Inleiding fysiologie
HC 1 11-11-2024 (H20)
Fysiologie
De ‘logic of life’
Onderverdeling:
Vegetatieve fysiologie: gericht op instandhouding van lichaam cursus algemene
fysiologie.
Animale fysiologie: gericht op veranderingen in de omgeving cursus
neurofysiologie.
Ademhalen
Componenten van de ademhaling
Ventilatie
Het transport van gassen de long in en uit, de zuurstof moet nog diffunderen het
bloed in (luchtverplaatsing).
Diffusie (gaswisseling)
Het transport van gassen a) tussen longenlucht en het bloed van de longvaten
(alveolaire diffusie) en b) tussen bloed en lichaamscellen (weefseldiffusie) diffusie
kan alleen plaatsvinden als er perfusie is (ventilatie en perfusie moeten ook nog goed
afgestemd zijn op elkaar).
Ventilatie/perfusie verhouding
De onderlinge afstemming van de ventilatie op de doorbloeding van de long.
Gastransport door bloed
Het transport van O2 (vanuit longen naar lichaam) en CO2 (vanuit cellen richting
longen) door het bloed.
Cellulaire ademhaling
De oxidatie (zuurstof wordt verbruikt) van voedingsstoffen (glucose, vetten, eiwitten)
onder productie van energie (ATP) en CO2
De luchtwegen
Luchtpijp (trachea) splitst in 2 hoofdbronchi en vertakken steeds verder op het moment dat ze
kleiner worden noemen we het bronchioli 17 takken verder je komt bij de eind bronchioli.
De allerlaatste bronchioli en de alveoli (longblaasjes) doen mee met de gaswisseling rest van
luchtwegen is om de lucht te verplaatsen.
Via neus of mond kan je ademhalen via neus is makkelijker lucht is makkelijker te bevochtigingen
zonder droge mond.
Longen rechts 3 kwabben en links 2 kwabben.
Je hebt een bovenste en onderste luchtwegstelsel.
Ventilatie is luchtverplaatsing.
500 mL lucht 1 inademing in rust maximaal kan 3 tot 4 L per ademteug.
,Normaal ademvolume 500 mL 150 mL blijft per ademhaling in de luchtpijp en bronchiën achter
kan niet meedoen met de gaswisseling wordt de anatomische dodelijke ruimte genoemd (de plek
waar wel lucht zit, maar niet mee kan doen aan de gaswisseling).
Zie ppt dia 20!
Spirometrie
Hoeveel je ademhaalt kun je meten in een spirogram met een spirometer.
Expiratory reserve volume 1100 mL de maximale uitademing.
Residuaal volume (restvolume, blijft altijd zitten) 1200 mL (hier zit de 150 mL erbij in) kan alleen
met klaplong eruit.
De anatomische dode ruimte en residuaal volume worden meestal als apart gezien.
Ademvolume/teugvolume/ademteugvolume 500 mL (afhankelijk van leeftijd en geslacht).
Op het moment dat je 2 of meer volumes bij elkaar optelt noem je het een capaciteit.
2300 mL functionele residuale capaciteit (hoeveelheid lucht in longen als je begint met
ademhalen) dus 2300 mL oude lucht in longen terwijl je 500 mL verse lucht erbij zuigt.
3,5 L inspiratory capaciteit.
Vitale capaciteit (maximaal in- en uitademen) inspiratory reservevolume + ademvolume +
expiratory reservevolume je zou ook kunnen zeggen expiratory reservevolume + inspiratory
capaciteit.
Totale longcapaciteit (hoeveel er totaal in je longen zit) vitale capaciteit + residuaalvolume.
Totale lucht in longen 2800 mL in rust.
Maximale inademing: 5800 mL in longen (inclusief alles).
Wanneer we twee of meer volumes samen nemen, spreken we van longcapaciteit.
Zie ppt dia 21 en 24!
