Hoofdstuk 1 – Taal
Domeinen van taalvaardigheid
Poductief Receptief
Mondeling Spreken (gesprekken Luisteren (gesprekken
voeren) voeren)
Schriftelijk Schrijven Lezen
Geletterdheid
- Breed begrip
➢ Leerlingen breiden geletterdheid uit aan de hand van zogenoemde
geletterdheidspraktijken
Omschrijvingen van taal
- Taal is een systeem
- Taal heeft verschillende functies
- Taal heeft betekenis
Taal is een complex systeem van tekens en regels waarmee mensen betekenissen met
elkaar uitwisselen met verschillende functies.
Functies van taal
1. Taal is een communicatiemiddel
2. Taal is een expressiemiddel
3. Taal is een middel om greep te krijgen op de werkelijkheid
Semantische aspect van taal = taal gaat ergens over, het heeft betekenis en verwijst
naar een werkelijkheid die buiten de taal ligt.
- Semantiek = de leer van de betekenis
Concepten en labels
Concept dat wij hebben van een stoel is abstract, verschillende vormen kunnen we
herkennen als een stoel. Dit is ook zo met andere woorden. De klank van stoel is uniek
voor onze taal. In andere taal is het concept van stoel hetzelfde, maar de klank is anders.
Het proces van verwijzen
Concrete woorden = kan je waarnemen met je zintuigen
, Abstracte woorden = zijn zintuigelijk niet waarneembaar, dus moeilijker voor kinderen
(liefde)
Letterlijk = je zegt precies wat je bedoeld
Figuurlijk = woorden die je gebruikt moeten beschouwd worden als beeldspraak
Denotatie = de formele betekenis van een woord zoals deze in het woordenboek staat
Connotatie = persoonlijke gevoelswaarden die horen bij een woord.
Afhankelijke en onafhankelijke betekenis
Woorden met een onafhankelijke betekenis (hij, die), zijn afhankelijk van iets wat
bekend moet zijn. Wie is hij?
Dit kan op 2 manieren:
1. Duidelijkheid door context -> ‘deze’ en dan iets aanwijzen
2. Het is eerder in de situatie genoemd
Antecedent = het gene waarnaar verwezen wordt.
Woorden met een onafhankelijke betekenis
➢ noem je ook wel lexicale woorden
➢ de betekenis van het woord is niet afhankelijk van de context
Meervoudige betekenis
Polysemie = een woord heeft in verschillende contexten een andere betekenis (andere
nuance, betekenis grotendeels gelijk)
Homoniemen = het woord heeft een 2 heel verschillende betekenissen Bank (geld) is
anders dan bank (zitten).
Homofonen = woorden die hetzelfde klinken, maar verschillend geschreven worden.
Vaktaalwoorden, schooltaal en signaalwoorden
Vaktaal = vakterminologie die gebruikt wordt bij vakken op school
Schooltaal = woorden die specifiek in de onderwijscontext gebruikt worden (oorzaak,
gevolg)
Signaalwoorden = verschaffen lezer info over de taal en denkrelaties in een tekst
Inhoudswoorden = zelfstandig naamwoord en werkwoord
Functiewoorden = voorzetsel en voegwoord