ETHIEK
DEEL 1
Hoofdstuk 0: Inleiding
0.1 Terminologische verduidelijking
Moraal – moreel – moraliteit
Ethos (1) – ethisch (2) – ethiek (3)
(1) = geheel aan gebruiken die in een bepaalde groep aanwezig zijn
maakt je lid vd groep
(3) = discipline die zich hiermee bezighoudt
Zeden – zedelijk – zedelijkheid
Moraal – ethos – zeden: met elkaar verweven
< Grieks:
Ethos 1 = verblijfplaats van dieren
Plek waar we ons thuis voelen (houdt gemeenschap bij elkaar)
Stilzwijgende afspraken aanwezig
Dimensie 1: BUITEN MIJ
=> Systeem van gedragsregels
=> Moraal
Èthos 2 = karakter, innerlijke overtuiging
Dimensie 2: BINNEN MIJ
Moraal (ethos) = objectief beschrijfbaar systeem van gedragsregulering m.b.t. wat goed
of slecht is, geoorloofd of verboden bij individu of groep
Vb: Taal = niet zelf gebouwd, ligt vast => vorm van ethos
Moraliteit = hier wordt klemtoon gelegd op het kwalitatief niveau of gehalte van
handelen en handelingsbewustzijn Standpunt vh subject
Ethiek = systematisch-kritische reflectie over moraal en moraliteit
0.2 Vormen van ethiek
1) Descriptieve ethiek
= menswetenschappen (vb: sociologie)
Activiteiten:
Beschrijven
1
, Verklaren
Kohlberg (20ste eeuw) = psycholoog
Bezigheid: morele ontwikkeling vd individuen
Heinz-dilemme: Heinz = apothekersassistent, vrouw ziek en ligt op sterven,
middel ontdekt dat haar kan genezen, is duur maar komt terecht in de
apotheek waar hij werkt Dilemma: is Heinz geoorloofd dit te stelen?
Stadia vd morele ontwikkeling
= empirisch onderbouwde typologie vd morele ontwikkeling via
dilemma-onderzoek (vb: Heinz-dilemma)
3 niveaus:
Pre-conventioneel gedrag = gericht op
vermijden van straf
1. Regels volgen uit gehoorzaamheid tov
autoriteiten
2. Goed = eigenbelang volgen
Conventioneel sociale erkenning door
conformiteit
3. Goed = verwachtingen vd anderen
vervullen en loyaal zijn
4. Goed = wetten respecteren en plichten
vervullen
Postconventioneel zich richten op
algemene morele principes vanuit oog voor
algemeen maatschappelijk belang of vanuit
inzicht in de geldigheid van algemene morele
principes
5. Zich houden aan onderlinge afspraken en
het nut vermeerderen voor zoveel mogelijk
mensen
6. Goed = het volgen van autonoom gekozen,
universele rechtvaardigheidsprincipes
Vaststelling: mannen zijn moreel hoogstaander dan vrouwen
(bereiken niveau 6, vrouwen slechts niveau 4)
Mannen: meer rechtvaardig
Vrouwen: houden zich aan conformiteit
Gevolg: feministische kritiek zorgethiek (care ethics)
< Gilligan
Probleem Kohlberg:
doet alsof niveau 6
resultaat is vd wetenschap
2
, 2) Normatieve ethiek HELE CURSUS HIEROVER!
Grondvraag: wat is rechtvaardigheid, goedheid?
Vraag die Kohlberg niet stelt!
3) Meta-ethiek
= reflectie over manier waarop we nadenken binnen ethiek (dubbele orde;
“nadenken over hoe we nadenken”)
1ste invalshoek: Taal die binnen ethiek gebruikt wordt
Vb: “onnozel” vandaag: negatief
oorspronkelijk: “onschuldig”
Morele lading verschuift
= semantiek (= betekenis van woorden)
2 invalshoek: Logica M = Maior, algemeen
de
m = minor, concrete geval
/
c = conclusie
Vb: Is Socrates sterfelijk?
Maior: iedereen is sterfelijk
Minor: toepassing op concrete geval
Conclusie: Socrates is sterfelijk
Gelden de regels vd logica als je morele uitspraken
doet?