Statistische longvolumes statisch betekent gewoon wat je hebt
Ademvolume VT
Inspiratoir Reserve Volume IRV
Expiratoir Reserve Volume ERV
Residuaal volume RV
Statistische longcapaciteiten dit is wat je hebt
Functionele residuale capaciteit FRC = ERV + RV
Inspiratoire capaciteit IC = VT + IRV
Vitale capaciteit VC = IC + ERV
Totale long capaciteit TLC = VC + RV
,Dynamische longcapaciteit/longvolume bijv. hoeveel kan ik zo snel mogelijk in 1 seconde
uitademen maximaal inademen en in één keer zoveel lucht eruit blazen of bijv. tijdens sporten
en heel snel ventileren (heel snel in en uitademen) hoeveel kan je dan ventileren binnen 1 minuut.
Dynamische (niet statisch) longcapaciteit (geforceerde vitale capaciteit is een voorbeeld)
Dynamische is actief spieren bewust aanspannen om te ademhalen
Bijv. tijdens sporten
Ademhalingsspieren kun je trainen bijv. tijdens hardlopen je traint je ademhalingsspieren, zodat
je meer en sneller kunt ventileren is trainbaar.
TLC - VC is residuaal volume.
Alles is gebaseerd op gezonde 20-jarige jonge man van 1.70 m vrouw lagere volumes
longcapaciteit meestal kleiner (longen kleiner) hangt ook samen met de lengte (kleinere lengte,
kleinere longen/longcapaciteit).
Ventilatie
Normaal bij ademhalen gebruik je de volgende spieren diafragma (trekt longen naar beneden bij
aanspannen) diafragma is bij ontspanning een boogje en bij inspanning wordt die recht.
Je hebt tussenribspiertje (intercostaalspieren) 2 varianten interne intercostaalspieren (liggen aan
binnenkant) en externe intercostaalspieren (liggen aan buitenkant).
Bij aanspannen externe costaalspieren worden de ribben naar buiten en omhoog getrokken deze
spieren gebruik je dus bij inademen en het diafragma doordat je deze aanspant vergroot je de
thoraxholte doordat je de thoraxholte vergroot wordt de druk daar lager de buitenlucht gaat
dus naar binnenstromen.
Alles (bijv. lucht, water, bloed) stroomt van een hoge druk naar een lage druk
Neus en mond dichthouden zelfde hoeveelheid lucht in grotere ruimte dus druk lager.
Bij ontspannen veert alles weer terug (diafragma, longen, organen in buik) meer lucht in kleine
ruimte de druk wordt hoger dan de buitenluchtdruk de lucht wordt weer naar buiten geperst.
Wet van Boyle: P (druk) . V (volume) = constant.
In rust gebruik je normaal alleen spieren voor inademing bij ontspanning veert alles weer terug,
lucht gaat vanzelf weer naar buiten.
We creeëren mechanische veranderingen die leiden tot volumevergroting leiden tot
drukveranderingen in de long zorgen dat lucht gaat stromen bij inademing stroomt lucht naar
binnen ontspannen we de boel (alles veert terug) lucht stroomt naar buiten.
Normaal uitademen long veert terug tot het punt waar het in evenwicht zit met de rest als je meer
wilt uitademen gebruik je buikspieren je kan je interne costaalspieren gebruiken (je trekt de ribben
en buikspieren naar binnen) je maakt de ruimte heel klein en de lucht stroomt eruit drukken zijn
dan gelijk en er stroomt daarna geen lucht meer uit je kunt de longen niet kleiner krijgen dan dat.
Zie ppt dia 26 en 27!
, Problemen bij de ventilatie
De eigenschappen van long en thoraxwand
De retractiekrachten van de long
De retractiekrachten van de thoraxwand
De longen moeten iedere keer worden opgerekt terwijl de longen eigenlijk
klein willen zijn als we heel diep willen inademen moeten we ook de
thoraxwand oprekken thoraxwand wil wat naar buiten en longen naar
binnen die trekken heel wat aan elkaar als we heel diep inademen dan
trekken we de thoraxwand ook verder naar buiten dan dat die leuk vindt.
