Casus 1; de suikerdood
Leerdoelen
1) Wat is diabetes type II?
- Definitie
- Verschil type I en II
- Globale incidentie
- Prevalentie
- Oorzaken
- Risicofactoren
2) Wat is obesitas?
- Definitie
- Incidentie
- Prevalentie
3) Hoe meet je de energy expenditure (energieverbruik)?
- Welke variabelen zijn hierbij betrokken?
- Diet-induced thermogenesis
- Fysieke activiteit
4) Glucose
- Transport
- Opslag
- Verbranding
- Rol van insuline
5) Casus verklaring
Uitwerken leerdoelen
1) Wat is diabetes type II?
- Definitie
- Verschil type I en II
- Globale incidentie
- Prevalentie
- Oorzaken
- Risicofactoren
- Diagnose
Definitie en type
Type 2 diabetes, in tegenstelling tot type 1 diabetes waarbij er geen of te weinig insuline
wordt gemaakt door een auto-immuunaandoening, wordt geassocieerd met een verhoogde
plasma-insuline concentratie die uiteindelijk steeds verder zal dalen tot er ook weinig
insuline productie plaatsvindt. De initiële hyperinsulinemie treedt op als een compenserende
reactie van de bètacellen van de pancreas voor insuline resistentie, een verminderde
gevoeligheid van doelweefsels voor de metabole effecten van insuline. De afname van de
insuline gevoeligheid verslechtert het gebruik en de opslag van koolhydraten, verhoogt de
bloedglucose en stimuleert een compenserende toename van de insulinesecretie.
De ontwikkeling van insulineresistentie en een verstoord glucosemetabolisme is meestal een
geleidelijk proces, te beginnen met overgewicht en obesitas. Het grootste deel van de
insulineresistentie lijkt echter te worden veroorzaakt door afwijkingen van signaalroutes die
receptoractivering koppelen aan meerdere cellulaire effecten. Verminderde
, insulinesignalering kan nauw verband houden met toxische effecten van lipide ophoping in
weefsels zoals skeletspieren en lever als gevolg van overmatige gewichtstoename.
Insulineresistentie maakt deel uit van een cascade aandoeningen die vaak het metabool
syndroom worden genoemd. Alle kenmerken van het metabool syndroom houden nauw
verband met ophoping van overtollig vetweefsel in de buikholte rond de viscerale organen
(figuur 1).
Risicofactoren
Hoewel de meeste patiënten met type 2 diabetes overgewicht hebben of een aanzienlijke
ophoping van visceraal vet hebben, kunnen ernstige insulineresistentie en type 2 diabetes
ook optreden als gevolg van andere verworven of genetische aandoeningen die de insuline
signalering in perifere weefsels verslechteren. Andere risicofactoren zijn;
- Obesitas/ overgewicht (type 2, vooral overmatige viscerale adipositas).
- Overtollige glucocorticoïden (syndroom van cushing of therapie met steroïden).
- Overtollig groeihormoon.
- Zwangerschap kan leiden tot zwangerschapsdiabetes.
- Polycysteuze eierstokziekte.
- Lipodystrofie.
- Auto-antilichamen tegen de insuline receptor (type 1).
- Mutaties van insuline receptor.
- Mutaties van de activator receptor van de peroxisoom profilatoren (PPARγ).
- Mutaties die genetische obesitas veroorzaken.
- Hemochromatose (erfelijke ziekte die ijzerstapeling in het weefsel veroorzaakt.
Diagnose
De diagnose van diabetes berust op verhoogde bloedglucosewaarden. Het bij herhaling
vinden van een willekeurige bloedglucosewaarde van > 11,0 mmol/l of een nuchtere waarde
van > 6,9 mmol/l in veneus plasma is voldoende voor de diagnose, zeker wanneer er tevens
een anamnese karakteristiek voor diabetes mellitus is. Bij een duidelijk verhoogde
bloedglucose ,> 10-12 mmol/l, heeft de patiënt vaak last van veel plassen, veel drinken en
veel eetlust, ofwel polyurie, polydypsie en polyfagie. Een glucosetolerantietest is in het
algemeen niet geïndiceerd voor het stellen van de diagnose diabetes mellitus, is in de
praktijk niet handig. Plasma glucose spiegels worden gemeten in veneus bloed. Normaal is
een nuchter glucose van minder dan 6,1 mmol/l, niet nuchter minder dan 7,8 mmol/l. Een
gestoorde glucose spiegel is er als nuchter glucose 6,1 tot 6,9 is, niet nuchter 7,0 tot 10,9;
mensen met dergelijk verhoogde waarden hebben een toegenomen kans op het ontwikkelen
van diabetes in de toekomst. Er is sprake van diabetes mellitus als de nuchtere
glucosespiegel hoger is dan 6,9, of de niet nuchtere glucosespiegel hoger dan 11,0.
Ongeveer 90% van de mensen met diabetes hebben type 2 diabetes mellitus.
Gevolgen
De klachten die veel patiënten met type 2 diabetes hebben worden veroorzaakt door hoge
bloedsuikers of door complicaties van de ziekte. Vaak hebben patiënten met diabetes type 2
een hoge bloeddruk en hoge concentraties van vetten in het bloed (cholesterol en
triglyceriden). Daarvan merken ze meestal niets, maar beide verschijnselen dragen sterk bij
aan het ontstaan van complicaties. In de loop van tijd ontstaan dan ook bij sommige
patiënten complicaties. De complicaties van diabetes mellitus zijn;
Leerdoelen
1) Wat is diabetes type II?
