GRONDPRINCIPES VAN GOED NATUURONDERWIJS
1. Natuuronderwijs moet kansen bieden tot verwondering en bewondering
• Kinderen hebben een spontane belangstelling voor, zijn heel snel verwonderd over heel wat zaken.
• Door verwondering op te wekken en tot bewondering te komen, kom je tot BELEVING!
• Jij creëert kansen tot verwondering en bewondering:
- Stel gerichte vragen : Wat zie je ? Wees eens stil, heb je het ook gehoord ? Ken je dit geluid ?
Heb je dit al eens geproefd ? Proef eens…
- Vertel zelf niet eerst over datgene wat te zien valt. Laat de kinderen zoeken en ontdekken.
- Probeer een dialoog te krijgen. Praat zelf niet te veel. Geef de kinderen de kans om zelf vragen
te stellen en antwoorden te bedenken. Pak niet (te veel) met je kennis uit.
• Let op: wat volwassenen mooi/vies vinden, zullen kinderen ook mooi/vies
vinden (= imitatie)
2. De werkelijkheid moet als uitgangspunt genomen worden
• Beste manier is de directe waarneming → betere begripsvorming. Indien dit niet mogelijk is, zorg je
telkens voor een alternatief: video of film.
,Oriënteren op natuur en techniek
• Waarnemen is niet alleen zien, ALLE zintuigen zoveel mogelijk betrekken! En aandacht voor kleine als
grote dingen.
Bv: Les rond ‘de ananas’? Hoe bouw je dit op?
- Voelen
- Proeven
- Ruiken
- intensief kijken
(Horen? Het moet logisch blijven).
• Vraagt een zekere organisatie: leerwandeling, materialen,…
3. De kinderen moeten bij natuuronderwijs ACTIEF zijn
• Kinderen moeten ZELF waarnemen, ZELF experimenteren en ZELF denken
• Zoveel mogelijk zintuigen gebruiken
• Nadien, waarneming vergelijken, ordenen, bespreken…
• Actief betrekken:
o Ga met een groep over een sloot en help elkaar
o Je komt aan een hek en je laat er eerst iedereen overheen kruipen, als laatste doe je het hek
open en je loopt er gewoon door.
o Rijg aan een touw alles wat je in de omgeving vindt.
4. Natuuronderwijs moet kinderen aansporen om verantwoordelijk om te gaan met mens, dier en
omgeving
• Vooral bezig zijn met het leren omgaan en zorgen voor de natuur, minder met leren OVER de natuur .
(Duurzaamheid)
• Verantwoordelijkheid voor mens, dier en omgeving
o Ga ZELF liggen om iets te bekijken
o Loop VOORAAN als je je met de groep een weg baant doorheen de prikplanten
o Aan een vlierstruik laat je vlierbloesemlimonade proven, aan een bramenstruik toastjes met
braambessen, aan een bloemenweide honing,…
5. Natuuronderwijs mag geen VAK apart zijn.
• Kun je hier zelf voor een aantal voorbeelden zorgen ? Hoe kun je bijv. inhouden uit het Rekenonderwijs
tijdens een slootonderzoek integreren ?
2.2. ELKE LES MOET DE 3 H’S BEVATTEN
Hoofd Hart Handen
- Hoe werkt de - Zorgzaamheid - Het leren van zorgvaardigheid
natuur? - Betrokkenheid - Het gericht leren waarnemen
- Welke functies heeft - Verantwoordelijkheid met ALLE zintuigen
de natuur? - Verwondering - Het gericht leren onderzoeken
- Hoe komt het dat de - Het leren omgaan met
natuur is zoals ze is? materialen
- Het leren discussiëren, keuzes
leren maken, samenwerken
= Begripsontwikkeling = vormingsaspecten = onderzoeksvaardigheden
,Oriënteren op natuur en techniek
2.3. ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE EN NATUURONDERWIJS
Kleuterklas
• Geen duidelijk onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid (natuur krijgt menselijke kenmerken) →
Wat ik leuk vind, zal die poes ook wel leuk vinden’
• Motorisch ingesteld (spelen, ontdekken met de handen,…)
• ‘Vooral waarnemen’, vele prikkels opdoen
De eerste graad
• Onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid
• Spelen in de natuur krijgt een meer sociale functie (natuurspel met reglement…) vooral gericht op
spel.
Zoek het niet te ver om hen iets te laten ontdekken…
• Sluit een buitenpracticum af met een verassing: een wedstrijdje, een spel of een schat die gevonden
wordt.