0.3 Vormen van normatieve ethiek
1) Algemene ethiek <-> bijzondere ethiek
2) Individuele ethiek <-> sociale ethiek
Hoofdstuk 1. Problemen voor een normatieve ethiek
1.1 Legitimeringscrisis
Legitimeringscrisis = vraag of normatieve ethiek kan worden gelegitimeerd (= onderbouwd)
NIET EVIDENT
Paradox (= tegenstellingen) voor een actuele ethiek
=> Morele crisis = van fundamentelere aard dan economische, culturele of politieke
crisis WANT is onderliggend bij andere crisissen
NIET:
o Enkel aantasting van traditionele waarden
“Vroeger was het beter” (evolueren vd waarden)
Meekunnen met de veranderende waarden (= flexibel zijn)
Voor sommigen gaat de verandering te snel
Gevolg: conservatisme
3
, o Het ontbreken van een dergelijke herformulering van basiswaarden
Vb: Universele verklaring vd Rechten vd Mens (= hedendaagse
formulering) = formeel, we weten niet hoe we het leven moeten
vormgeven hiermee
Probleem = fundamenteler
Paradox < Apel (= probleem)
Een universele ethiek = een intersubjectief geldige ethiek op basis
van solidaire verantwoording (= ethiek die waarden probeert te
legitimeren, niet gebaseerd op eigen mening + geldig tussen mensen
(intersubjectief))
=> tegelijk noodzakelijk en onmogelijk
OMDAT oorzaak van noodzaak en onmogelijkheid dezelfde is,
nl. wetenschap en techniek
=> Technologische hulpmiddelen
Gevolg: wereld krijgt omspannend karakter (ruimer)
DUS meer mogelijkheden DUS ontstaan
wereldwijde verantwoordelijkheid
Redenen voor noodzaak MAAR tegelijk
redenen voor onmogelijkheid
Vb:
Kernramp Tsjernobil
Dankzij wetenschap en
techniek nl. kerncentrale veel
nieuwe mogelijkheden MAAR
geen grens DUS grote effecten
Regenwoud in Brazilië
Verantwoordelijkheid groene
long te bewaren
Westen zelf de bossen niet
gehouden DUS oneerlijk tov
Brazilië
Belang = op
wereldschaal DUS
wereldlijke
verantwoordelijkheid
Waarom onmogelijk?
4
, We hebben ECHT een universele ethiek nodig voor
wereldwijde verantwoordelijkheid, MAAR hoe meer
vraag hiernaar hoe kleiner de kans van realisatie
Wiskunde = belangrijkste factor voor vooruitgang vd
wetenschap en techniek
=> Universele taal, want leeg en gebruikt voor
alles
Datgene dat universeel is, heeft geen
inhoud
<->
Ethiek = datgene dat ons identiteit geeft
(geen universele, lege taal)
cultuur en subject gebonden
Hoe meer we wiskundige taal gebruiken
(wetenschap en techniek) hoe minder
particulariteit (cultuur …)
Gevolg: vooruitgang boeken
MAAR
Hoe meer w&t, hoe meer nood aan ethiek!
(= paradox)
Macro- (= wereldwijd) en micro-niveau
(= dagdagelijks)
Vb: Micro: botsen tegen voetganger
sorry zeggen
Macro: botsen tegen auto
groter probleem
Vb: Micro: eigen keuze studierichting
Macro: eigen
verantwoordelijkheid of het lukt of
niet (groter)
Conclusie: Enerzijds toenemende vraag naar ethiek door al
datgene wat we kunnen (door de confrontatie met planetaire
verantwoordelijkheid), anderzijds hoe meer vooruitgang hoe
moeilijker het wordt om aan ethiek een antwoordt te geven
(universele, wiskunde taal = leeg)
Paradox: onmogelijk & noodzakelijk
Geldt op macro- en microniveau (= relatie tss
individuen)
5
, De disjunctie feit-waarde
= het is niet omdat iets bestaat dat het waardevol/goed is
feiten en waarden = niet verbonden
Disjunctie = logisch => waarden zijn niet uit feiten af te leiden!