- Definitie
- Verschil type I en II
- Globale incidentie
- Prevalentie
- Oorzaken
- Risicofactoren
2) Wat is obesitas?
- Definitie
- Incidentie
- Prevalentie
3) Hoe meet je de energy expenditure (energieverbruik)?
- Welke variabelen zijn hierbij betrokken?
- Diet-induced thermogenesis
- Fysieke activiteit
4) Glucose
- Transport
- Opslag
- Verbranding
- Rol van insuline
5) Casus verklaring
Uitwerken leerdoelen
1) Wat is diabetes type II?
- Definitie
- Verschil type I en II
- Globale incidentie
- Prevalentie
- Oorzaken
- Risicofactoren
- Diagnose
Definitie en type
Type 2 diabetes, in tegenstelling tot type 1 diabetes waarbij er geen of te weinig insuline
wordt gemaakt door een auto-immuunaandoening, wordt geassocieerd met een verhoogde
plasma-insuline concentratie die uiteindelijk steeds verder zal dalen tot er ook weinig
insuline productie plaatsvindt. De initiële hyperinsulinemie treedt op als een compenserende
reactie van de bètacellen van de pancreas voor insuline resistentie, een verminderde
gevoeligheid van doelweefsels voor de metabole effecten van insuline. De afname van de
insuline gevoeligheid verslechtert het gebruik en de opslag van koolhydraten, verhoogt de
bloedglucose en stimuleert een compenserende toename van de insulinesecretie.
De ontwikkeling van insulineresistentie en een verstoord glucosemetabolisme is meestal een
geleidelijk proces, te beginnen met overgewicht en obesitas. Het grootste deel van de
insulineresistentie lijkt echter te worden veroorzaakt door afwijkingen van signaalroutes die
receptoractivering koppelen aan meerdere cellulaire effecten. Verminderde
, insulinesignalering kan nauw verband houden met toxische effecten van lipide ophoping in
weefsels zoals skeletspieren en lever als gevolg van overmatige gewichtstoename.
Insulineresistentie maakt deel uit van een cascade aandoeningen die vaak het metabool
syndroom worden genoemd. Alle kenmerken van het metabool syndroom houden nauw
verband met ophoping van overtollig vetweefsel in de buikholte rond de viscerale organen
(figuur 1).
Risicofactoren
Hoewel de meeste patiënten met type 2 diabetes overgewicht hebben of een aanzienlijke
ophoping van visceraal vet hebben, kunnen ernstige insulineresistentie en type 2 diabetes
ook optreden als gevolg van andere verworven of genetische aandoeningen die de insuline
signalering in perifere weefsels verslechteren. Andere risicofactoren zijn;
- Obesitas/ overgewicht (type 2, vooral overmatige viscerale adipositas).
- Overtollige glucocorticoïden (syndroom van cushing of therapie met steroïden).
- Overtollig groeihormoon.
- Zwangerschap kan leiden tot zwangerschapsdiabetes.
- Polycysteuze eierstokziekte.
- Lipodystrofie.
- Auto-antilichamen tegen de insuline receptor (type 1).
- Mutaties van insuline receptor.
- Mutaties van de activator receptor van de peroxisoom profilatoren (PPARγ).
- Mutaties die genetische obesitas veroorzaken.
- Hemochromatose (erfelijke ziekte die ijzerstapeling in het weefsel veroorzaakt.
Diagnose
De diagnose van diabetes berust op verhoogde bloedglucosewaarden. Het bij herhaling
vinden van een willekeurige bloedglucosewaarde van > 11,0 mmol/l of een nuchtere waarde
van > 6,9 mmol/l in veneus plasma is voldoende voor de diagnose, zeker wanneer er tevens
een anamnese karakteristiek voor diabetes mellitus is. Bij een duidelijk verhoogde
bloedglucose ,> 10-12 mmol/l, heeft de patiënt vaak last van veel plassen, veel drinken en
veel eetlust, ofwel polyurie, polydypsie en polyfagie. Een glucosetolerantietest is in het
algemeen niet geïndiceerd voor het stellen van de diagnose diabetes mellitus, is in de
praktijk niet handig. Plasma glucose spiegels worden gemeten in veneus bloed. Normaal is
een nuchter glucose van minder dan 6,1 mmol/l, niet nuchter minder dan 7,8 mmol/l. Een
gestoorde glucose spiegel is er als nuchter glucose 6,1 tot 6,9 is, niet nuchter 7,0 tot 10,9;
mensen met dergelijk verhoogde waarden hebben een toegenomen kans op het ontwikkelen
van diabetes in de toekomst. Er is sprake van diabetes mellitus als de nuchtere
glucosespiegel hoger is dan 6,9, of de niet nuchtere glucosespiegel hoger dan 11,0.
Ongeveer 90% van de mensen met diabetes hebben type 2 diabetes mellitus.
Gevolgen
De klachten die veel patiënten met type 2 diabetes hebben worden veroorzaakt door hoge
bloedsuikers of door complicaties van de ziekte. Vaak hebben patiënten met diabetes type 2
een hoge bloeddruk en hoge concentraties van vetten in het bloed (cholesterol en
triglyceriden). Daarvan merken ze meestal niets, maar beide verschijnselen dragen sterk bij
aan het ontstaan van complicaties. In de loop van tijd ontstaan dan ook bij sommige
patiënten complicaties. De complicaties van diabetes mellitus zijn;