• Als we er even ZILL bijnemen, dan zien we dat het benoemen van planten en dieren bij een excursie
naar het bos geen hoofdzaak is voor kleuters en slechts mondjesmaat aan kinderen van de eerste
graad wordt aangeboden. Wat kunnen ze dan tijdens de excursie wel ervaren en ondervinden?
De tweede graad
• De werkelijkheid primeert
• Sociale ontwikkeling groeit verder (groepswerk–verantwoordelijkheid ) ZORG DRAGEN voor de
natuur)
• Natuur als GEBRUIKSNATUUR: zaken VOOR de natuur maken en VAN de natuur gebruiken
De derde graad
• Willen gehoord worden (mini-volwassenen), in actie komen.
• Sociale en morele ontwikkeling breidt uit. Nadenken over wat er zal gebeuren. (verantwoordelijkheid –
milieuproblematiek – discussiëren)
• Onderzoeken in binnen (experimenten) of in buitenpracticum (zwerftochten met veldwerk- en
observatieopdrachten)
2.4. DE 5 STAPPEN VAN EEN WERO-LES BINNEN
ELKE LES WERO (ruimte, tijd, techniek, natuur… vanuit welke stijl ook werk je zo uit. (kort of lang)
Het vijf stappenplan van WERO-onderwijs
1. INLEIDING
a. Introductie
b. (Vrije) exploratie
2. KERN
a. Onderzoeksfase
b. Rapportage (communicatie/eventueel hier synthese met link met de onderzoeksvraag)
3. SLOT
a. Verankeren in een breder perspectief (eventueel hier ook synthese/engagement/
verbreding/verdieping)
, Oriënteren op natuur en techniek
INLEIDING
1. Introductie
a. Doelen: nieuwsgierigheid prikkelen (vanuit hun leefwereld…), nieuwegierigheid voor het
onderwerp opwekken, concentratie opwekken, herhalen wat reeds gebeurd is
b. Aandachtspunten: alle materiaal staan klaar (foto’s, video, bordschema, flappen…) WERO-
hoekje
2. (Vrije) exploratie
a. Doel: zicht krijgen op wat kinderen al weten en nog willen weten over het onderwerp van de les
b. Vragen neerschrijven op het bord
c. Best neerschrijven in verschillende rubrieken/met kernwoorden werken
d. Aandachtspunten: nog geen antwoorden (onderzoeksfase), keuze maken of overzicht geven,
wees goed gedocumenteerd, (maak op voorhand een studie)
KERN
1. Onderzoeksfase
a. Doel: doelgericht op zoek gaan naar antwoorden
b. Klassikaal
i. Onderwijsleergesprek aan de hand van prenten, didactisch materiaal…
ii. Aanschouwelijk aanbieden aan de hand van een videofragment
iii. Opzoekwerk aan de hand van teksten/infobundel – opmaken van een muurkrant
c. Groepswerk
i. Opzoekwerk aan de hand van teksten/infobundel (op niveau van de groep waarmee je
aan de slag gaat – visuele ondersteuning?)
Aandachtspunten bij groepswerk (duidelijke afspraken):
- Nadenken over de ruimte (hoe zet ik de kinderen in groepen?)
- Nadenken over de groepsverdeling (hoe verdeel ik de kinderen snel in groepen?)
- Nadenken over de taakverdeling (welke rol vervult elk kind binnen de groep?)
- Voorzie altijd concreet aanschouwelijk materiaal
2. Rapportage
a. Doel: klassikaal verwerken van de vragen uit de onderzoeksfase. (communicatie/eventueel
hier synthese met link met de onderzoeksvraag)
Communicatie!!!
- Info uit de teksten / infobundel – (groepswerk: de verslaggever)
- Nagaan of ze alles begrepen hebben! (terugkoppeling naar je vooropgestelde doelen)
- Eventueel bijvullen werkblaadje (niet het doel!)
Aandachtspunten
- Laat het uit de kinderen komen, want zij hebben het onderzoek gedaan!
- Zorg voor een gestructureerd bordschema!
SLOT
1. Verbreding / verdieping / engagement
Doelen kunnen zeer divers zijn:
a. Inzichten uitbreiden – verbreden en verdiepen
b. Niet-beantwoorde vragen uit vrije exploratie oplossen
c. Actief afsluiten
d. Gericht op hun engagement
Evaluatie:
Product: zijn alle vragen opgelost? Wat hebben we geleerd? Hoe kunnen we dat onthouden?
Proces (gerelateerd aan persoonsgebonden doel ook): hoe verliep de samenwerking? Hoe bleef iedereen
aan het werk? Wat kunnen we doen met wat we geleerd hebben?