Status Complete
Chapter 1. Background
Dualisme: Bij deze opvatting gaat men ervanuit dat de mens bestaat uit 2 delen:
1. Een materieel lichaam dat wetenschappelijk gestudeerd kan worden.
2. Een immateriële ziel dat een bovennatuurlijke entiteit is en niet wetenschappelijk gestudeerd kan worden.
Descartes vond dat het lichaam meer gezien moet worden als machine. Hij geloofde dat er zeer complex
gedrag kon plaatsvinden zonder dat daar een ziel voor nodig was.
Materialisme: Bij deze opvatting gaat men ervan uit dat gedrag en mentale ervaringen altijd een fysieke
oorzaak hebben.
Volgends Hobbes heeft de mens niet een ‘ziel’. Hij vindt dat alles wat we doen een gevolg is van de
machinerie van ons brein. Hiermee is de mens meer met een natuurwetenschappelijke benadering ter werk
gegaan. De ziel was niet meer een ongrijpbaar iets, maar maakte deel uit van de fysieke wereld volgends
Hobbes.
Empirisme: Bij deze opvatting gaat men ervan uit dat gedrag, gedachten en gevoelens gevormd worden door
onze omgeving.
Dit idee kwam uit de filosofie van John Locke, en was een toevoeging van het idee van Hobbes. Als het
lichaam een materiële machine was, dan moest de omgeving verantwoordelijk zijn voor de kennis waarover
het lichaam beschikte. Deze ontwikkeling was belangrijk omdat het grootste gedeelte van de moderne
psychologie nog steeds gebaseerd is op dit idee.
A priori knowledge: kennis dat niet aangeleerd hoeft te worden.
A posteriori knowledge: Kennis die de mens krijgt door middel van ervaring.
Nativisme: Bij deze opvatting gaat men er vanuit dat onafhankelijk van de ervaringen die hij opdoet in het
leven, enige vorm van aangeboren kennis bezit. Dit zorgt ervoor dat de mens de wereld kan begrijpen.
Darwin was degene die dit idee verder uitbreidde. Hij gaat hierbij uit van evolutie door natuurlijke selectie. Dit
idee was belangrijk om te begrijpen dat een mens niet alleen beschouwd kan worden als machine die wordt
aangestuurd door de omgeving, maar vooral ook een machine die bij geboorte al op een hele specifieke
manier in elkaar zit.
De wet van associatie en contiguïteit: Conguiteit verwijst naar nabijheid in ruimte of tijd en het recht van
associatie door samenhang kan als volgt worden gesteld: Als 2 gebeurtenissen tegelijk of snel naar elkaar
plaatsvinden worden die met elkaar geassocieerd.
Wilhelm Wundt word beschouwd als de oprichter van de Psychologie. Dit komt omdat hij in 1879 een van de
eerste psychologische laboratoria stichtte het Psychologisches Intstitut in Leipzig. Dit werd een voorbeeld
voor hele andere instituten. Hierdoor word 1879 ook gezien als het geboortejaar van de Psychologie.
Level van analyse: Het type verklaring dat gegeven wordt voor een fenomeen.
Er zijn 9 verklaringen om het bestaan van gevoelens, gedachten en gedragingen te verklaren.
Chapter 1 1
, 1. Bij neurale verklaringen wordt de structuur en activiteit van het zenuwstelsel aangewezen als oorzaak.
2. Bij fysiologische verklaringen worden hormonen en andere chemische stoffen aangewezen als
oorzaak.
3. Bij genetische verklaringen wordt de invloed van onze genen aangewezen als oorzaak.
4. Bij evolutionaire verklaringen wordt de natuurlijke selectie aangewezen als oorzaak.
5. Bij leertheoretische verklaringen wordt de voorafgaande ervaring van het individu aangewezen als
oorzaak.
6. Bij cognitieve verklaringen worden kennis en overtuigingen van het individu aangewezen als oorzaak.
7. Bij sociale verklaringen wordt de invloed van andere mensen aangewezen als oorzaak.
8. Bij culturele verklaringen wordt de culturele context waarin het individu opgroeit aangewezen als
oorzaak.