De bewegende spieren en de stromende lucht
Weefselweerstand weefsels moeten ook over elkaar heen glijden wordt vaak
genegeerd (niet heel enorm) we hebben het meestal alleen over de
luchtwegweerstand luchtwegweerstand is 80% tot 90% van de weerstand.
Luchtwegweerstand hebben we mee te maken zodra lucht gaat stromen als
lucht gaat stromen gaan al die luchtmoleculen tegen elkaar botsen en tegen de
wanden en dan is er weerstand.
Als je heel snel in en uit moet ademen dan gaan de luchtmoleculen heel snel
heen en weer en gaan ze dus meer botsen je krijg meer
luchtwegweerstand.
Ribben willen normaal naar buiten en longen naar binnen er wordt in tegengestelde richting
getrokken.
Rond longen zit een membraan de viserale pleura langs de ribben loopt ook een membraan (de
pareterale pleura) beide pleura tegen elkaar aan en er zit een heel klein beetje vocht tussen (ze
worden soort van tegen elkaar aan getrokken).
Als je de ribbenkast naar buiten trekt dan gaan de longen mee.
Klaplong mes ertussen steken er komt allemaal lucht tussen je breek het vaccüum, maar
normaal blijven ze aan elkaar geplakt zitten.
Relatie tussen longen en thorax
Transmurale drukken (drukken over een wand) berekenen.
Pl = Palv – Ppl
Druk over de longpleura/longwand = druk in alveoli (longblaasjes) – druk in pleura ruimte
Pth = Ppl – Pb
Druk over de thoraxwand = druk in pleura ruimte – druk in buitenwand (buitenluchtdruk)
Pl + th = Palv – Pb
Druk over de thorax en longpleura (druk over het geheel) = druk in alveoli – druk in
buitenwand (buitenluchtdruk).
Algemene wetmatigheid:
Transmurale drukken: Pin (druk binnen) – Pout (druk iets er buiten)
Alles in centimeter water als we het over deze drukken hebben.
HC 1 11-11-2024 (H20)
Fysiologie
De ‘logic of life’
Onderverdeling:
Vegetatieve fysiologie: gericht op instandhouding van lichaam cursus algemene
fysiologie.
Animale fysiologie: gericht op veranderingen in de omgeving cursus
neurofysiologie.
Ademhalen
Componenten van de ademhaling
Ventilatie
Het transport van gassen de long in en uit, de zuurstof moet nog diffunderen het
bloed in (luchtverplaatsing).
Diffusie (gaswisseling)
Het transport van gassen a) tussen longenlucht en het bloed van de longvaten
(alveolaire diffusie) en b) tussen bloed en lichaamscellen (weefseldiffusie) diffusie
kan alleen plaatsvinden als er perfusie is (ventilatie en perfusie moeten ook nog goed
afgestemd zijn op elkaar).
Ventilatie/perfusie verhouding
De onderlinge afstemming van de ventilatie op de doorbloeding van de long.
Gastransport door bloed
Het transport van O2 (vanuit longen naar lichaam) en CO2 (vanuit cellen richting
longen) door het bloed.
Cellulaire ademhaling
De oxidatie (zuurstof wordt verbruikt) van voedingsstoffen (glucose, vetten, eiwitten)
onder productie van energie (ATP) en CO2
De luchtwegen
Luchtpijp (trachea) splitst in 2 hoofdbronchi en vertakken steeds verder op het moment dat ze
kleiner worden noemen we het bronchioli 17 takken verder je komt bij de eind bronchioli.
De allerlaatste bronchioli en de alveoli (longblaasjes) doen mee met de gaswisseling rest van
luchtwegen is om de lucht te verplaatsen.
Via neus of mond kan je ademhalen via neus is makkelijker lucht is makkelijker te bevochtigingen
zonder droge mond.
Longen rechts 3 kwabben en links 2 kwabben.
Je hebt een bovenste en onderste luchtwegstelsel.
Ventilatie is luchtverplaatsing.