Sein <-> Sollen
Is <-> Ought logische redenering (Mm/c) alg., part., conclusie
Feiten <-> waarden uitgangspunten (Mm) komen terug in conclusie
niets in c dat niet in premissen staat
Probleem vd disjunctie feit-waarde = geen formeel-logisch probleem, WEL een typisch
probleem vd moderniteit sinds Hume
=> Probleem vd waarden en normen hangt samen met de cultuur (= moderniteit;
16de eeuw)
o Traditie
=> VOOR de opvatting vd disjunctie, andere opvatting nl. vd Grieken
=> essentie (functie) existentie
Vb: horloge: waarde ligt in de
functie (omwille hiervan bestaat
het)
Door het idee wordt het
horloge geproduceerd
OOK dieren en mensen zo bekeken
Essentie: rationeel = kern
DUS goed = alles wat bijdraagt aan rationaliteit (kern
realiseren)
o Modern: existentie essentie
Vb: Sartre: „L’existence
précède l’essence“
Moderne mens:
Zelf op zoek naar wie hij wil zijn
Niets ligt vast, want wie ik ben moet ikzelf
ontdekken (rationaliteit zoeken)
„Jezelf zijn“
Terugkoppeling: waarde vh horloge lag in de feitelijkheid (< traditie),
hedendaags ligt de waarde in wat nog moet ontdekt worden (< modern)
Omkeer door ontwikkeling vd moderne wetenschap
Begin: Gallileo:
o Aarde draait rond de zon
6
, o Nieuwe wetenschappelijke inzichten
o.b.v. observatie in termen van
geometrische figuren
wiskunde gebruiken om natuur te
begrijpen (kwantificeren; meten en tellen)
Resultaat: kennis vd natuur
toegenomen + we zijn in staat de natuur
te gebruiken
Feiten en waarden:
verschillende dingen
De disjunctie doel-middel
= variant van feit-waarde
„Entzauberung der Welt“ = omtovering vd wereld < Weber
=> Hoe meer we ontdekken, hoe meer we beseffen dat de wereld niet magisch is
Met wiskunde alles valt te ontrafelen ( wereld verliest magisch statuut)
Wereld = één van de vele objecten, dus zijn er nog waarden aanwezig dan?
=> Doelrationaliteit <-> waarderationaliteit
= doel bepaalt wat je bent = zelf op zoek gaan naar wat je bent
1.2 Schets vd leefwereld als postmodern
Vb: Kasteel van Arenberg = laatgotisch gebouw; kwaliteiten van die tijd aanwezig
Restauratie (20ste eeuw): rond raam, rechthoekige deur
Architect wilde men ervan bewustmaken dat ze met het gebouw iets aan
het doen zijn dat niet van de oude tijd is (ingenieurs)
Kenmerk postmoderniteit: alles is al eens geprobeerd, dus hoe kan je nog iets
nieuws doen of shockeren?
Dankzij wetenschap en techniek Vooruitgang wereld MAAR er is geen
zekerheid meer dat alle technologie nog vooruitgang in zich draagt (ook negative
effecten)
Gedachte van vooruitgang in vraag gesteld (= besef vd laatmoderniteit)
Vb: Gebouw met piramide op dak
Elementen uit verleden hergebruikt voor hedendaags gebouw
We weten niet waar we naartoe gaan, is het nieuwe wel verbetering?
Er is niks meer niew, alles is al geprobeerd
1. Oorsprong
=> Moderne Tijd = soort groot experiment (< De Dijn)
Hoogmoed: we gaan het beter doen dan voordien (= optimisme)
7
, Beeld van leerling-tovenaar:
Hij wil tovenaar worden, moet hiervoor in opleiding gaan bij tovenaar, hij
moet klusjes doen, hij gaat uiteindelijk aan de slag in het toverboek (wat niet
mag), hij ontdekt formule waardoor alles kan leven maar heeft niet formule
om het ongedaan te maken, tovenaar komt thuis en beseft dat hij er niet klaar
voor is
=> Moderne tijd: we zijn begonnen aan groot experiment om de wereld te
verbeteren, we kunnenn veel dingen MAAR formule om alles onder controle te
houden hebben we niet
Vb: Kernenergie, we weten niet hoe het te stoppen als het fout gaat
Laatmoderniteit = besef dat doorbreekt dat het misschien niet beter is
a) Ideaal van zelfbeschikking/autonomie
= idee van volkomen ontplooiing van onszelf obv intellectuele autonomie (= zelf
denken) en van het zichzelf de wet stellen (= zelf beslissen)
Kenmerk moderne tijd: zoektocht naar vrijheid
Verlichtingsideaal: uitgebreid naar andere domeinen en naar het terrein van
menselijk handelen en waardenbeleving
Verlichtingsideaal (vb: Newton, Gallileo toepassing moderne wetenschap
DUS inzicht in de natuur; natuurkunde, scheikunde, wiskunde)
à Verruimd naar domeinen anders dan natuur; mens en samenleving
=> Menswetenschappen (vb: economie < Smith; gebruikt wiskunde,
psychologie, sociologie < Weber en Durkheim; 19de eeuw)
à Overgang van natuurwetenschappen naar menswetenschappen naar
individueel gedrag (= zelf beslissen obv inzicht)
à Is de vooruitgang een succes?
