______________________________Thema 1: mentale ontwikkeling:
Ontwikkeling in context:
1. Levensperioden van de levensloop:
→ in wetenschappelijke psychologie onderverdeling in levensloop
→ levensloop stadia- of fasen:
leeftijdsperiode Nederlands Engels
eerste weken pasgeborene neonatal period
0 - 2 jaar baby infancy
1 - 2 jaar peuter toddlerhood
3 - 5 jaar kleuter preschool period
6 - 12 jaar schoolkind elementary school
12 - 14 jaar puber puberty
14 - 18 jaar adolescent adolescence
18 - 21 jaar jongvolwassene young adulthood
21+ volwassene adulthood
65+ ouderdom elderly
2. Juveniele periode:
→ periode van rijping en onvolwassenheid
→ langere rijpingstijd dan dieren
⤷ mens meer aangeleerd gedrag dan instinctmatig gedrag
→ door lange rijpingstijd
⤷ centraal zenuwstelsel kan zich aanpassen aan omgeving
⤷ complexe vaardigheden verankeren in zenuwstelsel
→ fysieke periode van rijping extra verlengd door maatschappij
→ westerse maatschappij verlengt scholingsperiode adhv
hoger onderwijs
⤷ nu tot jaar
⤷ komt overeen met einde rijping frontaalkwab
→ door verlenging meer kans dat kennis wordt overgedragen
⤷ van generatie op generatie
3. Evolutie opvoeding:
→ evolutie doorheen de tijd
→ nu totaal andere omgeving ivm vroeger
→ er wordt meer gelet op ontwikkelingsaspecten
→ er is meer tijd voor opvoeding en ontwikkelingsstimulering
1
,4. Time-lag:
→ ook ontwikkelingen obv toevallige maatschappelijke evoluties in periode
vb. introductie internet ⇒ kinderen kunnen meer informatie opdoen
introductie gamen ⇒ minder snel ontwikkelen psychomotorische vaardigheden
→ adhv time-lag controle op historische invloeden
⤷ invloeden die rol spelen bij bestuderen van kinderen in longitudinaal design
→ longitudinaal design:
⤷ cohorten en verschillende leeftijdsgroepen
vb. kind van 5, na 5 jaar heb je dan een kind van 10
en een kind van 5, na 10 jaar …
⤷ kind kan tussen 5 en 10 jaar evolutie doormaken
⤷ sommige evoluties niet op dezelfde manier
↳ dan historisch-maatschappelijke invloeden
5. Neonatale leeftijdsbepaling:
→ belangrijk om met correcte leeftijd rekening te houden
⤷ zeker bij eerste 2 levensjaren
→ verschillende manieren om leeftijd te benoemen
- conceptieleeftijd (cl)
⤷ vanaf bevruchting tellen
vb. baby is 2 maand te vroeg geboren en is bij geboorte dus 7 maand (en geen 9)
- kalenderleeftijd (kl)
⤷ vanaf geboorte tellen
vb. baby is op tijd geboren en dus jaar na geboorte 12 maanden oud
- gecorrigeerde kalenderleeftijd (gkl)
⤷ tijd dat baby te vroeg is gebeuren aftrekken van kalenderleeftijd
vb. baby is 2 maand te vroeg geboren en dus 10 maand oud ipv 12 na een jaar
→ rekening bij houden bij evaluatie psychomotorische ontwikkeling
⤷ kind geeft mindere fysieke rijping aspecten
vb. 2 maand te vroeg geboren: 20% minder rijpingstijd
2
, 6. Ontwikkeling van grijpen in babyperiode:
→ kind kan op bepaalde leeftijd iets wel of niet
Leeftijd Ontwikkeling Verklaring of functie
voor 3 Reflexmatige grijpen als reactie op prikkel. aangeboren grijp reactie
maand
vanaf 3 Drang om dingen te grijpen, lukt niet altijd. Waarneming ontwikkelt vroeger dan motoriek.
maand Oefent en gebruikt grijpbewegingen, eerste Kijken en grijpen ontwikkelen vroeger dan
keer als 2 handen in contact komen met coördinatie. Oefenen zorgt voor versterkte
elkaar. Baby reikt naar voorwerpen binnen sensorimotorische verbindingen. Kind herhaalt
handbereik en raakt ze aan. bewegingen doordat het grijpen voor effecten
zorgt.
vanaf 5 Baby reikt en grijpt gericht naar dingen die het Aparte sensorimotorische komen tot stand tussen
maand ziet. armspieren, kind kan afstand beter inschatten.
Voorwerpen worden vaak in mond gestoken Mond bevat de meeste en meest gevoelige
als vorm van verkenning. gevoelszenuwen. Sensorisch deel is in
⇒ orale exploratie hersenschors eerst ontwikkeld. Kind vormt adhv
mond beeld van voorwerpen.
vanaf 10 Kind grijpt gericht en accuraat. Snelheid van Kind begint meer doelgericht motorisch te
maand grijpgedrag is hoger en kan ook bewegende handelen. Het wil meer dingen zelf doen en door
zaken grijpen. ontwikkeld geheugen weet hij waar voorwerpen
liggen voor wat ze dienen.