500 mL lucht 1 inademing in rust maximaal kan 3 tot 4 L per ademteug.
,Normaal ademvolume 500 mL 150 mL blijft per ademhaling in de luchtpijp en bronchiën achter
kan niet meedoen met de gaswisseling wordt de anatomische dodelijke ruimte genoemd (de plek
waar wel lucht zit, maar niet mee kan doen aan de gaswisseling).
Zie ppt dia 20!
Spirometrie
Hoeveel je ademhaalt kun je meten in een spirogram met een spirometer.
Expiratory reserve volume 1100 mL de maximale uitademing.
Residuaal volume (restvolume, blijft altijd zitten) 1200 mL (hier zit de 150 mL erbij in) kan alleen
met klaplong eruit.
De anatomische dode ruimte en residuaal volume worden meestal als apart gezien.
Ademvolume/teugvolume/ademteugvolume 500 mL (afhankelijk van leeftijd en geslacht).
Op het moment dat je 2 of meer volumes bij elkaar optelt noem je het een capaciteit.
2300 mL functionele residuale capaciteit (hoeveelheid lucht in longen als je begint met
ademhalen) dus 2300 mL oude lucht in longen terwijl je 500 mL verse lucht erbij zuigt.
3,5 L inspiratory capaciteit.
Vitale capaciteit (maximaal in- en uitademen) inspiratory reservevolume + ademvolume +
expiratory reservevolume je zou ook kunnen zeggen expiratory reservevolume + inspiratory
capaciteit.
Totale longcapaciteit (hoeveel er totaal in je longen zit) vitale capaciteit + residuaalvolume.
Totale lucht in longen 2800 mL in rust.
Maximale inademing: 5800 mL in longen (inclusief alles).
Wanneer we twee of meer volumes samen nemen, spreken we van longcapaciteit.
Zie ppt dia 21 en 24!
Statistische longvolumes statisch betekent gewoon wat je hebt
Ademvolume VT
Inspiratoir Reserve Volume IRV
Expiratoir Reserve Volume ERV
Residuaal volume RV
Statistische longcapaciteiten dit is wat je hebt
Functionele residuale capaciteit FRC = ERV + RV
Inspiratoire capaciteit IC = VT + IRV
Vitale capaciteit VC = IC + ERV
Totale long capaciteit TLC = VC + RV
,Dynamische longcapaciteit/longvolume bijv. hoeveel kan ik zo snel mogelijk in 1 seconde
uitademen maximaal inademen en in één keer zoveel lucht eruit blazen of bijv. tijdens sporten
en heel snel ventileren (heel snel in en uitademen) hoeveel kan je dan ventileren binnen 1 minuut.
Dynamische (niet statisch) longcapaciteit (geforceerde vitale capaciteit is een voorbeeld)
Dynamische is actief spieren bewust aanspannen om te ademhalen
Bijv. tijdens sporten
Ademhalingsspieren kun je trainen bijv. tijdens hardlopen je traint je ademhalingsspieren, zodat
je meer en sneller kunt ventileren is trainbaar.
TLC - VC is residuaal volume.
Alles is gebaseerd op gezonde 20-jarige jonge man van 1.70 m vrouw lagere volumes
longcapaciteit meestal kleiner (longen kleiner) hangt ook samen met de lengte (kleinere lengte,
kleinere longen/longcapaciteit).
Ventilatie
Normaal bij ademhalen gebruik je de volgende spieren diafragma (trekt longen naar beneden bij
aanspannen) diafragma is bij ontspanning een boogje en bij inspanning wordt die recht.
Je hebt tussenribspiertje (intercostaalspieren) 2 varianten interne intercostaalspieren (liggen aan
binnenkant) en externe intercostaalspieren (liggen aan buitenkant).
Bij aanspannen externe costaalspieren worden de ribben naar buiten en omhoog getrokken deze
spieren gebruik je dus bij inademen en het diafragma doordat je deze aanspant vergroot je de
thoraxholte doordat je de thoraxholte vergroot wordt de druk daar lager de buitenlucht gaat
dus naar binnenstromen.
