Aiyana Dijkhuizen
,Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 – Waar gaat het over bij aardrijkskunde?.................................3
Hoofdstuk 2 – De aarde................................................................................5
Hoofdstuk 3 – Weer, klimaat en landschappen op aarde...........................10
Hoofdstuk 4 – Landschappen in Nederland................................................18
Hoofdstuk 5 – Bevolking.............................................................................24
Hoofdstuk 6 – Landbouw............................................................................32
Hoofdstuk 7 – Industrie..............................................................................37
Hoofdstuk 8 – Diensten..............................................................................45
2
,Hoofdstuk 1 – Waar gaat het over bij
aardrijkskunde?
1.1 het schoolvak aardrijkskunde
Het schoolvak gaat over de ruimtelijke spreiding van verschijnselen op aarde.
1.2 geografische werkwijze aanhouden
verschijnselen staan vaak niet op zichzelf, maar bijna altijd houden ze verband
met elkaar. Om vat te krijgen op die verschijnselen en verbanden, moet je de
geografische werkwijze aanhouden.
1.2.1 beschrijven (en herkennen)
Bij het beschrijven gaan we na over welk deel van de aarde we het hebben (waar
is het). Daarnaast gaan we na welke belangrijke verschijnselen er te zien zijn
(wat zie je).
Een schematische weergave van algemene factoren kan helpend zijn bij het
beschrijven:
Tijdens het beschrijven kun je
dingen ook gaan herkennen.
Beschrijven en herkennen horen
na elkaar gedaan te worden.
Herkennen is een speciaal
onderdeel van beschrijven waarbij
de leerstof wordt toegepast.
Figuur 1 factoren
landschap
1.2.2 verklaren (en voorspellen)
Bij het verklaren wordt aangegeven waarom die verschijnselen daar te zien zijn.
De verklaring kan gedaan worden door een verband te leggen tussen twee of
meer factoren. Aansluitend op verklaren kan er worden voorspelt. Hierbij worden
ook verbanden tussen verschillende factoren gelegd, alleen dit keer
vooruitdenkend.
1.3 indeling van de leerstof in drie aandachtsgebieden
Schoolaardrijkskunde is te verdelen in twee hoofdonderdelen:
1. fysische geografie = natuurlijke verschijnselen in het landschap
2. sociale geografie = hoe wonen
mensen en hoe voorzien ze in hun
bestaan
3
,Figuur 2 drie hoofdgebieden (geografische
indeling)
4
,Hoofdstuk 2 – De aarde
2.1 de aarde in het zonnestelsel
De aarde draait in een baan rond de zon. In 365 dagen en 6 uren wordt de
aardbaan voltooid. De aarde heeft één maan, die draait in ruim 27 dagen om de
aarde. Een derde deel van het aardoppervlak is land, twee derde is water.
Op aarde bestaat het landoppervlak uit zeven continenten: Europa, Azië, Afrika,
Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Australië en Antarctica. Tussen de continenten
liggen oceanen. De Grote Oceaan (ook wel stille oceaan of Pacific) is het grootste.
Elke oceaan bestaat uit zoutwater en heeft een reliëfrijke bodem. Aan de randen
van de continenten liggen gebieden die zijn ondergelopen met oceaanwater, de
zee. Op de continenten ligt water (sneeuw, meren, rivieren en grondwater) en dit
wordt zoetwater genoemd.
2.2 geografische coördinaten en tijdzones
breedte- en lengtecirkels
De evenaar (nullijn) verdeelt de aarde in twee delen: het noordelijk halfrond en
het zuidelijk halfrond. Breedtecirkels lopen parallel aan de evenaar. We spreken
van een lagere breedte hoe dichter de plek op aarde bij de evenaar ligt. Ten
noorden van de evenaar spreken we van noorderbreedte, ten zuiden van de
evenaar spreken we van zuiderbreedte. Op de polen spreken we van 90 graden
noorder- of zuiderbreedte.
Meridianen zijn lijnen die van pool tot pool lopen. In totaal zijn er 360 meridianen,
die aangeduid worden in graden. De nulmeridiaan ligt bij Greenwich (Londen) en
deze nulmeridiaan verdeelt de aarde in een westelijk en oostelijk halfrond. We
spreken vanuit Greenwich gezien van graden westerlengte en graden
oosterlengte.