Laat dingen nog moeilijk los. Als het dit wel Loslaten vergt handspieren, het weggooien
kan, is het leuk om dingen weg te gooien en te versterkt verbindingen in hersenen en oefent
laten oprapen. vaardigheid om gebeurtenissen te voorspellen.
Pinces-of tanggreep ontwikkelt zich, het kind Spieren van fijne motoriek ontwikkelen zich verder.
begint voorwerpen tussen duim en wijsvinger
vast te nemen.
3
,Cognitieve ontwikkeling: de vroege cognitieve ontwikkeling:
1. Cognitieve ontwikkelingspsychologie van Piaget:
→ ontwikkeling van verschillende cognitieve acties
→ basisvorm van cognitieve actie:
- assimilatie
⤷ nieuwe info / ervaring wordt in cognitieve structuren geplaatst
⤷ opnemen
- accommodatie
⤷ kind past eigen cognitieve structuur aan aan eisen omgeving
⤷ denkstructuur aanpassen
→ cognitieve ontwikkeling verloopt traag
⤷ niet alles van ontwikkeling kan altijd geassimileerd worden
⤷ moet gebeuren voor realiteitsgegevens van voorgaande assimilatie of accommodatie
⤷ gebeurd in opeenvolgende geïntegreerde ontwikkelingsstadia
→ structuren / schema’s:
• sensomotorische periode
vb. zuig-, kijk- en grijpschema
• concreet-operationele structuren
vb. het kunnen werken met klassen en relaties
• formeel-operationele analysemogelijkheden
vb. combinatorisch werken met elementen en verhoudingen
2. Assimilatie:
→ creëert schema’s en verandert die ook voortdurend
→ verschillende soorten:
● generaliserende assimilatie
⤷ verbreedt schema door uitbreiding toepassingsgebied
vb. Kind kan spelden en zwaardere voorwerpen oprapen
● differentiërende assimilatie
⤷ verfijnd schema met elk scherpere focus op realiteit
vb. Kind stelt vast dat spelden anders moeten worden behandeld dan grotere voorwerpen
● functionele of reproductieve assimilatie
⤷ bij nieuw succesvol gedrag wordt handeling opnieuw gedaan
⤷ herhalingsassimilatie
⤷ handelingen worden gestabiliseerd
→ verschillende soorten werken complementair (aanvullend)
Voorbeeld 1:
Baby neemt zachte bal vast, daarna een harde bal en daarna een prikkelende bal. Je assimileert in
je cognitieve denkstructuur alles wat te maken heeft met bal en de eigenschappen: een bal is rond
en kan rollen, niet lekker en te groot om te eten (= generaliserende). Baby leert ook onderscheid te
maken tussen zacht, hard en prikkelend obv eigenschappen. Baby leert dat je verschillende
balsoorten anders moet opnemen (= differentiërende).
Voorbeeld 2:
Baby slaat toevallig op voorwerpen die boven de wieg gespannen zijn, wat geluid met zich
meegeeft. Baby voert deze actie constant opnieuw door (= functionele). Na een tijdje zal de baby
ook specifiek naar de voorwerpen slaan (= generaliserende). Het kind begint stilaan onderscheid te
maken in bewegingen naargelang de aard van het voorwerp en naar waar de baby precies slaat (=
differentiërende).
4
, → cognitieve structuren in fasen:
⤷ destabilisatie en herorganisatie als overgang
⤷ equilibratie
*destabilisatie = onevenwicht tussen verschillende fasen
*equilibratie = evenwicht in bepaalde periode
3. Circulaire reacties:
→ circulaire reacties liggen aan basis van cognitieve evolutie in vroege kindertijd
primaire → gedragingen gericht op herhalen van eigen lichamelijk activiteit
circulaire reacties → loopt gelijk met sensorimotorische rijping
(vanaf 1 maand) → kind doet constant accommoderende pogingen
⤷ zo kijken naar bewegende voorwerpen
→ kind oefent kijk-, zuig- en luisterschema
secundaire → gedragingen gericht op herhaling activiteiten in relatie tot
circulaire reacties objecten uit buitenwereld die kind manipuleert
(vanaf 4 maand) → meer interesse voor resultaten van handeling dan handeling zelf
vb. kind zwiert met bepaalde voorwerpen voor bepaald klankgeluid
tertiaire → gedragingen gericht op herhaling van activiteiten met voorwerpen
circulaire reacties → herhaling met variatie om verschillende effecten te zien
(vanaf 12 maand) → beoefenen gegeneraliseerde en differentiërende assimilatie
→ intentioneel verandering van herhalingen
⤷ handelingen kunnen dan niet meer geassimileerd worden
⤷ dan is accommodatie noodzakelijk
4. Reciproke assimilatie:
→ assimilatie met meerdere cognitieve sensorimotorische schema’s
→ schema’s versterken elkaar wederzijds
→ vorming van intersensoriële coördinaties
⤷ vermogen om info vanuit verschillende zintuigen te combineren
→ vergemakkelijkt adaptatie info naar buitenwereld
→ schema’s worden geïntegreerd op coherente (logisch) handelwijze
⤷ grijpen, kijken en luisteren
Kind kijkt naar objecten. Het volgt een bewegend object met de ogen (= kijkschema).