Alles (bijv. lucht, water, bloed) stroomt van een hoge druk naar een lage druk
Neus en mond dichthouden zelfde hoeveelheid lucht in grotere ruimte dus druk lager.
Bij ontspannen veert alles weer terug (diafragma, longen, organen in buik) meer lucht in kleine
ruimte de druk wordt hoger dan de buitenluchtdruk de lucht wordt weer naar buiten geperst.
Wet van Boyle: P (druk) . V (volume) = constant.
In rust gebruik je normaal alleen spieren voor inademing bij ontspanning veert alles weer terug,
lucht gaat vanzelf weer naar buiten.
We creeëren mechanische veranderingen die leiden tot volumevergroting leiden tot
drukveranderingen in de long zorgen dat lucht gaat stromen bij inademing stroomt lucht naar
binnen ontspannen we de boel (alles veert terug) lucht stroomt naar buiten.
Normaal uitademen long veert terug tot het punt waar het in evenwicht zit met de rest als je meer
wilt uitademen gebruik je buikspieren je kan je interne costaalspieren gebruiken (je trekt de ribben
en buikspieren naar binnen) je maakt de ruimte heel klein en de lucht stroomt eruit drukken zijn
dan gelijk en er stroomt daarna geen lucht meer uit je kunt de longen niet kleiner krijgen dan dat.
Zie ppt dia 26 en 27!
, Problemen bij de ventilatie
De eigenschappen van long en thoraxwand
De retractiekrachten van de long
De retractiekrachten van de thoraxwand
De longen moeten iedere keer worden opgerekt terwijl de longen eigenlijk
klein willen zijn als we heel diep willen inademen moeten we ook de
thoraxwand oprekken thoraxwand wil wat naar buiten en longen naar
binnen die trekken heel wat aan elkaar als we heel diep inademen dan
trekken we de thoraxwand ook verder naar buiten dan dat die leuk vindt.
De bewegende spieren en de stromende lucht
Weefselweerstand weefsels moeten ook over elkaar heen glijden wordt vaak
genegeerd (niet heel enorm) we hebben het meestal alleen over de
luchtwegweerstand luchtwegweerstand is 80% tot 90% van de weerstand.
Luchtwegweerstand hebben we mee te maken zodra lucht gaat stromen als
lucht gaat stromen gaan al die luchtmoleculen tegen elkaar botsen en tegen de
wanden en dan is er weerstand.
Als je heel snel in en uit moet ademen dan gaan de luchtmoleculen heel snel
heen en weer en gaan ze dus meer botsen je krijg meer
luchtwegweerstand.
Ribben willen normaal naar buiten en longen naar binnen er wordt in tegengestelde richting
getrokken.
Rond longen zit een membraan de viserale pleura langs de ribben loopt ook een membraan (de
pareterale pleura) beide pleura tegen elkaar aan en er zit een heel klein beetje vocht tussen (ze
worden soort van tegen elkaar aan getrokken).
Als je de ribbenkast naar buiten trekt dan gaan de longen mee.
Klaplong mes ertussen steken er komt allemaal lucht tussen je breek het vaccüum, maar
normaal blijven ze aan elkaar geplakt zitten.
Relatie tussen longen en thorax
Transmurale drukken (drukken over een wand) berekenen.
Pl = Palv – Ppl
Druk over de longpleura/longwand = druk in alveoli (longblaasjes) – druk in pleura ruimte
Pth = Ppl – Pb
Druk over de thoraxwand = druk in pleura ruimte – druk in buitenwand (buitenluchtdruk)
Pl + th = Palv – Pb
Druk over de thorax en longpleura (druk over het geheel) = druk in alveoli – druk in
buitenwand (buitenluchtdruk).
Algemene wetmatigheid:
Transmurale drukken: Pin (druk binnen) – Pout (druk iets er buiten)
Alles in centimeter water als we het over deze drukken hebben.