Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien 4.2 TrustPilot
logo-home
Resume

Samenvatting Geschiedenis van het Europese Goederenrecht

Note
-
Vendu
1
Pages
36
Publié le
16-03-2025
Écrit en
2024/2025

Samenvatting verdeeld in een aantal paragrafen, te beginnen met de beknopte geschiedenis, eigendom/bezitsbegrip, overeenkomsten en tot slot derdenbescherming. Per rechtsysteem behandelt. Zeer uitgebreid, inclusief stappenplannen etc.

Montrer plus Lire moins
Établissement
Cours











Oups ! Impossible de charger votre document. Réessayez ou contactez le support.

Livre connecté

École, étude et sujet

Établissement
Cours
Cours

Infos sur le Document

Livre entier ?
Non
Quels chapitres sont résumés ?
Hoofdstukken 1 t/m 4, hoofdstuk 5: cessie wordt niet behandeld
Publié le
16 mars 2025
Nombre de pages
36
Écrit en
2024/2025
Type
Resume

Sujets

Aperçu du contenu

Samenvatting Geschiedenis van het Europese Goederenrecht 24/25
§1 – Beknopte geschiedenis
§2 – Eigendom, bezit en bezitsbescherming
§3 – Overdracht van roerende zaken, levering en titel
§4 – Derdenbescherming
§1 – Beknopte geschiedenis
Ius commune en ius proptium
Voordat in de 18e en 19e eeuw het privaatrecht in verschillende Europese landen werd gecodificeerd, bestond er een
algemeen geldend recht, een Ius Commune. De Ius Commune omvat het Romeins recht, het Canonieke recht en het
Leenrecht, zoals neergelegd in Libri Feodorum. Dit Ius commune werd gevormd door het Corpus Iuris Civilis, de
codificatie van het Romeinse recht die in opdracht van keizer Justinianus (527-565 na Chr.) tussen 529 en 534 was
uitgevoerd. Het Corpus Iuris Civilis bestond uit de Codex (oudere keizerlijke wetten), Digesten ook wel Pandecten
geheten (bloemlezing uit de werken van klassieke Romeinse juristen), Instituten (leerboek gebaseerd op de instituten
van de Romeinse jurist Gaius) en de Novellen (latere keizerlijke wetgeving). De Pandecten, die tijdens de duistere
Middeleeuwen werden overschaduwd door de Novellen en Instituten, werden pas in de tweede helft van de 11e eeuw
herontdekt en weer gebruikt. Zij vormen de basis van de codificatie van het Romeinse recht. De inhoud van deze
Pandecten was door gecompliceerde rechtsvragen van de klassiek Romeinse juristen moeilijk te begrijpen voor de
slecht ontwikkelde mensen in West Europa.
Overal in Europa waren na de Karolingische tijd scholen in de artes liberalis opgericht. Het gevolg van de toegenomen
ontwikkeling aan het eind van de 11e eeuw was onder meer dat met de herontdekking van het recht ook de
ontwikkeling van de scholastiek een aanvang nam. De ratio in combinatie met gezaghebbende geschriften vormden de
basis van deze wetenschapsvisie. Grote filosofen als T. van Aquino trachtten de gulden middenweg te vinden tussen 'het
boek' (de bijbel) en de ratio en ontwikkelden op deze manier 'de theologie'.
Op dezelfde manier gebeurde dat met het 'Corpus Iuris’ en de ratio. Hierdoor ontstond de rechtsgeleerdheid, waarvan
de filosoof Irnerius werd beschouwd als grondlegger. Door zijn onderwijs in de Digesten ontstond de universiteit van
Bologna, later gevolgd door juridische faculteiten in de rest van Europa. Op al deze faculteiten werd het Romeinse en
het canonieke (kerkelijk) recht onderwezen. De studenten kwamen uit geheel Europa, waardoor dit recht zich over heel
Europa verspreidde.
De tweede reden van de opmars van het Romeinse recht als gemeen recht in Europa is de volgende. Daar de katholieke
kerk met zijn sterk hiërarchische structuur het enige instituut was dat aanhoudend en effectief invloed kon uitoefenen
op de Europese mens, is het niet verwonderlijk dat deze Europese mens aan het pauselijk canonieke recht was
onderworpen. De gemeenschappelijke religie vormde daarbij de ruggengraat.
Een belangrijk gegeven is dat keizer Constantijn de Grote (306-337 na Chr.) de eerste christelijke keizer was en dat sinds
het regime van Theodosius (378-395) het Romeinse Rijk het katholicisme als staatsgodsdienst kreeg. Men zag het