à Vb: STEL invoering doodstraf obv wetenschappelijk inzicht
zou leiden tot minder criminaliteit Beslissing nemen of
niet? Hangt af van morele overtuiging, niet wetenschap
à Vb: partner kies je niet obv wetenschappelijk inzicht
à GEEN ZEKERHEID HIEROVER (moeten we opnieuw
beginnen?)
b) Interne tegenstrijdigheden
Contradictie tussen leven obv rationele kritiek en realiteit vd
waardenbeleving (= wat ons motiveert, bezighoudt = niet puur rationeel,
van andere orde)
8
, o Kiezen wij onze waarden (= zelfbeschikking, rationeel inzicht,
autonomie) of kiezen de waarden (= datgene wat we waardevol,
belangrijk vinden) ons?
Vb: Dat we Antwerpenaar zijn kunnen we niet kiezen MAAR
we zijn er wel fier op
Vb: We zijn dochter of zoon van iemand en we kiezen dit niet
MAAR dit typeert ons
Vb: We zijn man of vrouw en we kiezen dit niet MAAR dit
typeert ons
o Abstracte idealen
Waarom vinden we het ene beter dan het ander?
Veranderingen op politiek, sociaal en economisch vlak
(mega-machines structuren die zo groot zjn, niet zelf in de hand)
Vb: beurs
Lyotard: “het einde van de grote verhalen”, “het kiezen van elementen is
het nulpunt van de hedendaagse cultuur”
Kenmerk van vandaag: het einde vd grote verhalen (democratie,
mensenrechten...) uit de moderniteit
Ontdekking dat ze minder geloofwaardig zijn dan we
dachten DUS ongeloofwaardig geworden
Vb: arbeiders in opstand tegen communisme
(systeem dat arbeiders moest helpen, komen ze zelf
tegen in opstand = ongeloofwaardig systeem dus)
Vb: financiële crisis geloofwwaardigheid van
economisch systeem onderuit gehaald
Grote idealen vd moderne tijd: geloofwaardigheid verloren!
2. Reacties
a) Individualisme
Moderne mens = subject, individu, centrum vd wereld (ik bekijk wereld
vanuit eigen standpunt)
Hernieuwe particulariteit: hoe groter wereld wordt, hoe groter tendens
om terug te vallen op zichzelf, datgene wat je kent
b) Een aantal andere reacties
Ironie (= alles is vatbaar voor humor, zo met problemen omgaan)
9
, Belang van ironisch-esthetische levenshouding (aandacht voor stijl,
design, lichaamscultuur…) Er is niets dat echt de moeite is om zich
voor te engageren
Cynisme (= iedereen die zich toch probeert te engageren wordt verdacht
van dat er iets achter ligt dubbelheid WANT omgekeerde ook
bekritiseerd)
Vb: voetballer: „Ik sport enkel omwille vh geld“ = ongeloofwaardig
„Ik sport omdat ik echt ggwn hoe van de experience“ =
ongeloofwaardig
Apathie (= onverschillig tov problemen)
Vraag naar wat juiste houding is, hoe kan je je engageren?
1.3 Technocratie als crisisfenomeen
De disjunctie doel-middel & feit-waarde mogelijkheid geopend dat doeleinden niet langer
“van buiten af” worden aangebracht MAAR door de technologische evolutie
Legitimering zelfs als overbodig beschouwd
‘technologische imperatief’: De legitimering ligt namelijk in de performantie
Technocratie = NIET wij bestuurd door technocraten, WEL de techniek zelf heerst
Hoofdstuk 2: Geluk als norm
Grondtypes vh ethische denken:
Teleologische ethiek = opvattingen over wat we willen bereiken
Grondslag voor ons handelen => vraag naar het doel
(< Grieks: telos = doel)
Waardevol doel impliceert dat de handelingen die tot dat doel
bijdragen ook goed zijn
10
DEEL 1
Hoofdstuk 0: Inleiding
0.1 Terminologische verduidelijking
Moraal – moreel – moraliteit
Ethos (1) – ethisch (2) – ethiek (3)
(1) = geheel aan gebruiken die in een bepaalde groep aanwezig zijn
maakt je lid vd groep
(3) = discipline die zich hiermee bezighoudt
Zeden – zedelijk – zedelijkheid
Moraal – ethos – zeden: met elkaar verweven
< Grieks:
Ethos 1 = verblijfplaats van dieren
Plek waar we ons thuis voelen (houdt gemeenschap bij elkaar)
Stilzwijgende afspraken aanwezig
Dimensie 1: BUITEN MIJ
=> Systeem van gedragsregels
=> Moraal
Èthos 2 = karakter, innerlijke overtuiging
Dimensie 2: BINNEN MIJ
Moraal (ethos) = objectief beschrijfbaar systeem van gedragsregulering m.b.t. wat goed
of slecht is, geoorloofd of verboden bij individu of groep
Vb: Taal = niet zelf gebouwd, ligt vast => vorm van ethos
Moraliteit = hier wordt klemtoon gelegd op het kwalitatief niveau of gehalte van
handelen en handelingsbewustzijn Standpunt vh subject
Ethiek = systematisch-kritische reflectie over moraal en moraliteit
0.2 Vormen van ethiek
1) Descriptieve ethiek
= menswetenschappen (vb: sociologie)
Activiteiten:
Beschrijven
1
, Verklaren
Kohlberg (20ste eeuw) = psycholoog
Bezigheid: morele ontwikkeling vd individuen
Heinz-dilemme: Heinz = apothekersassistent, vrouw ziek en ligt op sterven,
middel ontdekt dat haar kan genezen, is duur maar komt terecht in de
apotheek waar hij werkt Dilemma: is Heinz geoorloofd dit te stelen?
Stadia vd morele ontwikkeling
= empirisch onderbouwde typologie vd morele ontwikkeling via
dilemma-onderzoek (vb: Heinz-dilemma)
3 niveaus:
Pre-conventioneel gedrag = gericht op
vermijden van straf
1. Regels volgen uit gehoorzaamheid tov
autoriteiten
2. Goed = eigenbelang volgen
Conventioneel sociale erkenning door
conformiteit
3. Goed = verwachtingen vd anderen
vervullen en loyaal zijn
4. Goed = wetten respecteren en plichten
vervullen
Postconventioneel zich richten op
algemene morele principes vanuit oog voor
algemeen maatschappelijk belang of vanuit
inzicht in de geldigheid van algemene morele
principes
5. Zich houden aan onderlinge afspraken en
het nut vermeerderen voor zoveel mogelijk
mensen
6. Goed = het volgen van autonoom gekozen,
universele rechtvaardigheidsprincipes
Vaststelling: mannen zijn moreel hoogstaander dan vrouwen
(bereiken niveau 6, vrouwen slechts niveau 4)
Mannen: meer rechtvaardig
Vrouwen: houden zich aan conformiteit
Gevolg: feministische kritiek zorgethiek (care ethics)
< Gilligan
Probleem Kohlberg:
doet alsof niveau 6
resultaat is vd wetenschap
2
, 2) Normatieve ethiek HELE CURSUS HIEROVER!
Grondvraag: wat is rechtvaardigheid, goedheid?
Vraag die Kohlberg niet stelt!
3) Meta-ethiek
= reflectie over manier waarop we nadenken binnen ethiek (dubbele orde;
“nadenken over hoe we nadenken”)
1ste invalshoek: Taal die binnen ethiek gebruikt wordt
Vb: “onnozel” vandaag: negatief
oorspronkelijk: “onschuldig”
Morele lading verschuift
= semantiek (= betekenis van woorden)
2 invalshoek: Logica M = Maior, algemeen
de
m = minor, concrete geval
/
c = conclusie
Vb: Is Socrates sterfelijk?
Maior: iedereen is sterfelijk
Minor: toepassing op concrete geval
Conclusie: Socrates is sterfelijk
Gelden de regels vd logica als je morele uitspraken
doet?
0.3 Vormen van normatieve ethiek
1) Algemene ethiek <-> bijzondere ethiek
2) Individuele ethiek <-> sociale ethiek
Hoofdstuk 1. Problemen voor een normatieve ethiek
1.1 Legitimeringscrisis
Legitimeringscrisis = vraag of normatieve ethiek kan worden gelegitimeerd (= onderbouwd)
NIET EVIDENT
Paradox (= tegenstellingen) voor een actuele ethiek
=> Morele crisis = van fundamentelere aard dan economische, culturele of politieke
crisis WANT is onderliggend bij andere crisissen
NIET:
o Enkel aantasting van traditionele waarden
“Vroeger was het beter” (evolueren vd waarden)
Meekunnen met de veranderende waarden (= flexibel zijn)
Voor sommigen gaat de verandering te snel
Gevolg: conservatisme
3
, o Het ontbreken van een dergelijke herformulering van basiswaarden
Vb: Universele verklaring vd Rechten vd Mens (= hedendaagse
formulering) = formeel, we weten niet hoe we het leven moeten
vormgeven hiermee
Probleem = fundamenteler
Paradox < Apel (= probleem)
Een universele ethiek = een intersubjectief geldige ethiek op basis
van solidaire verantwoording (= ethiek die waarden probeert te
legitimeren, niet gebaseerd op eigen mening + geldig tussen mensen
(intersubjectief))
=> tegelijk noodzakelijk en onmogelijk
OMDAT oorzaak van noodzaak en onmogelijkheid dezelfde is,
nl. wetenschap en techniek
=> Technologische hulpmiddelen
Gevolg: wereld krijgt omspannend karakter (ruimer)
DUS meer mogelijkheden DUS ontstaan
wereldwijde verantwoordelijkheid
Redenen voor noodzaak MAAR tegelijk
redenen voor onmogelijkheid
Vb:
Kernramp Tsjernobil
Dankzij wetenschap en
techniek nl. kerncentrale veel
nieuwe mogelijkheden MAAR
geen grens DUS grote effecten
Regenwoud in Brazilië
Verantwoordelijkheid groene
long te bewaren
Westen zelf de bossen niet
gehouden DUS oneerlijk tov
Brazilië
Belang = op
wereldschaal DUS
wereldlijke
verantwoordelijkheid
Waarom onmogelijk?
4
, We hebben ECHT een universele ethiek nodig voor
wereldwijde verantwoordelijkheid, MAAR hoe meer
vraag hiernaar hoe kleiner de kans van realisatie
Wiskunde = belangrijkste factor voor vooruitgang vd
wetenschap en techniek
=> Universele taal, want leeg en gebruikt voor
alles
Datgene dat universeel is, heeft geen
inhoud
<->
Ethiek = datgene dat ons identiteit geeft
(geen universele, lege taal)
cultuur en subject gebonden
Hoe meer we wiskundige taal gebruiken
(wetenschap en techniek) hoe minder
particulariteit (cultuur …)
Gevolg: vooruitgang boeken
MAAR
Hoe meer w&t, hoe meer nood aan ethiek!
(= paradox)
Macro- (= wereldwijd) en micro-niveau
(= dagdagelijks)
Vb: Micro: botsen tegen voetganger
sorry zeggen
Macro: botsen tegen auto
groter probleem
Vb: Micro: eigen keuze studierichting
Macro: eigen
verantwoordelijkheid of het lukt of
niet (groter)
Conclusie: Enerzijds toenemende vraag naar ethiek door al
datgene wat we kunnen (door de confrontatie met planetaire
verantwoordelijkheid), anderzijds hoe meer vooruitgang hoe
moeilijker het wordt om aan ethiek een antwoordt te geven
(universele, wiskunde taal = leeg)
Paradox: onmogelijk & noodzakelijk
Geldt op macro- en microniveau (= relatie tss
individuen)
5
, De disjunctie feit-waarde
= het is niet omdat iets bestaat dat het waardevol/goed is
feiten en waarden = niet verbonden
Disjunctie = logisch => waarden zijn niet uit feiten af te leiden!
Sein <-> Sollen
Is <-> Ought logische redenering (Mm/c) alg., part., conclusie
Feiten <-> waarden uitgangspunten (Mm) komen terug in conclusie
niets in c dat niet in premissen staat
Probleem vd disjunctie feit-waarde = geen formeel-logisch probleem, WEL een typisch
probleem vd moderniteit sinds Hume
=> Probleem vd waarden en normen hangt samen met de cultuur (= moderniteit;
16de eeuw)
o Traditie
=> VOOR de opvatting vd disjunctie, andere opvatting nl. vd Grieken
=> essentie (functie) existentie
Vb: horloge: waarde ligt in de
functie (omwille hiervan bestaat
het)
Door het idee wordt het
horloge geproduceerd
OOK dieren en mensen zo bekeken
Essentie: rationeel = kern
DUS goed = alles wat bijdraagt aan rationaliteit (kern
realiseren)
o Modern: existentie essentie
Vb: Sartre: „L’existence
précède l’essence“
Moderne mens:
Zelf op zoek naar wie hij wil zijn
Niets ligt vast, want wie ik ben moet ikzelf
ontdekken (rationaliteit zoeken)
„Jezelf zijn“
Terugkoppeling: waarde vh horloge lag in de feitelijkheid (< traditie),
hedendaags ligt de waarde in wat nog moet ontdekt worden (< modern)
Omkeer door ontwikkeling vd moderne wetenschap
Begin: Gallileo:
o Aarde draait rond de zon
6
, o Nieuwe wetenschappelijke inzichten
o.b.v. observatie in termen van
geometrische figuren
wiskunde gebruiken om natuur te
begrijpen (kwantificeren; meten en tellen)
Resultaat: kennis vd natuur
toegenomen + we zijn in staat de natuur
te gebruiken
Feiten en waarden:
verschillende dingen
De disjunctie doel-middel
= variant van feit-waarde
„Entzauberung der Welt“ = omtovering vd wereld < Weber
=> Hoe meer we ontdekken, hoe meer we beseffen dat de wereld niet magisch is
Met wiskunde alles valt te ontrafelen ( wereld verliest magisch statuut)
Wereld = één van de vele objecten, dus zijn er nog waarden aanwezig dan?
=> Doelrationaliteit <-> waarderationaliteit
= doel bepaalt wat je bent = zelf op zoek gaan naar wat je bent
1.2 Schets vd leefwereld als postmodern
Vb: Kasteel van Arenberg = laatgotisch gebouw; kwaliteiten van die tijd aanwezig
Restauratie (20ste eeuw): rond raam, rechthoekige deur
Architect wilde men ervan bewustmaken dat ze met het gebouw iets aan
het doen zijn dat niet van de oude tijd is (ingenieurs)
Kenmerk postmoderniteit: alles is al eens geprobeerd, dus hoe kan je nog iets
nieuws doen of shockeren?
Dankzij wetenschap en techniek Vooruitgang wereld MAAR er is geen
zekerheid meer dat alle technologie nog vooruitgang in zich draagt (ook negative
effecten)
Gedachte van vooruitgang in vraag gesteld (= besef vd laatmoderniteit)
Vb: Gebouw met piramide op dak
Elementen uit verleden hergebruikt voor hedendaags gebouw
We weten niet waar we naartoe gaan, is het nieuwe wel verbetering?
Er is niks meer niew, alles is al geprobeerd
1. Oorsprong
=> Moderne Tijd = soort groot experiment (< De Dijn)
Hoogmoed: we gaan het beter doen dan voordien (= optimisme)
7
, Beeld van leerling-tovenaar:
Hij wil tovenaar worden, moet hiervoor in opleiding gaan bij tovenaar, hij
moet klusjes doen, hij gaat uiteindelijk aan de slag in het toverboek (wat niet
mag), hij ontdekt formule waardoor alles kan leven maar heeft niet formule
om het ongedaan te maken, tovenaar komt thuis en beseft dat hij er niet klaar
voor is
=> Moderne tijd: we zijn begonnen aan groot experiment om de wereld te
verbeteren, we kunnenn veel dingen MAAR formule om alles onder controle te
houden hebben we niet
Vb: Kernenergie, we weten niet hoe het te stoppen als het fout gaat
Laatmoderniteit = besef dat doorbreekt dat het misschien niet beter is
a) Ideaal van zelfbeschikking/autonomie
= idee van volkomen ontplooiing van onszelf obv intellectuele autonomie (= zelf
denken) en van het zichzelf de wet stellen (= zelf beslissen)
Kenmerk moderne tijd: zoektocht naar vrijheid
Verlichtingsideaal: uitgebreid naar andere domeinen en naar het terrein van
menselijk handelen en waardenbeleving
Verlichtingsideaal (vb: Newton, Gallileo toepassing moderne wetenschap
DUS inzicht in de natuur; natuurkunde, scheikunde, wiskunde)
à Verruimd naar domeinen anders dan natuur; mens en samenleving
=> Menswetenschappen (vb: economie < Smith; gebruikt wiskunde,
psychologie, sociologie < Weber en Durkheim; 19de eeuw)
à Overgang van natuurwetenschappen naar menswetenschappen naar
individueel gedrag (= zelf beslissen obv inzicht)
à Is de vooruitgang een succes?