Tijdzones
In een etmaal draait de aarde, tegen de klok in, rond haar as. Hierdoor ontstaat
dag en nacht.
De aarde is verdeeld in 24 tijdzones, waarbij een tijdzone overeenkomt met 15
lengtegraden.
2.3 De seizoenen
De aardas (de as waar de aarde in een etmaal omheen draait) staat schuin t.o.v.
de zon. Dit veroorzaakt tijdens het ronddraaien de seizoenen.
Wanneer in juni naar het noordelijk halfrond gekeken wordt (waar Nederland zich
bevindt), staat deze kant van de aarde naar de zon gekeerd. Op dit moment zijn
de dagen langer dan de nachten en is het (bijna) zomer. Wanneer in december
gekeken wordt naar het noordelijk halfrond, staat deze kant van de aarde van de
zon afgekeerd. De dagen zijn korter dan de nachten en het is winter. De herfst en
de lente zorgen voor de overgang tussen de zomer en winter.
5
,Op het zuidelijk halfrond zijn de seizoenen m.b.t. tijdstip precies omgekeerd.
2.4 De getijden
In 27 dagen draait de aarde om de maan en hierbij staat steeds dezelfde kant
van de maan naar de aarde toegekeerd. Het oceaan- en zeewater staan onder
invloed van de aantrekkingskracht van de maan, de zon en de draaiingskracht
van de aarde. Hierdoor ontstaan twee bulten waar het water wordt aangetrokken,
dit noemen we vloed. Tussen de bulten liggen twee gebieden met het minste
water, dit noemen we eb.
De vloed- en ebgebieden blijven steeds op dezelfde plek liggen t.o.v. de maan,
alleen de draaiing van de aarde om haar as zorgt voor voortdurend opgaand tij
(vloed) en afgaand tij (eb).
Er zijn twee gebieden met vloed en twee gebieden met eb op aarde. Door de
draaiing wordt het twee keer vloed en twee keer eb binnen een etmaal. Een getij
duurt ongeveer zes uur en tussen maximale vloedstand en minimale ebstand
zitten ook ongeveer zes uren.
2.5 Endogene krachten
Endogene krachten = krachten die van binnenuit op de aardkort inwerken. Deze
krachten veroorzaken verschijnselen die voor een groot deel bepalen hoe de
aarde eruitziet.
2.5.1 Continentbewegingen
De aarde is opgebouwd uit drie lagen:
- Aardkorst (buitenste laag)
- Mantel (bestaat voor een groot deel uit magma)
- Vaste binnenkern (binnenste laag)
De aardkorst drijft op de mantel en de stroming van het magma zorgt voor
aardplaattektoniek.
Uit elkaar bewegen
Dit gebeurt bijvoorbeeld op de bodem van de Atlantische Oceaan, de oceanische
rug genoemd.
Naar elkaar toe bewegen
Als aardplaten naar elkaar toe bewegen, verdwijnt er aardkort.
Er zijn drie manieren waarop aardplaten naar elkaar toe bewegen:
- Oceaanplaat en een continentplaat bewegen naar elkaar toe
- Twee continentplaten botsen tegen elkaar
- Twee oceaanplaten bewegen naar elkaar toe
Oceaan en continent bewegen naar elkaar toe
6
,Subductie = de oceaankorst schuift door de zijwaartse druk onder de
continentkorst door.
Er ontstaat een grote diepte, trog genoemd, in de subductiezone. De trog
ontstaat aan de rand van het continent. De oceanische aardplaat smelt en bij dit
proces komt veel vulkanische activiteit kijken, dit kan gebergte vormen.
Twee continentplaten botsen tegen elkaar
Doordat twee continentplaten op elkaar botsen, plooien grote delen van de
continentkorst (aardlagen zijn gedeukt, rechtop gaan staan of over elkaar heen
geschoven). Dit noemen wij een plooiingsgebergte. Voorbeelden hiervan zijn het
Himalayagebergte en de Alpen.
Langs elkaar bewegen
Waar aardplaten langs elkaar bewegen, ontstaan vooral aardbevingen en doen
zich verschillende vulkanische verschijnselen voor. Ook vulkaanvorming kan
voorkomen.
2.5.2 Aardbevingen, vulkanen en vulkanische verschijnselen
Aardbevingen
Aardbeving = het bewegen van de aardplaten (dit gaat schoksgewijs).
