H1 - Introductie van Persoonlijkheidspsychologie
Wat is persoonlijkheid?
Kennisdomeinen van persoonlijkheid
persoonlijkheidspsychologen focussen zich vaak op specifieke domeinen van de
menselijke persoonlijkheid, aangezien persoonlijkheid ook een groot geheel is van
de stom der delen
1. Dispositionele domein: kijkt naar verschillen tussen individuen en het doel en
de herkomst van deze verschillen
a. theoretische modellen: Eysenck, Gray, Zuckerman
- Costa & McCrae: OCEAN/Big Five model
- Hans Eysenck: hiërarchische persoonlijkheids PEN model
- Gray: BIS/BAS systeem, gedragsinhibitie en activatie
- Zuckerman: sensation seeking en sensorische deprivatie
b. relevante eigenschappen uit onderzoek
- Allport&Odbert: lexicaal onderzoek (woorden en synoniemen)
- Cattell: factoranalyse voor karaktertrekken
2. Biologisch domein: idee dat mensen een verzameling zijn van biologische
systemen, onderzocht op basis van: erfelijkheid en genetica (minnesota twin
study)
- Hans Eysenck: arousalniveau en extraversie
- Davidson: psychofysiologie: fMRI studies en hersenactiviteit
- Cloninger: driedimensionale persoonlijkheidsmodel obv dopamine,
serotonine en noradrenaline
- Buss: evolutiepsychologie, seksuele selectie en adaptatie
3. Intrapsychisch domein: focus op mentale persoonlijkheid mechanisme,
meestal buiten het menselijk bewustzijn
- startte met de psychoanalyse van freud
- Sigmund Freud: psychoanalyse (id, ego, superego)
- Klein & Winnicot: objectrelatietheorie
- McClelland: behoeftetheorie (macht, affiliatie, prestatie) en
motivatietheorie (intern vs extern)
- Anna Freud: projectie, rationalisatie, verplaatsing, ontkenning,
sublimatie
4. Cognitieve ervaringsdomein: gefocust op cognitie en subjectieve ervaringen,
met als belangrijkste elementen: zelfconcept, intelligentie, cognitie en emoties
a. Baumeister: zelfregulatie
b. Paul Ekman: basisemoties blijheid, verdriet, angst en boosheid
c. Seligman: aangeleerde hulpeloosheid
d. Gardner: meervoudige intelligentie (verbaal, ruimtelijk, muzikaal)
5. Sociaal en cultureel domein: kijkt naar de manier waarop persoonlijkheid de
sociale en culturele context beïnvloedt en andersom.
, kijkt dus automatisch ook naar de verschillen tussen groepen
a. Markus & Kitayama: individualisme vs collectivisme en afhankelijkheid
vs onafhankelijkheid van een groep
b. Bem: genderrollen man en vrouw
c. Albert Bandura: sociale leertheorie (modellering, observational learning
d. Bowlby & Ainsworth: hechting in relaties
6. Aanpassings domein: de rol van persoonlijkheid in situaties in het dagelijks
leven,
- bijvoorbeeld risicogedrag qua gezondheid (roken, alcohol)
- Friedman & Rosenman: risicovol gezondheidsgedrag van een type A
persoon
- Lazarus: coping emotie en probleemgericht
- Julian Rotter: interne of externe locus of control
- costa & mcCrae: prestatie, burn out en perfectionisme obv Big Five
Definitie Persoonlijkheid
Persoonlijkheid: verzameling karaktertrekken en mechanismen in een individu die
georganiseerd en voortdurend is die interacties met en aanpassingen naar de
intrapsychische, fysieke en sociale omgeving beïnvloedt
- karaktertrekken: de manier waarop mensen van elkaar verschillen en hoe dit
gedrag beïnvloedt
- sommige karaktertrekken ontstaan alleen in bepaalde situaties, zoals
moed
- karaktertrekken zijn stabiel maar niet onveranderlijk
- functies van karaktertrekken:
- mensen omschrijven
- menselijk gedrag verklaren
- voorspellen van toekomstig gedrag
- gemiddelde neigingen/average tendencies: de gebruikelijke of typische
gedragingen, voorkeuren of patronen van een persoon in een bepaalde
situatie
- psychologische mechanismen: processen van persoonlijkheid op basis van:
- input: gevoeligheid voor bepaalde informatie uit de omgeving
- decision rules: de waarschijnlijkheid voor de keuze voor een
bepaalde actie of keuze
- output: het sturen van gedrag naar de gemaakte keuze
organisatie: psychologische karaktertrekken en mechanismen zijn georganiseerd en
sommigen wegen zwaarder dan anderen
persoonlijkheid is een beïnvloedende kracht: het heeft invloed op het leven van
mensen in hoe we ons voelen, hoe we denken en hoe we ons gedragen
persoons-omgeving interactie: de manier waarop een persoon en omgeving elkaar
beïnvloeden door middel van:
- perceptie: hoe we de omgeving zien en interpreteren
- selectie: beslissen aan welke situaties we aandacht besteden
, - evocaties: reacties op anderen die onbewust opkomen
- manipulaties: manieren waarop we anderen bewust proberen te beïnvloeden