Romeinse rijk als de aardse variant van het koninkrijk Gods ('Civitas Dei'). Met andere woorden, het Romeinse rijk gold
als het ware als een voortzetting van het Christendom.
Aan de gelijkschakeling van het Christendom met het Romeinse rijk werd uiting gegeven door het laten herleven van
het 'Heiliges Römische Reich'. De Duitse keizers zagen zich als opvolgers van hun Romeinse voorgangers, hierbij hoorde
ook het Romeinse recht.
In de loop van de Middeleeuwen ontstond er verdeeldheid binnen dit 'overblijfsel van het Romeinse rijk'. In delen die
niet feitelijk onder het gezag van de keizer van het Roomse rijk stonden, werd een ander recht aangehouden. Niet al in
de 11e eeuw maar pas aan het eind van de Middeleeuwen (1400-1500) maakte het Romeinse recht als subsidiair recht
op de meeste plaatsen in het Rijk deel uit van het privaatrecht. De verdeeldheid nam op het gebied van het recht echter
ook steeds meer toe. Naast de staten, hadden steden, dorpen en markten hun eigen gewoonterecht. Veel koningen
trachtten hier een eind aan te maken door optekening te eisen en in te voeren. Verder kwamen speciaal daarvoor in het
leven geroepen raden welke recht moesten spreken. De Bourgondische koning stelde daartoe voor de Nederlanden in
1445 de Grote Raad van Mechelen in en later het Hof van Holland. Deze moesten rechtsgeschillen naar Romeins recht
gaan beslechten. Een soortgelijke instructie kreeg het hooggerechtshof van het 'Heiliges Römische Reich'.
In Frankrijk moesten de lokale rechtsgemeenschappen in 1454 hun lokale gewoonten ('Coutûmes') insturen, eveneens
om eenheid in het privaatrecht te bewerkstelligen. Juristen die waren geschoold in het Romeins recht brachten alle
bestaande gewoonterechten samen en zetten ze op schrift. Na koninklijke goedkeuring (homologatie) werden deze
coutumen van kracht. Daarin werd veel Romeins recht aan het gewoonterecht toegevoegd. Het Romeins recht werd als
subsidiair recht gezien. De unificatietrend werd in de eeuwen erna voortgezet, maar kon echter niet verhinderen dat
het 'Ius Commune' (in feite het 'Europese recht') en het lokaal gewoonterecht naast elkaar bleven bestaan. Deze
dualiteit had de jurist Gaius al voor zijn tijd (de Romeinse tijd) geconstateerd.
In de Middeleeuwen werd deze verhouding tussen enerzijds Romeins recht/canoniek recht en anderzijds de plaatselijke
zeden en gewoonten ('Ius Proprium') gerechtvaardigd door een bepaling in het 'Libri Feudorum'. Dit boek bevatte, te
midden van Italiaanse leenrechtelijke wetten, een bepaling welke het Romeinse recht als subsidiair recht kwalificeerde.

,Het Romeins recht zou alleen toepassing vinden als de plaatselijke gebruiken en gewoonten geen oplossing zouden
bieden ('Casus Omissus') De casus omissus betekent dat het gaat om een kwestie van interpretatie, het geval is niet
door de wet voorzien.
De Italiaanse jurist Bartolus de Sassoferrato heeft in de veertiende eeuw 'conflictregels' gecreëerd voor de verhouding
tussen deze twee rechtsbronnen. Volgens hem kreeg het lokale recht alleen voorrang boven het Romeins recht als
beide regels hetzelfde regelden en met elkaar conflicteerden.
Een plaatselijke gewoonte mocht niet naar analogie worden uitgebreid met betrekking tot een ander geval zodat het in
strijd kwam met het Romeins recht. Verder moest het lokale recht zo worden benaderd dat het in overeenstemming
zou zijn met het Romeins recht. Deze 'conflictregels' maakten het lokale recht van ondergeschikt belang ('Ius
Singulare').
Het 'Corpus Iuris Civilis' bepaalde dat de daarin opgenomen regels naar analogie ('per analogiam') moesten worden
toegepast op de niet door het wetboek geregelde gevallen. Dit gaf natuurlijk ook weer een uitbreiding aan het Romeins
recht. Uiteindelijk bleek het lokaal recht alleen goed stand te kunnen houden op het gebied van het personen- en
familierecht, het goederenrecht m.b.t. onroerende goederen en het koninklijk erfrecht.

