Visie op volleybal en integratie in het sportspelcompetentiemodel
Volleybal als teamsport:
Collectief terugslagspel gespeeld over een net.
Teams van 6 spelers; veld is 9m x 9m per kant, verdeeld in voor- en
achterzones door een 3m-lijn.
Het doel is de bal reglementair over het net te spelen en binnen het
veld van de tegenstander op de grond te krijgen, terwijl men
voorkomt dat de bal binnen de eigen speelhelft de grond raakt.
Unieke kenmerken van volleybal:
Drie balcontacten: Teams mogen maximaal 3 balcontacten
gebruiken voor opbouw; een blok telt hierbij niet mee.
Geen vasthouden: De bal mag nooit vastgehouden worden, wat
zorgt voor een snelle actie-reactiedynamiek.
Explosiviteit: Vereist korte, snelle verplaatsingen en een
combinatie van sprongkracht, coördinatie, en lengte.
Specialisatie en variatie: Door het kloksgewijze
doorschuifsysteem leert elke speler basisvaardigheden, ondanks
specialisatie op hoger niveau (spelverdeler, libero, middenblokker,
etc.).
Techniek en tactiek:
Een goede balbaaninschatting is cruciaal vanwege effecten zoals
float of spin.
De focus ligt op besluitvorming en snelheid van perceptuele
informatieverwerking (pattern recall en decision making).
Didactische aanpak:
Correcte technische uitvoeringen worden ingeoefend in
spelgerichte situaties.
Partiële grondvormen worden ingezet om specifieke technieken te
verfijnen zonder het spel volledig los te laten.
Het doelspelcompetentiemodel vormt de rode draad, waarbij
spelvormen worden gekoppeld aan beslissingsmogelijkheden.
Het doelspelcompetentiemodel toegepast op volleybal
,Toepassing van het model op volleybal: Hoewel volleybal een
terugslagspel is, kunnen de principes van het doelspelcompetentiemodel
hierop worden toegepast. De focus ligt op vier structurele spelelementen:
1. Punten scoren (PS): Het succesvol spelen van de bal over het net
en binnen het speelveld van de tegenstander.
2. Punten scoren verhinderen (PSV): Het voorkomen dat de
tegenstander scoort door tactische of technische acties.
3. Kansen creëren (KC): Het opbouwen van een situatie om te scoren
via gecontroleerde balcontacten en opstelling.
4. Aanval opbouwen (OP): Bewuste verplaatsingen en positiespel
om een sterke uitgangspositie te verkrijgen.
Belangrijke verschillen met doelspelen:
Geen direct contact: Aanvallers en verdedigers kunnen elkaar niet
rechtstreeks hinderen door de netscheiding.
Acties met intentie: Elke actie heeft een aanvallende of
verdedigende intentie.
Geen onderschepping: De aanvalspas kan niet onderschept
worden, wat betekent dat verdediging enkel in de laatste fase kan
ingrijpen.
Didactische aanpak en grondvormen:
Grondvormen als vereenvoudigde spelvormen: Gericht op het
behouden van de spelbedoeling en een natuurlijk evenwicht tussen
aanval en verdediging.
Focus op probleemoplossend leren: Spelers worden
gestimuleerd om zelf oplossingen te bedenken binnen de
grondvormen.
Continue overschakeling: Nadruk op de overgang tussen
aanvallen en verdedigen, waarbij alle spelelementen aan bod
komen.
Specifieke kenmerken van volleybal:
Aanvalsacties (PS, KC, OP) en verdedigingsacties (PSV) wisselen
elkaar continu af.
Een verdedigende actie kan onverwacht leiden tot een punt, wat
uniek is voor volleybal.
, Conclusie: Volleybal combineert aspecten van netspelen en doelspelen
door het teamgerichte karakter en de nadruk op zowel aanval als
verdediging. De grondvormen zorgen voor een structurele en methodische
opbouw, waarbij spelers technisch en tactisch worden voorbereid binnen
het kader van het sportspelcompetentiemodel.
Samenvatting: Complex 1 en Complex 2 in volleybal
Complex 1 en Complex 2 in netspelen:
Complex 1 (Side-Out): Aanvalsopbouw, kansen creëren en scoren
na receptie (opslag ontvangen).
→ Receptie → spelverdeling → aanval.
Complex 2 (Transitie/Break Point): Aanvalsopbouw, kansen
creëren en scoren na een verdedigende actie op een tegenaanval.
→ Blok → veldverdediging → spelverdeling → tegenaanval.
Beide concepten zijn specifiek voor netspelen, aangezien de mogelijkheid
bestaat om een pas naar een medespeler te spelen. Dit geeft teams de
kans om van verdedigen (PSV) over te schakelen naar aanval (OP, KC, PS).
Didactische toepassing:
1. Speldoel:
o De bal uit het eigen speelveld houden (focus op verdedigen en
opbouw).
o De bal in het veld van de tegenstander krijgen (focus op
aanvallen en scoren).
2. Chronologische opbouw van leerinhoud:
o Starten met eenvoudige spelvormen waarbij nadruk ligt op het
"bal van de grond houden."
o Progressief meer aandacht voor kansen creëren en aanval
opbouwen.
o Geleidelijk leren punten te scoren.
3. Grondvormen:
o Vereenvoudigde spelvormen: Gericht op balans tussen
aanval en verdediging met duidelijke spelregels.
o Partiële grondvormen: Gericht op één specifiek aspect van
het spel (bijvoorbeeld receptie of aanvalspas).
4. Progressie en regressie: