HC 2: ASS
Leerdoelen:
Weten waar ASS voor staat en een korte omschrijving geven van wat het begrip inhoudt
ASS = autismespectrumstoornis
ASS is een neurobiologische ontwikkelingsstoornis. Het is aanwezig vanaf de geboorte en
heeft invloed op verschillende ontwikkelingsdomeinen.
Er is een stoornis in de informatieverwerking: mensen met ASS gaan info op een andere
manier verwerken.
Typisch autistisch gedrag bestaat niet, wek vele varianten in een breed spectrum
Inzien welke evolutie heeft plaatsgevonden van DSM-IV naar DSM-5, van triade naar
tweedeling
3 grote groepen kenmerken die optreden bij mensen met autisme:
- Problemen met sociale interactie
- Problemen met verbeelding
- Problemen met communicatie
Het model is niet meer van toepassing.
Men had moeite met het onderscheiden van communicatie en sociale interactie omdat dit in
elkaar verweven zit. Men heeft gekozen om van een triade naar een tweedeling.
1
,De 2 kerndomeinen van ASS kennen en de 7 kenmerken illustreren met een voorbeeld
A. Persisterende deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie
• Moeite met sociaal-emotionele wederkerigheid: sociaal contact vermijden, moeite
met het aangaan van een normale gespreksinteractie, minder delen van interesses,
minder delen van emoties..
• Moeite met non-verbale communicatieve gedrag: gezichtsuitdrukking, moeite met
het aflezen van andermans gezichtsuitdrukkingen, intonatie interpreteren…
• Moeite met ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties: eender welke
relatie, moeite om het aan te gaan, moeite met vrienden maken…
B. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten
1. Stereotiepe of repetitieve motorische bewegingen
2. Routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non- verbaal gedrag: hetzelfde
doen, hetzelfde eten, naar hetzelfde kijken, iets op dezelfde manier doen… veiligheid
opzoeken op het moment dat je het moeilijk hebt.
3. Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn: bv.
kinderen die ‘into’ auto’s
4. Hyper- of hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor de
zintuiglijke aspecten van de omgeving (zie HC 3): gevoeligheid of onder gevoeligheid
voor prikkels
C. De symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege ontwikkelingsperiode
D. De symptomen leiden tot klinisch significante beperkingen in het sociale of
beroepsmatige functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen
E. De stoornissen kunnen niet worden verklaard door een verstandelijke beperking
(verstandelijke ontwikkelingsstoornis) of een globale ontwikkelingsachterstand
Het belang van de prevalentie van ASS duiden binnen de praktijk
• Prevalentie:
Cijfers van 60 tot 70 op 10.000 (= 0,6% tot 0,7%) – België: 70 à 80.000
mensen
– Ong. 3 à 4 jongens tov 1 meisje! (Baron-Cohen et al., 2011)
• Comorbiditeit:
– In 45-50% van de gevallen is het intellectueel niveau laag (IQ < 70) (Veereman
et al., 2014)
2
, – Andere mogelijke bijkomende diagnoses: taalstoornis, ADHD,
coördinatieontwikkelingsstoornis, angststoornis, depressie, epilepsie,
slaapstoornissen
Oorzaken/verklaringsmodellen van ASS beschrijven en linken met de kenmerken
OORZAKEN
• Genetische oorzaak: tot op heden geen exact(e) gen(en) aangeduid, mogelijks gaat
het om een samenspel van omgeving en genen
• Wel duidelijk een familiale component
• Afwijkingen in de ontwikkeling / het functioneren van de hersenen, ze hebben een
andere neurobiologische rijping
• Bv. afwijkingen tussen verbindingen van cellen
• Psychologische, contextuele, culturele,… factoren?
VERKLARINGSMODELLEN
= welke verklaringen in de manier van denken kunnen er zijn om problemen te gaan
verdiepen?
Theory of Mind (ToM)
= Het vermogen om te beseffen dat gedrag van andere mensen wordt bepaald door
wat zich in het innerlijk van de ander afspeelt
• 80% van de kinderen met ASS faalde op deze test (Baron-Cohen & al, 1985)
→Verklaart de moeilijkheden met empathie en bepaalde aspecten van sociaal-
communicatieve ontwikkeling (zich kunnen inleven in wat andere mensen denken,
voelen, weten,…)
bv. geen rekening houden met de info waarover iemand al beschikt, met feedback,
geen beurt kunnen nemen in een gesprek, niet begrijpen van ironie,…
• Resultaten verbeterden wel met stijgende leeftijd
Executieve functies
= Besturingsfuncties/denkprocessen; die cruciaal zijn bij het plannen van acties en
het doelgericht oplossen van een probleem, bv. cognitieve flexibiliteit
→Kunnen een verklaring zijn voor beperkte interesses, stereotiep gedrag,… + sociale
tekorten
• EF-tekorten worden niet bij iedereen met ASS gerapporteerd + kunnen individueel
verschillen
3
Leerdoelen:
Weten waar ASS voor staat en een korte omschrijving geven van wat het begrip inhoudt
ASS = autismespectrumstoornis
ASS is een neurobiologische ontwikkelingsstoornis. Het is aanwezig vanaf de geboorte en
heeft invloed op verschillende ontwikkelingsdomeinen.