à Vb: STEL invoering doodstraf obv wetenschappelijk inzicht
zou leiden tot minder criminaliteit Beslissing nemen of
niet? Hangt af van morele overtuiging, niet wetenschap
à Vb: partner kies je niet obv wetenschappelijk inzicht
à GEEN ZEKERHEID HIEROVER (moeten we opnieuw
beginnen?)
b) Interne tegenstrijdigheden
Contradictie tussen leven obv rationele kritiek en realiteit vd
waardenbeleving (= wat ons motiveert, bezighoudt = niet puur rationeel,
van andere orde)
8
, o Kiezen wij onze waarden (= zelfbeschikking, rationeel inzicht,
autonomie) of kiezen de waarden (= datgene wat we waardevol,
belangrijk vinden) ons?
Vb: Dat we Antwerpenaar zijn kunnen we niet kiezen MAAR
we zijn er wel fier op
Vb: We zijn dochter of zoon van iemand en we kiezen dit niet
MAAR dit typeert ons
Vb: We zijn man of vrouw en we kiezen dit niet MAAR dit
typeert ons
o Abstracte idealen
Waarom vinden we het ene beter dan het ander?
Veranderingen op politiek, sociaal en economisch vlak
(mega-machines structuren die zo groot zjn, niet zelf in de hand)
Vb: beurs
Lyotard: “het einde van de grote verhalen”, “het kiezen van elementen is
het nulpunt van de hedendaagse cultuur”
Kenmerk van vandaag: het einde vd grote verhalen (democratie,
mensenrechten...) uit de moderniteit
Ontdekking dat ze minder geloofwaardig zijn dan we
dachten DUS ongeloofwaardig geworden
Vb: arbeiders in opstand tegen communisme
(systeem dat arbeiders moest helpen, komen ze zelf
tegen in opstand = ongeloofwaardig systeem dus)
Vb: financiële crisis geloofwwaardigheid van
economisch systeem onderuit gehaald
Grote idealen vd moderne tijd: geloofwaardigheid verloren!
2. Reacties
a) Individualisme
Moderne mens = subject, individu, centrum vd wereld (ik bekijk wereld
vanuit eigen standpunt)
Hernieuwe particulariteit: hoe groter wereld wordt, hoe groter tendens
om terug te vallen op zichzelf, datgene wat je kent
b) Een aantal andere reacties
Ironie (= alles is vatbaar voor humor, zo met problemen omgaan)
9
, Belang van ironisch-esthetische levenshouding (aandacht voor stijl,
design, lichaamscultuur…) Er is niets dat echt de moeite is om zich
voor te engageren
Cynisme (= iedereen die zich toch probeert te engageren wordt verdacht
van dat er iets achter ligt dubbelheid WANT omgekeerde ook
bekritiseerd)
Vb: voetballer: „Ik sport enkel omwille vh geld“ = ongeloofwaardig
„Ik sport omdat ik echt ggwn hoe van de experience“ =
ongeloofwaardig
Apathie (= onverschillig tov problemen)
Vraag naar wat juiste houding is, hoe kan je je engageren?
1.3 Technocratie als crisisfenomeen
De disjunctie doel-middel & feit-waarde mogelijkheid geopend dat doeleinden niet langer
“van buiten af” worden aangebracht MAAR door de technologische evolutie
Legitimering zelfs als overbodig beschouwd
‘technologische imperatief’: De legitimering ligt namelijk in de performantie
Technocratie = NIET wij bestuurd door technocraten, WEL de techniek zelf heerst
Hoofdstuk 2: Geluk als norm
Grondtypes vh ethische denken:
Teleologische ethiek = opvattingen over wat we willen bereiken
Grondslag voor ons handelen => vraag naar het doel
(< Grieks: telos = doel)
Waardevol doel impliceert dat de handelingen die tot dat doel
bijdragen ook goed zijn
10