,NCOI oefentoets HBO Bachelor Lerarenopleiding Nederlands
, NCOI oefentoets HBO Bachelor Lerarenopleiding Nederlands
40 open vragen
Leren en lesgeven
1. Welke vier fasen onderscheidt Kolb in zijn leerstijlenmodel en hoe pas je dit toe in
een taalles?
2. Wat zijn de belangrijkste kenmerken van het constructivisme en hoe beïnvloeden deze
het taalonderwijs?
3. Beschrijf het verschil tussen expliciete en impliciete instructie in het vak Nederlands.
Wanneer is expliciete instructie effectiever?
4. Hoe draagt de zone van naaste ontwikkeling (ZNO) van Vygotsky bij aan effectief
taalonderwijs? Geef een voorbeeld.
5. Wat is formatief toetsen en hoe pas je dit toe bij het beoordelen van
schrijfvaardigheid?
6. Noem drie strategieën om de motivatie van leerlingen te verhogen bij het leren van
grammatica en licht ze toe.
7. Wat zijn de voordelen en nadelen van directe instructie in het taalonderwijs?
8. Hoe beïnvloedt de cognitieve belastingtheorie (Sweller) het ontwerpen van effectieve
taallessen?
9. Beschrijf de fasen van het directe instructiemodel en pas dit toe op een les spelling.
10. Hoe kun je differentiëren binnen een heterogene klas tijdens een les begrijpend lezen?
Groepsdynamica en klassenmanagement
11. Wat zijn de vijf fasen van groepsvorming volgens Tuckman en hoe beïnvloeden deze
het leerklimaat in de klas?
12. Hoe kun je omgaan met weerstand van leerlingen in een taalles? Noem drie
strategieën.
13. Welke drie vormen van gezag onderscheidt Max Weber en welke is het meest effectief
in een klaslokaal?
14. Wat is het verschil tussen preventief en reactief klassenmanagement? Geef een
voorbeeld van beide.
15. Beschrijf hoe het ABC-model van Ellis en Todd kan worden toegepast om
gedragsproblemen in de klas te analyseren.
16. Hoe kun je als docent omgaan met leerlingen die structureel de les verstoren zonder
de relatie te beschadigen?
, NCOI oefentoets HBO Bachelor Lerarenopleiding Nederlands
17. Waarom is een positieve groepssfeer belangrijk voor het leren en hoe kun je die
bevorderen?
18. Welke rol speelt non-verbale communicatie in effectief klassenmanagement? Geef
drie concrete voorbeelden.
19. Hoe ga je om met een leerling die weinig betrokken is bij groepsopdrachten tijdens
een taalles?
20. Wat is het belang van heldere routines en procedures in de klas en hoe pas je die toe
bij een les schrijfvaardigheid?
Leesvaardigheid
21. Wat zijn de drie niveaus van tekstbegrip en hoe pas je deze toe bij een les begrijpend
lezen?
22. Wat is het verschil tussen extensief en intensief lezen? Wanneer pas je welke vorm
toe?
23. Hoe beïnvloedt de voorkennis van een leerling zijn of haar leesbegrip? Noem een
didactische strategie om hierop in te spelen.
24. Wat is de rol van tekststructuren bij leesbegrip? Geef een voorbeeld van een
instructiestrategie.
25. Noem vier leesstrategieën die leerlingen helpen bij het begrijpen van een moeilijke
tekst en licht deze toe.
26. Hoe kun je de motivatie voor lezen bij zwakke lezers vergroten? Noem drie
interventies.
27. Wat is het belang van leesdoelen bij begrijpend lezen en hoe formuleer je effectieve
leesdoelen?
28. Hoe kun je digitale media inzetten om de leesvaardigheid van leerlingen te
verbeteren? Geef een concreet voorbeeld.
29. Wat is close reading en hoe verschilt deze aanpak van traditioneel begrijpend lezen?
30. Welke rol speelt inferentie bij begrijpend lezen en hoe kun je dit expliciet
onderwijzen?
31. Hoe kun je fictie en non-fictie combineren in een les begrijpend lezen? Geef een
concreet voorbeeld.
32. Wat is metacognitie en hoe stimuleer je dit bij leerlingen tijdens het lezen?
33. Waarom is het belangrijk om verschillende tekstsoorten aan te bieden in
leesvaardigheidsonderwijs? Noem drie voorbeelden van tekstsoorten.
34. Wat is de relatie tussen leesvaardigheid en woordenschatontwikkeling? Geef een
didactische aanpak om beide te versterken.