Aardbevingen zijn heftiger op plekken waar aardplaten langs elkaar heen en naar
elkaar toe bewegen. Aardbevingen worden gemeten op de schaal van Richter (0
tot en met 12).
Aardbevingen in zee noemen we zeebevingen. Het kan voorkomen dat op zee
een brede golf ontstaat, van een halve meter hoog. Eenmaal aan land gekomen
wordt de horizontale energie van deze brede golf omgezet in verticale energie en
hierdoor ontstaat een metershoge vloedgolf, ofwel tsunami.
Vulkanen
Langs de breuklijnen komen veel vulkanen en vulkanische verschijnselen voor en
we onderscheiden twee soorten vulkanen.
De eerste is de kegelvulkaan, de bekendste vulkaan. Deze vulkanen krijgen
magma dat in delen van de aardkorst opgesloten zit. Als het magma op land
komt heet het lava. Dit lava stolt en wordt stollingsgesteente genoemd.
Ten tweede zijn er schildvulkanen, voornamelijk in oceanische gebieden. Deze
vulkanen krijgen het magma rechtstreeks uit de mantel. De lava uit deze krater is
erg vloeibaar en vloeit snel uit, hierdoor ontstaat een brede en platte vulkaan.
Hot spot = Bij Hawaii komt het magma altijd op dezelfde plek naar boven, maar
de oceaanbodem schuift telkens iets op door de oceaanplaatbeweging. Hierdoor
ontstaat telkens een nieuwe vulkaan en in de loop van miljoenen jaren is zo op
den duur een vulkaaneilandenrij ontstaan.
Vulkanische verschijnselen
Wanneer het grondwater op breuklijnen en vulkanen met de hete ondergrond in
aanraking komen, ontstaan er vulkanische verschijnselen. Het grondwater wordt
verwarmd en aan het aardoppervlak ontstaan verschijnselen als
7
, warmwaterbronnen, stoom en kokende modder. Een geiser is hier ook een
voorbeeld van.
2.5.3 Horsten en slenken
De aardkorst is dus door endogene krachten voortdurend in bewegen en door de
rek en druk op de aardkost kunnen op de platen zelf ook breuklijnen ontstaan. Dit
kan zorgen voor horsten en slenken.
Slenk = wegzakkend gebied tussen twee breuklijnen (door rek).
Horst = de delen die blijven staan of zelfs naar boven bewegen.
Doordat het proces van het ontstaan van een slenk langzaam gaat, wordt de
slenk direct opgevuld door grind, zand en klei dat door rivieren wordt aangevoerd
en hierdoor is een slenk in het landschap lastig te herkennen.
2.6 Exogene krachten
Exogene krachten = krachten die van buitenaf op de aarde werken en bijdrage
aan de vorming van het landschap.
De twee krachten die hierbij een grote rol spelen zijn verwering en erosie.
2.6.1 Verwering
Verwering = gesteente op de aardkorst verbrokkelt en lost op.
Gesteente zet uit als het warm is en krimpt zodra het kouder wordt. Het
gesteente kan scheuren zodra dit proces zich vaker herhaalt. Wanneer het
gesteente scheurt brokkelt er een stuk af, dit noemen we mechanische
verwering.
Door chemische processen lost het gesteente op. Dit kan komen doordat er
bijvoorbeeld zuren in de bodem via grondwater bij het gesteente komt. Via een
chemisch proces reageren de zuren met het gesteente, wat daardoor oplost. Dit
wordt chemische verwering genoemd.
2.6.2 Erosie
Erosie = uitschurende werking van sediment dat door water, wind, ijs of de
zwaartekracht wordt meegevoerd.
Erosie kan pas ontstaan na mechanische verwering, het afgebroken gesteente
gaat namelijk schuren over de aardkorst en dit kan op vier manieren:
- Door zwaartekracht
- Door gletsjerijs
- Door water van beken en rivieren
- Door de wind
Zwaartekracht
Vallende keien slaan tijdens het vallen tegen de zijwand van rotsen en schuren
hierdoor weer een stukje rots weg. De keien die onderaan in het dal zijn, kunnen
weer worden meegevoerd door gletsjerijs of water.
Gletsjers
Gletsjer = ijstong die langzaam beweegt.
8