Geneesmiddelen deel 3
A
Antacida= bescherming tegen maagzuur, zal reageren met HCL ter vorming van water en CO2. Zorgt
voor een verandering in gastro-intestinale pH
Angiotensin converting enzyme inhibitoren (ACEI) -> inhiberen ACE met als gevolg een verminderde
productie van angiotensine II -> verminderde vasoconstrictie en verhoogde diurese, wordt ingezet bij
personen met hartfalen
Acethylcholinesterase inhibitoren= acetylcholine wordt niet meer afgebroken door esterase waardoor
je continu spastische trekken krijgt. Acetylcholine is van belang voor spiercontracties en zorgt voor
activatie van de parasympaticus.
Antihistaminica zoals ceterizine en hydroxylzine: inhibitie van de vasodilatie bewerkstellige in de neus
Adrenaline= bindt aan Beta1 receptor -> cardiale output en hartritme gaan omhoog
Aspirine (acetylsalicylzuur)-> niet steroïdaal anti-inflammatoir geneesmiddel en werkt irreversibel in
op cyclo-oxygenase enzym. (COX). Cox zorgt voor vrijstelling van prostaglandines en tromboxanes,
aspirine gaat dit tegen werken -> er worden geen bloedklonters meer gevormd
Amfetamines= zorgt voor uitstorting van dopamine
Aldosteron induced proteïne (AIP): stimuleert de Na+/K+ antiporter met retentie van Na+ en water
dus vasthouden van natrium in de cel
Amiloride -> gaat rechtstreeks natrium absorptie inhiberen waardoor natrium in de bloedbaan blijft -
> water volgt -> diuretische werking
B
Benzazepril: ACE inhibitor
Benzodoazepines (echte anaesthesia, agonist ) -> anesthesie, zie propofol. Zorgt voor anxiolyse (angst
wegnemen), sedatie, myorelaxatie en premedicatie voor anesthesie.
Barbituraten (echte anaesthesia ) -> anesthesie, -> zie propofol
Buprenorphine= pijnstiller, partiële agonist
B-blokker -> hoge klaring
A
Antacida= bescherming tegen maagzuur, zal reageren met HCL ter vorming van water en CO2. Zorgt
voor een verandering in gastro-intestinale pH
Angiotensin converting enzyme inhibitoren (ACEI) -> inhiberen ACE met als gevolg een verminderde
productie van angiotensine II -> verminderde vasoconstrictie en verhoogde diurese, wordt ingezet bij
personen met hartfalen
Acethylcholinesterase inhibitoren= acetylcholine wordt niet meer afgebroken door esterase waardoor
je continu spastische trekken krijgt. Acetylcholine is van belang voor spiercontracties en zorgt voor
activatie van de parasympaticus.
Antihistaminica zoals ceterizine en hydroxylzine: inhibitie van de vasodilatie bewerkstellige in de neus
Adrenaline= bindt aan Beta1 receptor -> cardiale output en hartritme gaan omhoog
Aspirine (acetylsalicylzuur)-> niet steroïdaal anti-inflammatoir geneesmiddel en werkt irreversibel in
op cyclo-oxygenase enzym. (COX). Cox zorgt voor vrijstelling van prostaglandines en tromboxanes,
aspirine gaat dit tegen werken -> er worden geen bloedklonters meer gevormd
Amfetamines= zorgt voor uitstorting van dopamine
Aldosteron induced proteïne (AIP): stimuleert de Na+/K+ antiporter met retentie van Na+ en water
dus vasthouden van natrium in de cel
Amiloride -> gaat rechtstreeks natrium absorptie inhiberen waardoor natrium in de bloedbaan blijft -
> water volgt -> diuretische werking
B
Benzazepril: ACE inhibitor
Benzodoazepines (echte anaesthesia, agonist ) -> anesthesie, zie propofol. Zorgt voor anxiolyse (angst
wegnemen), sedatie, myorelaxatie en premedicatie voor anesthesie.
Barbituraten (echte anaesthesia ) -> anesthesie, -> zie propofol
Buprenorphine= pijnstiller, partiële agonist
B-blokker -> hoge klaring