Vak gegeven door Guy Claessens
THEORETISCH
Plato’s grot
Verhaal (allegorie)
→ 2 gevangenen in een grot vastgemaakt
→ zien alleen maar schaduwen dus denken dat dat de realiteit is
→ op een dag wordt de ene mee naar buiten genomen
→ als die terug gaat naar de grot gaat die uitleggen aan de andere gevangen wat hij
allemaal had gezien, wat zijn realiteit was van de wereld
allegorie symbolische voorstelling waarbij een idee wordt verbeeld door één of meer
personen en concrete zaken
‘Filosofie vertrekt vanuit verwondering’
→ kritiek want het is eerder betekenis verlies van je manier
● wanneer je eerst iets evident vind maar dan ineens niet meer door die gebeurtenis
● voorbeeld:
- iets doen doordat je dat is aangeleerd
- dan kijken bij een andere cultuur dat ze dat (wat jij eerst deed) anders doen
- je merkt dat die andere cultuur het efficiënter bijvoorbeeld doen
- daarom ga je jouw manier van doen aanpassen (betekenis verlies van je manier)
De wereld is een vooraf geordende structuur
→ als je geboren wordt, is jouw realiteit gevormd voor je
→ visie van Žižek = hij vindt dat de wereld the symbolic is en niet the reality
→ die tweede natuur (the symbolic) wordt voorwerp van kritische reflectie
the real het werkelijke is wat er overblijft van ons voor-talige zelf en het
onderbewustzijn
the symbolic verwijst naar de woorden die we gebruiken om de wereld en onszelf te
begrijpen, je gaat de realiteit zien op een andere manier, een soort
tweede natuur eigenlijk
Perspectief kind vs volwassenen met het bouwen van iets
→ het kind: bouwt iets en maakt het terug kapot, stoot de toren Duplo omver
→ de volwassene: bouwt iets en gaat het inkaderen zoals een Lego set
→ de conversatie ‘waarom?’ en ‘daarom!’
→ visie Nietzsche = eerst is de mens een kameel (lastdier) en daarna een leeuw
,Visie Hussel
→ vind dat wij soms vergeten dat het objectieve een communicatie middel kan zijn
→ voorbeeld: wetenschap vs het subjectieve
● het subjectieve: het ene geluid kan voor een bepaald persoon hard zijn terwijl een
ander persoon kan vinden dat dat een normaal geluid is
● wetenschappelijk: hiervan kan je niet afwijken, vanaf een bepaald Hertz is het geluid
sterk
Filosofie en ideologie
Filosofie = wetenschap
→ argumentatie
→ technische voc
→ stelling poneren
Verwondering blijft
→ ruimte voor kritiek en vragen
Ideologie
→ conservatief en definitieve zekerheden
Verfijning vs vooruitgang
→ er is daadwerkelijk een vooruitgang in de mens
→ men spreekt wel meer over verfijning ipv vooruitgang
→ visie Plato: hij wilt geen democratie dus spreekt hij over verfijning en NIET over
vooruitgang
Historiciteit van de filosofie
Spatio-temporele context (grafisch en ruimtelijk)
→ vragen en antwoorden veranderen voortdurend
→ elke ideologie geeft een weergave van die periode
Filosofie is historisch maar ook INTERPRETATIE
→ uitleg
● een zaak moet omringd worden door een tijdgeest, tijdsbepaling
● iemand die die zaak gaat interpreteren moet ook een tijdsbepaling hebben voordat je
over die zaak gaat interpreteren, die moet dus omringd zijn met een tijdsbepaling
Wereldbeelden
Wereldbeeld = the symbolic
→ bepaalde visie en keuzes wordt gecreëerd voor je
→ bestaanshorizon waarin we geworpen zijn
→ gedeeltelijk expliciteerbaar, niet alles
→ is veranderlijk (revoluties, avant-garde, breuken)
→ wijsbegeerte vs wereldbeeld (conservatief-legitimerend, kritisch-progressief)
, DEEL I: LOTGEVALLEN FILOSOFISCHE RATIONALITEIT
OUDHEID
Van mythos naar logos
Mythe
→ verhaal, niet kritisch, normatief
→ cultuurschok 6de eeuw
● contact met vreemde volken / antropomorfisme, kritiek op menselijke goden, mythe is
dus cultureel en historisch bepaald
● mondelinge naar schriftelijke cultuur
Logos
→ rationele verklaring, rede, de uitleg
De overgang
→ mythos - mythologie - logos
→ desacralisering natuur (=de voorwaarde voor de emancipatie van de mens)
→ het Griekse wonder
→ Griekse genealogie
● systeem van stambomen van de goden
● visie Nestle op verhaal = heeft andere manier om naar de werkelijkheid te kijken
Extra notities
→ verhaal van de landbouwgodin en het ontstaan van de seizoenen
→ Goddelijke wijkt uit de natuur en zo kan natuur op een andere manier bekeken worden
● stap 1: natuur en goddelijke is één
● stap 2: politicologie en antropomorfisme
→ weten omwille van het weten = Aristoteles
Natuurfilosofen (Heraclitus en Parmenides)
→ filosofie ontstaat als natuurfilosofie
● studie van natuur op zichzelf - door desacralisering gaat het goddelijke eruit
→ gedesacralisering natuur als phusis
→ kosmos (sieraad) - kosmologie
● schoonheid van de natuur (werkelijkheid) door de grieken, hoe iets gemaakt is bv.
regelmaat of de seizoenen of een hand
● schoonheid kan begrepen worden door logos
→ materialisme: oer-stof
● bouwsteen van de natuur
, Ethiek (sofisten en Socrates)
→ kritiek mythe en desacralisering
● wat als de ethiek weggaat?
→ physis (natuur vs nomos (wet, cultuur))
● democratie
● bloedwraak
- is de vorm van eigenrichting waarin de familie of stam van een dode het recht heeft
die te wreken op de schuldige, ook als dood het gevolg was van het ongeval
- is de eerste onderscheiding van dood en doodslag
● phulai - dèmoi
→ ethisch vacuüm
● geen evident antwoord op ethische kwesties
● sofisten
→ sofisten
● rondtrekkende leraren
○ leren een retorische truc aan: bv. ‘ik heb al aan veel groepen lesgegeven
maar jullie lijken me wel echt slim’
● democratisch Athene
● logos: mono-loog
● opportunisme vs gefundeerd relativisme
opportunisme handelen zonder rekening te houden met principes,
alleen met de omstandigheden
gefundeerd relativisme het gevestigde idee dat een bepaald concept niet op
zich staat, maar afhankelijk is van iets anders
○ ethiek gaat gepaard met ethisch relativisme (voor de ene voelt dat zo en voor
de andere niet zo)
○ een goede daad - volgens sofisten hebben ethische concepten geen objectief
karakter
○ probleem met relativisme = alles is relatief dus dan is ook alles echt relatief
daarom is het gevolg dat niets relatief is - doorgaand relativisme ondermijnd
zichzelf
→ socrates
● tegenovergestelde van sofist beweert hij
● hij gaat rond en vraag hoe je kan weten dat alles relatief is
● in gesprek die opzoek is naar de waarheid
→ ethisch intellectualisme
● versus sofisten
● deugd = inzicht
○ socrates gelooft dat als je iets weet en erover geïnformeerd bent, dat je ook
zo gaat handelen
○ weten = doen
○ sprake van onwetendheid = als jouw denken en doen niet overeenkomt met
elkaar
○ socrates gelooft dat rechtvaardigheid objectief bepaald kan zijn
● dia-loog
● ironie
→ einde socrates