Er is een stoornis in de informatieverwerking: mensen met ASS gaan info op een andere
manier verwerken.
Typisch autistisch gedrag bestaat niet, wek vele varianten in een breed spectrum
Inzien welke evolutie heeft plaatsgevonden van DSM-IV naar DSM-5, van triade naar
tweedeling
3 grote groepen kenmerken die optreden bij mensen met autisme:
- Problemen met sociale interactie
- Problemen met verbeelding
- Problemen met communicatie
Het model is niet meer van toepassing.
Men had moeite met het onderscheiden van communicatie en sociale interactie omdat dit in
elkaar verweven zit. Men heeft gekozen om van een triade naar een tweedeling.
1
,De 2 kerndomeinen van ASS kennen en de 7 kenmerken illustreren met een voorbeeld
A. Persisterende deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie
• Moeite met sociaal-emotionele wederkerigheid: sociaal contact vermijden, moeite
met het aangaan van een normale gespreksinteractie, minder delen van interesses,
minder delen van emoties..
• Moeite met non-verbale communicatieve gedrag: gezichtsuitdrukking, moeite met
het aflezen van andermans gezichtsuitdrukkingen, intonatie interpreteren…
• Moeite met ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties: eender welke
relatie, moeite om het aan te gaan, moeite met vrienden maken…
B. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten
1. Stereotiepe of repetitieve motorische bewegingen
2. Routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non- verbaal gedrag: hetzelfde
doen, hetzelfde eten, naar hetzelfde kijken, iets op dezelfde manier doen… veiligheid
opzoeken op het moment dat je het moeilijk hebt.
3. Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn: bv.
kinderen die ‘into’ auto’s
4. Hyper- of hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor de
zintuiglijke aspecten van de omgeving (zie HC 3): gevoeligheid of onder gevoeligheid
voor prikkels
C. De symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege ontwikkelingsperiode
D. De symptomen leiden tot klinisch significante beperkingen in het sociale of
beroepsmatige functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen
E. De stoornissen kunnen niet worden verklaard door een verstandelijke beperking
(verstandelijke ontwikkelingsstoornis) of een globale ontwikkelingsachterstand
Het belang van de prevalentie van ASS duiden binnen de praktijk
• Prevalentie:
Cijfers van 60 tot 70 op 10.000 (= 0,6% tot 0,7%) – België: 70 à 80.000
mensen
– Ong. 3 à 4 jongens tov 1 meisje! (Baron-Cohen et al., 2011)
• Comorbiditeit:
– In 45-50% van de gevallen is het intellectueel niveau laag (IQ < 70) (Veereman
et al., 2014)
2
, – Andere mogelijke bijkomende diagnoses: taalstoornis, ADHD,
coördinatieontwikkelingsstoornis, angststoornis, depressie, epilepsie,
slaapstoornissen
Oorzaken/verklaringsmodellen van ASS beschrijven en linken met de kenmerken
OORZAKEN
• Genetische oorzaak: tot op heden geen exact(e) gen(en) aangeduid, mogelijks gaat
het om een samenspel van omgeving en genen
• Wel duidelijk een familiale component
• Afwijkingen in de ontwikkeling / het functioneren van de hersenen, ze hebben een
andere neurobiologische rijping
• Bv. afwijkingen tussen verbindingen van cellen
• Psychologische, contextuele, culturele,… factoren?
VERKLARINGSMODELLEN
= welke verklaringen in de manier van denken kunnen er zijn om problemen te gaan
verdiepen?
Theory of Mind (ToM)
= Het vermogen om te beseffen dat gedrag van andere mensen wordt bepaald door
wat zich in het innerlijk van de ander afspeelt
• 80% van de kinderen met ASS faalde op deze test (Baron-Cohen & al, 1985)
→Verklaart de moeilijkheden met empathie en bepaalde aspecten van sociaal-
communicatieve ontwikkeling (zich kunnen inleven in wat andere mensen denken,
voelen, weten,…)
bv. geen rekening houden met de info waarover iemand al beschikt, met feedback,
geen beurt kunnen nemen in een gesprek, niet begrijpen van ironie,…
• Resultaten verbeterden wel met stijgende leeftijd
Executieve functies
= Besturingsfuncties/denkprocessen; die cruciaal zijn bij het plannen van acties en
het doelgericht oplossen van een probleem, bv. cognitieve flexibiliteit
→Kunnen een verklaring zijn voor beperkte interesses, stereotiep gedrag,… + sociale
tekorten
• EF-tekorten worden niet bij iedereen met ASS gerapporteerd + kunnen individueel
verschillen
3