Samenvatting fototechnologie periode 1
en 2
1. De werking van de camera
Camera Obscura = eerste camera
1.1 De zoeker:
Zoeker/ oculair = systeem dat beelduitsnede kiest en waarborgt.
- Indirecte zoekers: gebruiken optische hulpmiddelen buiten opnameobjectief om
zoekerbeeld te vormen.
- Directe zoeker: gebruiken opname-objectief om zoekerbeeld te vormen
1.1.1 De zoekercamera:
Parallaxafwijking = duidelijke afwijking tussen zoekerbeeld en gemaakte opname.
Werd gebruikt in analoge fotografie.
Voorkomen door elektronische viewfinder met live view
2.1.1 De twee-ogige zoekercamera (TLR: Twin Lens Reflex)
- 2 boven elkaar gemonteerde camera’s
- Onderste: de film
- Bovenste: vaste spiegel die beeld via
matglas naar zoeker boven op camera
projecteert.
- Beeld = gespiegeld, maar rechtopstaand!
! Kunnen uitleggen en tekenen!
Zie aparte tekening!
,2.1.2 De één-ogige zoekercamera (DSLR: Digital Single Lens Reflex)
Spiegel staat voor de sensor.
Beeld dat gevormd wordt door objectief -> via spiegel naar matglas geprojecteerd -> via
prisma naat oculair (zoeker)
Kijken rechstreeks door opname objectief = geen parallaxafwijking.
- Matglas = wolk van
rook voor projector ->
beeld op wolk ipv
muur.
- Pentaprisma = stuk
glas dat hoekig
gebroken wordt ->
gereflecteerd op
beeld.
2.1.3 De technische camera:
= camera Obscura in modernere vormgeving
Matglas opgesteld in optische as van objectief -> direct zoekersysteem
Beeld: op zijn kop & in spiegelbeeld
Groot opnameformaat & grote beweeglijkheid van objectief- en sensorvlak
(scherptediepte) -> belangrijkste kenmerken.
3.Het objectief
3.1 Licht
3.1.1 Wat is licht?
- Licht heeft een dualistisch karakter
o = Golven en energie
- Elektromagnetische straling
o Beeldvorming door lenzenstelsels
- Energiedeeltjes: fotonen
o Nodig voor pixels te vormen
- Beide nodig om beeld te kunnen vormen & vastnemen
De 3 variabelen van licht:
1. Kleur: golflengte (lengte tussen 2 golftoppen) bepaalt kleur.
2. Lichtsterkte: hoeveel licht er tot in je brandpunt kan. (hoe hoger golftop -> hoe
lichtsterker: feller en intensiever)
3. Polarisatie: richting waarin je licht trilt
Zichtbare spectrum: 380nm – 780nm
Rood = langste golflengte
Violet = korste golflengte
Onder 380 nm -> ultraviolet (UV)
Boven 780 nm -> infraroof (IR)
, Kleur van licht: bepaald door golflengte van lichtgolven
Zon = voornaamste lichtbron -> alle golflengtes = wit licht
Wit licht gevormd door mengsel gelijke aanwezigheid van alle golflengtes
Wit licht door prisma -> kleuren duidelijk scheiden.
è Blauw licht sterker gebroken dan rood
Monochromatisch licht = lichtgolven met dezelfde golflengte.
Polychromatisch licht = lichtgolven met verschillende golflengtes.
Kleuren zien = reflectie en absorptie
Zwart = alle kleuren geabsorbeerd
Wit = alle kleuren gereflecteerd
Rood = alle kleuren absorbeert, rood reflecteert
3.1.2 Breking van licht:
Breking treedt op door snelheidsverschil
Snelheid van licht afgeremd door glas en/of water
Glas & water: ‘harder’ dan lucht.
Brekingsindex = eigen rem- of brekingskracht van optisch medium.
Snelheid van licht: snelheid waartoe lichtpuls wordt afgeremd in optisch dichter
medium. -> NIET KUNNEN BEREKENEN!
Getal geeft aan in welke mate een medium, ene lichtstraal afremt
Lucht = optisch ijle stoeen (kleine brekingsindex)
Glas = optisch dichte media (grote brekingsindex)
Dispersie = kleurschifting: medium met grote brekingsindex splitst kleuren van wit licht
3.1.3 Brekingswetten:
Kennen en kunnen tekenen!
1. Lichtstraal van optisch ijler naar optisch dichter medium: gebroken naar normaal
toe. Brekingshoek is kleiner dan invalshoek.
2. Lichtstraal van optisch dichter naar optisch ijler medium: gebroken van normaal
weg. Brekingshoek is groter dan invalshoek.
3. Lichtstraal loodrecht invalt ondergaat bij overgang van medium geen breking.
Vast -> ijl = naar normaal toe
Ijl -> vast = van normaal weg
3.1.4 Principe van een lens en een prisma:
Bij plaat: schuin invallende lichtstraak gebroken door medium en vervolgt in
oorspronkelijke richting maar evenwijdig verschoven is.