De omvang van de receptie
De oorsprong van het Romeins recht ligt in Italië. Veel Italiaanse gebieden bleven ook tijdens de 'donkere
Middeleeuwen' geheel onder Romeinsrechtelijke gelding, daar ze direct onder de macht van het Byzantijnse rijk vielen
en daar bleef het Romeinse recht in zijn puurste vorm gelden. Toen deze Byzantijnse gebieden door noordelijke
veroveraars werden overgenomen, bleef het Romeins recht echter voor de oorspronkelijke bewoners zijn gelding
behouden en gold het voor de veroveraars als subsidiair recht. Er ontstonden echter in de 12 e eeuw vele stadstaten met
eigen wetten ('Statuta'). Mede dankzij deze verbrokkeling ontstond hier het internationale privaatrecht. Het Romeins
recht, dat overigens nog wel gold als subsidiair gemeen recht, werd 'aangepast' aan de wensen die de nieuwe
omstandigheden vergden. Dit geschiedde middels kanttekeningen in de marge van de manuscripten ('Glossae') van het
'Corpus Iuris Civilis'. De auteurs van deze kanttekeningen werden 'glossatoren' genoemd.
Een verzameling van de glossae is te vinden in een standaardwerk van Accurius dat dateert uit het midden van de 13e
eeuw, de glossa ordinaria. De commentatoren die, een generatie later, een samenvattend commentaar gaven op de
'Glossae', richtten zich vooral op het praktisch gebruik van het Romeins recht. Ter bevordering van de ontwikkeling van
de moderne wetenschap werden daarbij vaak interpretaties gehanteerd die ver van de oorspronkelijke bron af stonden.
Deze praktische methode staat bekend als 'de Italiaanse methode'. Zij is voor de praktijk van het recht de standaard-
interpretatiemethode van het Corpus Iuris geweest.
Het zuidelijk deel van Frankrijk werd al voor het tijdperk van Justinianus door Germanen ingenomen, waardoor het
'Corpus Iuris Civilis' nooit echt als wet was ingevoerd. De van oorsprong Romeinse bevolking leefde naar een ouder
wetboek een voorganger van het 'Corpus Iuris Civilis', namelijk de 'Codex Theodosianus' in. De Germaanse koning Alaric
liet voor zijn Romeinse onderdanen een wetboek opstellen, het zogenaamde Breviarium Alarici. Na de verovering van
het gebied door de koning der Franken, Clovis, werd de 'Lex Romana Visigothorum' geldend recht.
De stichting van een juridische school (later: universiteit) in Montpellier vormde het begin van de periode waarin het
'Corpus Iuris Civilis' door de Franse rechters werd 'herontdekt', en verving hiermee het Breviarium. Het Corpus Iuris was
in hun ogen in intellectueel opzicht superieur aan het tot dan toe heersende recht.
Verschil met Italië was dat het 'Corpus Iuris Civilis' in Frankrijk niet officieel bij wet was ingevoerd, maar zijn gezag
ontleende aan het gebruik ervan door juristen. Deze waren overtuigd van de grote intellectuele kwaliteit van het werk
('Ex Imperio Rationis'). In het zuiden verving het Corpus Iuris Civilis van lieverlee het Breviarium Alarici. In het noordelijk
deel van Frankrijk ('Pays de Droit Coûtumier') was het Romeins recht sinds het verval van het Romeinse rijk geheel
verdwenen, hier gold germaansrechtelijk gewoonterecht. De tegenstelling is echter schijn omdat ook in het zuiden het
recht uit kracht der gewoonte gold. Met dit verschil dat in het Zuiden het gewoonterecht was gebaseerd op een
geschreven bron (Corpus Iuris).
Aangezien de Franse koning zo onafhankelijk mogelijk wilde zijn van het Heilige Römische Reich, klampte de Franse
koning zich vast aan de denkbeelden van de Romeinse jurist Gaius. Deze had gesteld dat iedere staat zijn eigen recht
moest hebben, bestaande uit het Romeins recht als 'natuurlijke' ruggengraat ('Naturalis Ratio') en uit inheems recht.
De Franse juridische faculteiten en hun docenten (Révigny, Belleperche) trokken veel studenten uit alle delen van
Europa, ook uit Italië. De Franse koning beschouwde de steeds toenemende invloed van het Romeins Recht als een
bedreiging. Dit schijnt een van de redenen te zijn geweest waarom er een verbod op het onderricht in het Romeins
recht kwam aan de universiteit van Parijs en de optekening in 1454 van de coûtumes.
Zelfs Bartolus' (een grote Italiaanse rechtsgeleerde) conflictregels werden steeds meer verlaten, de coûtumes werden
niet restrictief, maar ruim toegepast en men ging vaak te rade bij de coûtumes van andere lokale
rechtsgemeenschappen als men zelf geen juridische oplossing had. Het Romeins recht werd langzamerhand
ondergeschikt aan het lokale recht. In 1510 werden de 'Coûtume de Paris', ten behoeve van het koninklijke gerechtshof,
opgesteld. Deze zouden de voorloper worden van de 'Code Civil' van 1804. Het Romeins recht bleek uiteindelijk nog van
belang te zijn voor het verbintenissenrecht en het goederenrecht met betrekking tot onroerende goederen. Voor de