adaptatie: een centraal onderdeel van persoonlijkheid gaat om adaptatieve functies:
- doelen bereiken, omgaan met problemen en omgaan met uitdagingen
intrapsychische omgeving: herinneringen, dromen, wensen en fantasieën over de
werkelijkheid
Persoonlijkheidsanalyse
Drie niveaus van analyse met eigen vragen en benaderingen die bijdragen aan de
studie van persoonlijkheid (Kluckhohn & Murray):
1. niveau van menselijke natuur (human nature): karaktertrekken en mechanismen
die bijna iedereen bezit zoals taalvaardigheden en een ‘need to belong’
- vroeger de basis van de meeste persoonlijkheidstheorieën, bijvoorbeeld die
van Sigmund Freud
- bijvoorbeeld de need to belong of de mogelijkheid tot liefde voelen
2. niveau van individuele en groepsverschillen:
- individueel: overeenkomsten en verschillen tussen mensen zoals extraversie
vs introversie of sensation-seeking
- bijvoorbeeld: variatie in need to belong
- groep: onderscheiden groepen onder elkaar
- bijvoorbeeld mannen zijn agressiever dan vrouwen
hedendaags onderzoek richt zich het meeste op dit niveau, bijvoorbeeld bij
onderzoek naar individualisme en collectivisme
3. niveau van individuele uniekheid: unieke persoonlijke kwaliteiten van een individu
via
- nomothetisch onderzoek: algemene principes over individuen vinden door
statistische vergelijkingen
- idiografisch onderzoek: focus op 1 persoon om algemene principes te
observeren in een specifiek persoon
- bijvoorbeeld iemands unieke manier van woede of blijdschap uiten
Verschil in onderzoek tussen toen en nu:
Door de verschillende niveaus van analyse bestaat er een kloof tussen klassieke
theorieën over menselijke natuur en hedendaags onderzoek dat vooral focust op
verschillen tussen mensen
- Persoonlijkheidspsychologie richt zich op verschillende niveaus:
- Menselijke natuur (wat mensen gemeen hebben) = klassiek
- Individuele en groepsverschillen = modern
Klassieke (grand) theorieën van persoonlijkheid richten zich op universele
kenmerken van de mens:
- Freud: instincten (seks/agressie), structuur van psyche (id, ego, superego),
psychoseksuele stadia
, - Deze theorieën zijn belangrijk historisch, maar slechts deels relevant voor
huidig onderzoek.
- Nu vooral van historisch belang, informatief maar niet dominant in
hedendaags onderzoek.
Hedendaags persoonlijkheidsonderzoek richt zich op verschillen tussen individuen
en groepen:
- Persoonlijkheidstrekken: extraversie, neuroticisme, zelfvertrouwen
- Geslachtsverschillen: mannelijkheid, vrouwelijkheid, androgynie
- Cultuurverschillen: individualisme (Westen) vs collectivisme (Oosten)
Veel onderwerpen: verlegenheid, agressie, vertrouwen, dominantie, depressie,
creativiteit, leiderschap, enz.
Het probleem van fragmentatie:
- Alleen losse onderzoeksonderwerpen geeft geen samenhangend beeld van
persoonlijkheid.
- binnen de persoonlijkheidspsychologie te veel losse deelgebieden zonder
focus op de hele persoon.
- Vergelijking met blinde mannen en de olifant: Elk perspectief
(biologisch, cultureel, sociaal, cognitief) bevat een deel van de
waarheid. Maar geen enkel perspectief is volledig op zichzelf.
- > Dus is er samenwerking van perspectieven nodig om de “hele olifant”
(persoonlijkheid als geheel) te begrijpen
Persoonlijkheidstheorieën
Goede theorie is:
1. richtlijn voor toekomstig onderzoek en de onderzoekers
2. organiseert bekende bevindingen
3. maakt voorspellingen
andere belangrijke begrippen:
- parsimony/spaarzaamheid: de beste theorie is degene met zo min mogelijk
aannames en voorwaarden zodat de theorie zo breed mogelijk toepasbaar is.
De eenvoudigste verklaring of theorie die de waargenomen gegevens
adequaat verklaart, verdient de voorkeur.
- begrijpelijkheid/comprehensiveness: theorieën die empirische data kunnen
verklaren zijn beter dan theorieën die bevindingen slecht verklaren
- testbaarheid/testability: wetenschappers moeten specifieke theorieën
empirisch kunnen testen, beter een specifieke dan algemene theorie
- heuristieke waarde/heuristic value: een theorie is waardevoller als deze een
richtlijn kan bieden voor nieuwe ontdekkingen over persoonlijkheid
- compatibiliteit en integratie over meerdere domeinen
Er is een verschil tussen een theorie en een overtuiging:
- overtuiging/beliefs: handig en belangrijk voor een persoon, maar gebaseerd
op vertrouwen ipv betrouwbare feiten en systematische observatie
- bv astrologie
- theorie: getest door systematische observaties en wetenschap