Prima: lichtstraal gedraagt zich anders, wordt eveneens gebroken/ maar bij
uittreding, afgebogen in tegenovergestelde richting v.d. invallende straal.
en 2
1. De werking van de camera
Camera Obscura = eerste camera
1.1 De zoeker:
Zoeker/ oculair = systeem dat beelduitsnede kiest en waarborgt.
- Indirecte zoekers: gebruiken optische hulpmiddelen buiten opnameobjectief om
zoekerbeeld te vormen.
- Directe zoeker: gebruiken opname-objectief om zoekerbeeld te vormen
1.1.1 De zoekercamera:
Parallaxafwijking = duidelijke afwijking tussen zoekerbeeld en gemaakte opname.
Werd gebruikt in analoge fotografie.
Voorkomen door elektronische viewfinder met live view
2.1.1 De twee-ogige zoekercamera (TLR: Twin Lens Reflex)
- 2 boven elkaar gemonteerde camera’s
- Onderste: de film
- Bovenste: vaste spiegel die beeld via
matglas naar zoeker boven op camera
projecteert.
- Beeld = gespiegeld, maar rechtopstaand!
! Kunnen uitleggen en tekenen!
Zie aparte tekening!
,2.1.2 De één-ogige zoekercamera (DSLR: Digital Single Lens Reflex)
Spiegel staat voor de sensor.
Beeld dat gevormd wordt door objectief -> via spiegel naar matglas geprojecteerd -> via
prisma naat oculair (zoeker)
Kijken rechstreeks door opname objectief = geen parallaxafwijking.
- Matglas = wolk van
rook voor projector ->
beeld op wolk ipv
muur.
- Pentaprisma = stuk
glas dat hoekig
gebroken wordt ->
gereflecteerd op
beeld.
2.1.3 De technische camera:
= camera Obscura in modernere vormgeving
Matglas opgesteld in optische as van objectief -> direct zoekersysteem
Beeld: op zijn kop & in spiegelbeeld
Groot opnameformaat & grote beweeglijkheid van objectief- en sensorvlak
(scherptediepte) -> belangrijkste kenmerken.
3.Het objectief
3.1 Licht
3.1.1 Wat is licht?
- Licht heeft een dualistisch karakter
o = Golven en energie
- Elektromagnetische straling
o Beeldvorming door lenzenstelsels
- Energiedeeltjes: fotonen
o Nodig voor pixels te vormen
- Beide nodig om beeld te kunnen vormen & vastnemen
De 3 variabelen van licht:
1. Kleur: golflengte (lengte tussen 2 golftoppen) bepaalt kleur.
2. Lichtsterkte: hoeveel licht er tot in je brandpunt kan. (hoe hoger golftop -> hoe
lichtsterker: feller en intensiever)
3. Polarisatie: richting waarin je licht trilt
Zichtbare spectrum: 380nm – 780nm
Rood = langste golflengte
Violet = korste golflengte
Onder 380 nm -> ultraviolet (UV)
Boven 780 nm -> infraroof (IR)
, Kleur van licht: bepaald door golflengte van lichtgolven
Zon = voornaamste lichtbron -> alle golflengtes = wit licht
Wit licht gevormd door mengsel gelijke aanwezigheid van alle golflengtes
Wit licht door prisma -> kleuren duidelijk scheiden.
è Blauw licht sterker gebroken dan rood
Monochromatisch licht = lichtgolven met dezelfde golflengte.
Polychromatisch licht = lichtgolven met verschillende golflengtes.
Kleuren zien = reflectie en absorptie
Zwart = alle kleuren geabsorbeerd
Wit = alle kleuren gereflecteerd
Rood = alle kleuren absorbeert, rood reflecteert
3.1.2 Breking van licht:
Breking treedt op door snelheidsverschil
Snelheid van licht afgeremd door glas en/of water
Glas & water: ‘harder’ dan lucht.
Brekingsindex = eigen rem- of brekingskracht van optisch medium.
Snelheid van licht: snelheid waartoe lichtpuls wordt afgeremd in optisch dichter
medium. -> NIET KUNNEN BEREKENEN!
Getal geeft aan in welke mate een medium, ene lichtstraal afremt
Lucht = optisch ijle stoeen (kleine brekingsindex)
Glas = optisch dichte media (grote brekingsindex)
Dispersie = kleurschifting: medium met grote brekingsindex splitst kleuren van wit licht
3.1.3 Brekingswetten:
Kennen en kunnen tekenen!
1. Lichtstraal van optisch ijler naar optisch dichter medium: gebroken naar normaal
toe. Brekingshoek is kleiner dan invalshoek.
2. Lichtstraal van optisch dichter naar optisch ijler medium: gebroken van normaal
weg. Brekingshoek is groter dan invalshoek.
3. Lichtstraal loodrecht invalt ondergaat bij overgang van medium geen breking.
Vast -> ijl = naar normaal toe
Ijl -> vast = van normaal weg
3.1.4 Principe van een lens en een prisma:
Bij plaat: schuin invallende lichtstraak gebroken door medium en vervolgt in
oorspronkelijke richting maar evenwijdig verschoven is.
Prima: lichtstraal gedraagt zich anders, wordt eveneens gebroken/ maar bij
uittreding, afgebogen in tegenovergestelde richting v.d. invallende straal.