,rest waren respectievelijk de Coûtumes, de koninklijke ordonnanties en de 'Coûtume de Paris' de primaire, secundaire
en tertiaire rechtsbronnen. Door de inspanningen van R.J. Pothier (1699-1772) kwam er echter toch veel Romeins recht
in de 'Code Civil' terecht.
In het Duitse 'Heiliges Römische Reich Deutscher Nation' werd het Romeins recht in zuiverste vorm overgenomen. Het
gewoonterecht kon daar in tegenstelling tot in Frankrijk geen goed tegenwicht bieden. Deze overname van het
Romeinse recht was echter niet het gevolg van de vroeger heersende theorie van opvolging van het Romeinse rijk.
Sterker nog, tot voor deze tijd was er überhaupt geen bekendheid met dat recht.
Het feit dat dit recht ex ratione imperii werd overgenomen, doet vermoeden dat een centraal gezag het Romeins recht
als het ware had opgelegd. Daar men echter constant met de realisering van een universeel keizerrijk bezig was,
verscheen er nimmer één hoofdstad, noch een centraal Hof of parlement. Een centraal gezag ontbrak dus op ieder
moment. Gesteld wordt dat juist door deze afwezigheid van het centraal gezag en daarmee ook de afwezigheid van een
algemeen Duits recht, de overname van het Romeins recht sterk is bevorderd.
Pas in 1495 werd er in een kleine plaats een 'Reichskammergericht' (Hof van appèl) ingesteld. Het Reichskammergericht
was het hoogste gerechtshof van het Rijk in civiele aangelegenheden. In theorie moest zij recht spreken op grond van
het gewoonterecht. Aangezien men daarmee niet of nauwelijks bekend was, werd dit gewoonterecht heel beperkt
geïnterpreteerd en werd voor het overige het Romeins recht toegepast.
Een rechter van dit gerecht, A. Gaill (1526-1587) schreef bovendien een praktisch juridisch handboek (Practicae
Observationes) dat ervoor zorgde dat het Romeins recht nog meer werd geïntegreerd. Binnen honderd jaar was dat al
het geval. Alles wat niet in de 'Glossae' was opgenomen, werd evenmin door dit gerecht toegepast. Tot 1900 (toen het
Bürgerliches Gesetzbuch, het huidige Duitse wetboek, werd ingevoerd) bleven de eeuwen oude 'Pandecten' derhalve
van kracht. De beroemde Duitse jurist F.C. von Savigny (1779-1861) heeft de codificatie van het Bürgerliches Gesetzbuch
een halve eeuw kunnen uitstellen door in een boek te pleiten voor het behoud van het 'Römisches Recht'. Hij
bekritiseerde de moderne codificaties zoals de 'Code Civil' en het 'Allgemeines Landrecht' van Pruisen fel.
Hij was een tegenstander van het natuurrecht en wilde een nieuw wetboek baseren op het toen bestaande Romeins
recht. Naar zijn mening kon er pas een tot codificatie in staat zijnde generatie wetenschappers ontstaan na een
grondige bestudering van het Romeinse recht. De grootste negentiende-eeuwse Duitse Pandektist, Bernard
Windscheid, nam zitting in de commissie die een nieuw wetboek moest voorbereiden waardoor het nieuwe keizerrijk
op 1 januari 1900 een burgerlijk wetboek kreeg dat geheel was doordrongen van de geest van het ‘moderne’ Romeinse
recht.
De Nederlanden volgden een weg die het midden hield tussen de Franse en Duitse ontwikkelingen. Hugo de Groot
stelde dat vóór de receptie van het Romeins recht de Nederlandse rechter afging op zijn gezond verstand als het
plaatselijk recht het liet afweten. Met de vestiging van het centralistische Hof van Holland (1462) en de grote Raad van
Mechelen (in 1504) werd de receptie van het Romeinse recht gerealiseerd. Dit recht werd op dezelfde manier toegepast
als het 'Reichskammergericht' deed.
In tegenstelling tot Frankrijk werd het Romeinse recht in de Nederlanden door de overheid (Karel de Stoute) opgelegd
(1462). Uit de geschriften (de Consilia) van president N. Everaerts van het Hof van beroep van Mechelen blijkt dat
Bartolus' regels heel strikt werden toegepast. In 1531 gaf koning Karel V, in een poging om een centraal gezag te doen
ontstaan, aan de gewestelijke hoven de opdracht het plaatselijke gewoonterecht op te tekenen en aan de centrale
regering in Brussel ter homologatie op te sturen. De noordelijke Nederlanden gaven hier echter vrijwel geen gehoor aan
In samenhang met andere centralistische maatregelen zou dit uiteindelijk leiden tot 'de' opstand van 1581 en de
vestiging van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Gevolg was dat in de Nederlanden geen gemeen Nederlands
recht kon ontstaan, waardoor het Romeins recht, naast de verschillende costumen, als subsidiair recht ging gelden.
In de zeventiende eeuw schreven grote Nederlandse juristen als Hugo Grotius (Inleidinge tot de Hollandse
Rechtsgeleerdheid), A. Vinnius (commentaar op Justinianus' Instituten) en J. Voet (Commentarius ad Pandecta)
belangrijke privaatrechtelijke werken die ook in vele andere landen van groot belang werden. De werken waren een
combinatie van inheems Hollands recht en Romeins recht ('Rooms-Hollands recht'). Dit is de enige tak van het Europese
ius commune die nog steeds vruchten draagt en is van kracht gebleven in de Kaapkolonie.
In Schotland was, naast ongeschreven gewoonterecht, vrijwel geen eigen juridische rechtswetenschap of eigen
rechtspraak tot stand gekomen. Schotland kende geen sterke lokale juridische traditie en als gevolg daarvan ook geen
goed georganiseerde rechterlijke macht en goed functionerend juridisch apparaat. Om die redenen verliep het
overnemen van het Romeins dus sneller.
De Schotse koning James IV heeft een belangrijke rol in dit geheel gespeeld. Hij liet zich bij de overname van het
Romeins recht vooral door voorbeelden op het Europese contintent inspireren. Schotland onderhield vóór de
Reformatie (1517) al culturele banden met Frankrijk en na de Reformatie met de Nederlanden. Vooral het in het leven
roepen van een centraal gerechtshof in 1532 kan op die sterke banden worden teruggevoerd. Met dat hof probeerde
James IV de bestuurlijke chaos in zijn koninkrijk aan te pakken. Via J. Dalrymple of Stair (The Institutions of the law of
Scotland) kwam het Romeins recht als zuiver subsidiaire rechtsbron Schotland binnen. De receptie vond plaats ex
imperio rationis(vanwege zijn billijkheid en rationaliteit).

