1
,1. INLEIDING
MO = micro organismen (bv: bacterie, virus, schimmels
Besmetting = de bacteriën geef je door aan elkaar
Kolonisatie = de infectie treed nog steeds niet op
Infectieparameters en ontstekingsparameters = rubor, tumor, dolor, calor
2. ZIEKENHUISINFECTIES
= Infecties die optreden tijdens of in aansluiting op verblijf
o Tijdens: onstaat 48u na opname in ziekenhuis
o In aansluiting op het verblijf in het ziekenhuis: infectie komt pas tot uiting nadat de
patiënt uit het ziekenhuis ontslagen is (incubatieperiode)
Synoniemen voor ziekenhuisinfecties = nosocomiale infectie, secundaire infectie, iatrogene
infectie, HAI, infectieus hospitalisme,..
Tegenwoordig ook: zorginfecties genoemd
o zowel in ziekenhuizen als woonzorgcentra en thuisverpleging
meest voorkomende infecties:
o Post operatieve wondinfectie
o Luchtweginfectie
o Scepsis
o Urineweginfectie
2.1 HET VOORKOMEN VAN ZIEKENHUISINFECTIES
Ziekenhuisinfecties kunnen zich op verschillende manieren voordoen:
- epidemisch
- endemisch
EPIDEMIE
= het in het ziekenhuis of op de afdeling krijgen plots meerdere patiënten een infectie, veroorzaakt
door hetzelfde MO
vb: rota-virus
vb: salmonella
PANDEMIE
= de infectie is niet op een bepaalde plaats, en komt meer regelmatig en verspreid voor.
vallen minder op, ze zijn als het ware ‘gewoon’
vb: cholera
vb: griep
2
,2.2 VORMEN VAN ZIEKENHUISINFECTIES
2 vormen van ziekenhuisinfecties:
exogeen = kruisinfectie
endogeen = autoinfectie
ENDOGENE INFECTIE = AUTOINFECTIE
= infectie met kiemen die voor de ziekenhuisipname al aanwezig waren bij de patiënt
- vb: wondinfectie
- vb: urineweginfectie
EXOGENE INFECTIE = KRUISINFECTIE
= het gevolg van een besmetting met MO die voordien nog niet bij de patiënt leefden, maar in het
ziekenhuis aanwezig waren
- meest voorkomende vorm
- door overdracht van gemeenschappelijke voorwerpen + slechte handhygiëne
2.3 BESMETTINGSCYCLUS (EXAMEN!
2.3.1 VERWEKKERS VAN ZIEKENHUISINFECTIES (INFECTIEUZE AGENTIA)
Ziekenhuisbacterie is een verzamelnaam voor bacteriën die resistent zijn aan een aantal antibiotica.
Ze leven in ideale omstandigheden door dat de patiënten een verlaagde weerstand hebben.
Bv. multiresistente staphyloccocus aureus, clostridium difficile ,…
3
, 2.3.2 BESMETTINGSBRONNEN
= plaatsen waar MO leven en zich vermenigvuldigen
bron? mens, dier, omgeving..
bronnen kruisbesmetting in ZH: meestal exogene infecties)
Mogelijke bronnen van kruisbesmetting in het ziekenhuis:
1) patiënten en personeel
- patiënten met klinische infectie
- personeel heeft ook klinische infectie
- dragers van MO
o personen bij wie éénmaal MO aanwezig blijven, zich vermenigvuldigen
2) materiaal in ZH en omgeving
- waterrijke en stofrijke milieu’s = voedingsbron voor kiemen
- medicatie (oogdruppels)
- ontsmettingsstoffen
- bevochtigers
- wasgerief
- slob = utility = kamer met vuil materiaal
Mogelijke uitgangspoorten van de gastheer:
normale uitgangspoorten (de huid, slijmvliezen, natuurlijke lichaamsopeningen..)
abnormale uitgangspoorten (bv: drainagesysteem)
2.2.3 OVERDRACHTSWEGEN
= besmettingswijzen.
= de wegen waarlangs een MO van een bron naar een persoon wordt overgedragen
kan via direct of indirect contact of via lucht
Direct contact Indirect contact Aërogeen
= overdracht van persoon op = besmetting gebeurt zonder dat er = via inademing van lucht
persoon via lichaamsstoffen rechtstreeks contact is geweest tussen luchtdeeltjes
(speeksel, feces, urine, sperma, oorspronkelijk besmette persoon en van 5 um
bloed) via de handen of via druppels niet besmette persoon
door hoesten
- droplets (druppeloverdracht) - vehikel - druppelkernen
o verspreid tijdens o voedsel o bv TBC
praten, hoesten en bv salmonella - stofkernen
niezen o feco-oraal = via stoelgang,
o kunnen meerdere uren en dan de mondaanraken
in lucht blijven hangen o bloedproducten
- direct fysiek contact bv HIV
o muscocaal = via o handen
slijmvliezen o fomites = besmette
o sexueel voorwerpen
o transplacentair = via - vector
placenta o insecten
4