9. Bij ontwikkelingstheoretische verklaringen worden veranderingen over de loop van het leven
aangewezen als oorzaak.
Deze verklaringen worden in twee clusters (groepen) ingedeeld:
1. Biologische cluster. Dit zijn de neurale, fysiologische, genetische en evolutionaire verklaringen.
2. Invloed van de omgeving. Hierbij horen de Cognitieve, sociale, culturele en weer- en
ontwikkelingstheoretische verklaring.
Je kan deze makkelijk onderscheiden tussen het nativisme - wat hebben vanuit de evolutie en geboorte en
het empirisme - wat we leren vanuit ervaring.
De psychologie kan in 3 disciplines worden onderwezen:
1. Natuurwetenschappen: Biologie, scheikunde en natuurkunde.
2. Sociale wetenschappen: Sociologie, antropologie, politieke wetenschap en economie.
3. Geesteswetenschappen: Talen, filosofie, kunst en muziek.
Chapter 1 2
, Chapter 2
Status Complete
Chapter 2. Methods
Observaties: Een objectieve verklaring waarvan redelijke warnemers het erover een zijn dat het waar is.
Waarnemingen zijn meestal een bepaald gedrag en gedragspatronen.
Theorie: Een idee dat is ontworpen om bestaande waarnemingen uit te leggen en een voorspelling te doen
over mogelijke toekomstige waarnemingen.
Hypothese: Een voorspelling over een nieuwe waarneming op basis van theorie.
In dit hoofdstuk bespreken we types onderzoeksstrategieën:
1. Research designs
2. Research settings.
3. Dataverzameling.
Er zijn 3 verschillende research designs waar je onderscheid in kan maken:
1. Experiment: Dit is de meest geschikte methode om oorzaak gevolg relaties mee vast te stellen. Hierbij
hou je alles zo veel mogelijk onder controle. En manipuleren we 1 variabele.
2. Correlationeel onderzoek: Hierbij manipuleren we geen variabele zoals in een experiment. Meestal
vanwege praktische of ethische bezwaren van de deelnemers. Nu meet je 2 variabelen om te zien of er
een verband is tussen de 2. Je kan niet vast stellen wat oorzaak en gevolg is maar wel voorspellen hoe de
ene variabele samenhangt met de andere.
3. Descriptief of Beschrijvend onderzoek: Dit is de meest geschikte methode als je veel detail wil hebben
over het proces. We kunnen hiermee geen verbanden vaststellen omdat we niet meerdere variabelen
meten. Beschrijvend onderzoek is wel geschikt om nauwkeurig te zien hoe groepen mensen of 1 persoon
zich gedraagt in een specifieke context.
Research settings kan ook onderverdeeld worden in 2 types:
1. Laboratoriumonderzoek: Een voordeel hiervan is dat de onderzoeker heek nauwkeurig de omgeving kan
beheersen en precies kan manipuleren wat hij wil onderzoeken.
Een nadeel hiervan is dat het de omgeving van het laboratorium vrij steriel is. Dit zorgt voor een minder
natuurlijke context over het menselijk gedrag.
2. Veldonderzoek: hierbij wordt er data verzameld in de dagelijkse praktijk. De voor en nadelen zijn dan ook
precies het tegenovergestelde van een laboratoriumonderzoek. Hierbij krijg je meer inzicht over het
gedrag van mensen in de dagelijkse context. Nadeel is dat de omgeving veel moeilijker te controleren is.
Dataverzameling kan ook onderverdeeld worden in 2 types:
1. Zelfrapportagemethoden: Hierbij vragen we aan de mensen zelf om te beschrijven hoe ze zich gedragen
of wat ze denken en voelen. Soms gebeurt dit door introspectie, waarbij iemand ongestructureerd
reflecteert op de inhoud van zijn bewustzijn. Maar meestal doen we dit met behulp van gestructureerde
Chapter 2 1
, vragenlijsten. Het grootste probleem is hierbij dat mensen zelf gaan oordelen over hun gedrag. Wat
mensen zeggen dat ze doen is vaak verschillend van wat ze daadwerkelijk doen.