, Later won de 'Common Law' steeds meer veld ten opzichte van het Romeins recht (ius commune), mede omdat dit
laatste in veel landen op het vaste land werd afgeschaft waardoor Schotland alleen kwam te staan. Toch is ook vandaag
de dag de Romeinsrechtelijke invloed nog zeer duidelijk aanwezig in het Schotse civiele recht.
Vanaf de achtste eeuw bestond het Christelijke deel van Spanje uit afzonderlijke koninkrijkjes die uiteindelijk door
'trouwpolitiek' en oorlogen in 1474 één werden (Castilië en Aragon/Catalonië). Na de val van Granada (1492) ontstond
tenslotte een politieke eenheid (Hispania). Toen beide Siciliën aan het Spaanse Rijk werden toegevoegd, kwam het
Romeins recht via deze gebiedsdelen Spanje binnen. Dit gebeurde via het canonieke recht dat voor alle christenen zou
gelden. Canonieke juristen hadden immers het Romeins recht als subsidiaire rechtsbron gekwalificeerd. Ook via
Catalonië werd als gevolg van de nauwe contacten tussen Catalonië en Italië het Romeins recht overgenomen. Vandaar
zette de uitbreiding zich voort naar Aragon.
Koning Alfonso el Sabio ('de Wijze') van Castilië had in de dertiende eeuw een 7-delig wetboek ('Siete Partidas') laten
samenstellen dat voor een belangrijk deel een bewerking van het Romeins recht was. Het Romeinse recht kreeg in
Portugal hierdoor een nog invloedrijker rol toebedeeld. Pas in de veertiende eeuw (onder koning Alfonso XI van Castilië)
gingen deze 'Siete Partidas' als subsidiaire rechtsbron gelden. Alfonso's 'Ordenamiento de Alcalá' bepaalde dat
koninklijke ordonnanties als primaire rechtsbron golden, daarna gewoonterecht en daarna de Sieta Partidas. ('Alcalá' is
de naam van Spanje's beroemde universiteitsstad Alcalá de Henares.)
In Engeland heeft het Romeinse recht na het vertrek van de Romeinen schijnbaar geen invloed gehad. Maar is dat
eigenlijk wel zo? Sinds de verovering van Engeland door de Normandische koning Willem de Veroveraar (1077), hebben
de Franse taal en andere Romaanse gebruiken lange tijd de Engelse hoven geregeerd. De verdere invloed van het
Romeins recht op het Engelse rechtssysteem was dat Romaanse begrippen werden gehanteerd voor juridische
verschijnselen die op zich leunden op lokaal recht. Voor de interpretatie van het materiële privaatrecht werd gebruik
gemaakt van Romeinsrechtelijke begrippen. Op deze manier begon het in de overige continentale landen ook, doch in
laatstgenoemde landen werd echter het materiële recht in de vijftiende en zestiende eeuw vervangen door het
Romeins recht, in tegenstelling tot het Engelse recht. Aan de andere kant doceerden continentale docenten als Vacarius
al in de twaalfde eeuw in Oxford Romeins recht en gingen Engelsen elders in Europa rechten studeren.
Henri Bracton (grote Engelse rechtsgeleerde) schreef in de dertiende eeuw een boek, over het Engelse privaatrecht met
gebruikmaking van Romeinsrechtelijke begrippen en de Latijnse taal. Dat literaire werk, De legibus et consuetubinibus
regni Angliae geheten, veroorzaakte toen veel enthousiasme onder de Engelsen over de Romeinse wetenschap.