Het grijpt naar verschillende objecten (= grijpschema).
⇒ reciproke assimilatie van grijp- en kijkschema
5. Samengang accommodatie en generaliserende assimilatie:
→ hangen sterk samen
→ generaliserende assimilatie zorgt voor:
- meer opname van buitenwereld
- groeien cognitive structure
⤷ leert dat er bepaalde categorieën zijn
→ uiteindelijk komt kind in fase dat denksysteem moet worden aangepast
⤷ gaat dan om accommoderen
→ denkstructuren worden gereorganiseerd voor betere functionaliteit
⤷ dat is dan accommodatie
5
,6. Cognitieve herstructurering:
→ volgens Piaget nog extra terugkerend aspect in ontwikkeling
= organisatie
→ mentale structuren vorm van organisatie
→ verschillende fasen:
periode leeftijd kenmerken
sensori-motorisch 0 - 2 jaar → cognitieve actie op extern niveau
→ kennis wordt door motorisch handelen gestuurd
→ zuigschema, kijkschema en grijpschema
pre-operationeel 2 - 5 jaar → cognitieve actie op symbolisch niveau
→ kennis adhv voorstellingsvermogen en symbolen
→ sterke sturing door perceptie (soms misleid)
concreet-operationeel 5 - 10 jaar → georganiseerde denkactiviteit op symbolisch niveau
→ kennis adhv denkregels en operaties
→ hanteren van klassen- en relatielogica
→ gaan georganiseerde te werk
→ perceptie is minder misleidend
formeel-operationeel +10 jaar → actie op hypothetisch en abstract niveau
→ kennis adhv oordeel logica
→ denken niet afhankelijk van perceptie
→ cognitieve structuren in evenwicht
→ ontwikkelingsfase begint altijd met onevenwichtstoestand
⤷ eindigt ook altijd in evenwichtstoestand
→ actie op symbolisch niveau is nieuw rijpend cognitieve mogelijkheid
⤷ zorgt dus voor onevenwicht
⤷ komt terug op evenwicht adhv assimilatie en accommodatie
→ constant golven van evenwicht en onevenwicht
⤷ stopt op einde formeel-operationele periode
7. Van egocentrisme naar symbolische representatie:
→ interne complexiteit van cognitieve structuren verandert
→ relatie met buitenwereld en subject verandert
→ ontwikkeling van onderling verbonden schema’s
⤷ realiteit wordt op meer objectieve manier benaderd
⤷ vroegkinderlijk egocentrisme neemt af
*egocentrisme: zien wereld vanuit eigen perspectief, moeite om standpunt van anderen te begrijpen
6
, → proces:
● tot 8 maand
⤷ kind leeft in toestand van a-dualisme
*a-dualisme: scheiding tussen zichzelf en omgeving, geen samenhang
⤷ objecten staan in relatie tot eigen direct actie
⤷ iets dat uit gezichtsveld verdwijnt bestaat niet meer
⤷ kind kan objecten niet inwendig voorstellen
● tweede helft 1e levensjaar
⤷ kind probeert verstopte objecten terug te vinden
⤷ minder egocentrische houding aannemen
⤷ besef dat objecten ‘permanent’ bestaan
⤷ ouders kunnen daar op inspelen
vb. kiekeboe, wegstopspelletjes
⤷ angst voor vreemden en scheidingsangst ⇒ door objectpermanentie
*objectpermanentie: object blijft bestaan ook al zie je het niet meer
↳ denkt dat hij persoon zal verliezen
● eerste helft 2e levensjaar
⤷ verdere ontwikkeling objectpermanentie
⤷ ontwikkeling geheugen en voorstellingsvermogen
↳ actief beoefenen
⤷ direct zoeken naar object waar het laatst gezien was
● tweede helft 2e levensjaar
⤷ kan object vinden wanneer het verstopt is op andere plaats
● eind 2e levensjaar
⤷ preverbaal symbolisch denken ontwikkelt zich
⤷ intensivering van objectief zelfbewustzijn
⤷ denkt na over probleem en ontwikkelt oplossing op mentaal niveau
↳ niet op direct handelend niveau
⤷ kan modellen imiteren die niet meer aanwezig zijn
↳ gebeurd adhv geestelijke voorstelling
↳ nabootsing adhv mentale schematische voorstelling
⤷ kan object reconstrueren en voorspellen
⤷ beginnend symbolisch denken
8. Representatie- of voorstellingsvermogen:
→ zijn realistisch maar kan ook abstract symbolisch zijn
⤷ realistisch ontwikkelt vroeg
↳ heeft te maken met geheugen en objectpermanentie
⤷ abstract symbolisch ontwikkelt in sensorimotorische fase
→ bij baby’s zowel eerste als tweede in ontwikkeling
→ ontwikkelt adhv rijping en leren
7