2. Observationele methoden: Hierbij kijk je zelf naar wat mensen doen. Soms ongestructureerd door
alledaags leven te observeren. Maar vaak in een veldexperiment. Hierbij worden mensen in een situatie
geplaatst en word er nauwkeurig vastgelegd hoe mensen deze situatie doorstaan. Het belangrijkste hierbij
is wel dat de mensen niet weten dat ze geobserveerd worden. Dit kan hun gedrag beïnvloeden.
Als je ergens onderzoek naar doet is het belangrijk dat je met 3 verschillende issues rekening houd.
de eerste is de Privacy van de deelnemer. Dit moet geborgd worden door:
Deelnemers goed te informeren over het onderzoek en hun het ‘informed consent’ laten tekenen.
Deelnemers duidelijk maken dat ze niet verplicht zijn tot deelname.
Onderzoeksdata en onderzoeksverslagen zodanig te bewerken en op de slaan dat de anonimiteit van de
deelnemer is gegarandeerd.
Het tweede issue wordt ongemak en materiële of immateriële schade genoemd. Deze moeten ten alle tijden
geminimaliseerd worden door:
Deelnemers erop wijzen dat zij op elk moment mogen stoppen met het onderzoek.
Het onderzoek in te richten zodat ongemak en schade niet kunnen optreden.
Of, als het risico daarop onvermijdelijk is, vaststellen of er geen andere mogelijkheid is om het onderzoek
te doen.
Of, als dit niet mogelijk is, vaststellen of de potentiële opbrengst opweegt tegen dat risico.
Het derde issue dat genoemd wordt is misleiding. In sommige studies is enige vorm van misleiding nodig. Dit
staat in tegenstrijd met een ‘informed consent’. Dit is te rechtvaardigen door:
Deelnemers goed te ‘debriefen’ (informeren over het onderzoek).
In de ‘informed consent’ opnemen dat er aspecten van het onderzoek geheim gehouden moeten worden.
Chapter 2 2
, Chapter 3
Status Complete
Chapter 3. Genetics and Evolutions
Fysiologische structuur: Het houd in hoe het lichaam fysiek georganiseerd is en functioneert om
bijvoorbeeld te ademen, voedsel te verteren en te bewegen
Genen kunnen ons nooit daadwerkelijk
aanzetten tot een specifieke manier
van gedragen. Ze hebben alleen direct
invloed op ons gedrag. Dat zie je goed
in de foto hiernaast. Genen staan hier
namelijk nergens in direct contact met
de omgeving van het lichaam, waarin
chemische processen hun werk doen.
Al deze processen zorgen ervoor dat ons lichaam zich ontwikkeld tot een volwassen organisme dat kan
overleven. Geen enkel gen doet dit alleen. In plaats daarvan gebeurt alles in een heel ingewikkelde chemische
omgeving waarin genen vanaf het begin samenwerken.
Het fysiologische systeem, het organisme, produceert vervolgens het gedrag. Deze reageert steeds op de
omgeving. En dit gedrag beïnvloed de omgeving, waardoor het mogelijk ander verdrag gaat vertonen.
Genotype: De verzameling van alle genen in een organisme. Het genotype zijn eigenschappen die je bezit.
zoals: haarkleur, lengte, oogkleur. Deze erven we van onze ouders.
Fenotype: Eigenschappen die je daadwerkelijk hebt en kan zien of meten. Dit is het resultaat van de interactie
tussen je genotype en de omgeving. ( opvoeding, zonlicht, of voeding. )
Het menselijk lichaam bevat 23 chromosomen.
Meiose: Als cellen zich delen om geslachtscellen te produceren.
Mitose: Als cellen zich delen om overige lichaamscellen te produceren.
Zygoot: Zo noemen we het resultaat van de samensmelting van een eicel en een zaadcel. Als er een identieke
tweeling geboren wordt noemen we dat een Monozygoot.
Polygene eigenschap: Als een eigenschap sterk varieert over verschillende individuen, maar die variatie wel
geleidelijk verdeeld is over alle individuen. Dit wordt dus bepaald door meerdere genen tegelijkertijd. Elk gen
draagt een beetje mee aan de uiteindelijke toekomst.
Chapter 3 1