Tijdens de Middeleeuwen had de Engelse 'common law' eigenlijk alleen betrekking op het goederenrecht met
betrekking tot onroerende goederen. De overige rechtsgebieden ( o.a. goederenrecht met betrekking tot roerende
goederen) waren niet zo belangrijk en werden door andere gerechtshoven zoals het 'Court of Admiralty' opgelost. Deze
maakte reeds zonder problemen gebruik van het Romeins recht. Het waren dan ook de 'common law-courts' die zich
moesten aanpassen aan het Romeins recht.
Als er al sprake is geweest van een receptie van het Romeinse in het Engelse recht, of als er al sprake is van enige
invloed van het Romeinse recht op de common law, dan is die enkel toe te schrijven aan de invloed van Henri Bracton.
Bracton's toonaangevende boek werd in de zeventiende tot en met negentiende vaak door Engelse rechters ter hand
genomen om tot concrete toepassingen te geraken, mede dankzij het feit dat Bracton's boek lange tijd het enige in zijn
soort was. In 1765 kwam er eindelijk een modern vervolg op Bracton's werk, n.l. de 'Commentaries on the Laws of
England' van 1765. Op dat moment was Bracton's Romeinsrechtelijke toon al eeuwen 'ingesleten' in de Engelse
rechtscultuur. Heden ten dage is de invloed van het Romeinse recht vooral nog zichtbaar in het moderne Engelse
zakenrecht, en dan met name in bepalingen over roerende goederen.
Naderhand ontwikkelde zich een geheel nieuw gewoonte recht, het gewoonterecht van een drietal centrale
gerechtshoven: de custom of the court, die was te vinden in de rechtspraak van die gerechtshoven. Dat is nu de
common law van Engeland. Dit feit alléén verklaart waarom er in Engeland geen behoefte bestond aan een receptie van
het Europese gemene recht, het Romeinse recht: er bestond namelijk al een ‘gemeen recht’.
De Engelse common law ontstond door een combinatie van gewoonterecht en de gecentraliseerde rechtspraak van de
koninklijke rechtbanken in Westminster. Deze rechtbanken ontwikkelden een uniform rechtssysteem dat gebaseerd was
op precedenten (rechtspraak). Dit proces werd versterkt door de publicatie van uitspraken in de
zogenaamde Yearbooks, een unieke collectie van juridische documentatie in Europa. Dit precedentensysteem werd een
hoeksteen van de Engelse rechtstraditie.
De rechtspraak van de 'common law courts' zorgde ervoor dat Engeland geen behoefte had aan de receptie van het
Romeinse recht, omdat er al een sterk gemene rechtstraditie bestond. Deze traditie werd ondersteund door de
centralisatie en de openbaarmaking van rechterlijke uitspraken.
Naast de common law ontwikkelde zich een parallel systeem in de 'Court of Chancery', gebaseerd op equity (billijkheid).
Equity richtte zich op zaken waarin de common law geen oplossingen bood en baseerde zich op aequitas, ofwel
redelijkheid en billijkheid. Aanvankelijk werd equity bekritiseerd als willekeurig, omdat de uitspraken sterk afhankelijk
leken van het persoonlijke geweten van de Lord Chancellor. Vanaf de 17e eeuw werd equity echter steeds meer
gesystematiseerd en gebaseerd op vaste rechtsregels en precedenten, vergelijkbaar met de common law.
€8,96
Accéder à l'intégralité du document:

Garantie de satisfaction à 100%
Disponible immédiatement après paiement
En ligne et en PDF
Tu n'es attaché à rien

Faites connaissance avec le vendeur
Seller avatar
dilaraknops

Faites connaissance avec le vendeur

Seller avatar
dilaraknops Universiteit Leiden
S'abonner Vous devez être connecté afin de suivre les étudiants ou les cours
Vendu
10
Membre depuis
8 mois
Nombre de followers
0
Documents
16
Dernière vente
2 semaines de cela
Dilara\'s rechtensamenvattingen

0,0

0 revues

5
0
4
0
3
0
2
0
1
0

Récemment consulté par vous

Pourquoi les étudiants choisissent Stuvia

Créé par d'autres étudiants, vérifié par les avis

Une qualité sur laquelle compter : rédigé par des étudiants qui ont réussi et évalué par d'autres qui ont utilisé ce document.

Le document ne convient pas ? Choisis un autre document

Aucun souci ! Tu peux sélectionner directement un autre document qui correspond mieux à ce que tu cherches.

Paye comme tu veux, apprends aussitôt

Aucun abonnement, aucun engagement. Paye selon tes habitudes par carte de crédit et télécharge ton document PDF instantanément.

Student with book image

“Acheté, téléchargé et réussi. C'est aussi simple que ça.”

Alisha Student

Foire aux questions