Hoofdstuk 1 de studie van het menselijk lichaam
1.1 begrippen anatomie en fysiologie
Anatomie: studie van de bouw van het lichaam, ontleedkunde
Fysiologie: verklaart hoe dit lichaam exact werkt en hoe verschillende structuren hun
functies uitvoeren
Cytologie of celbiologie: de studie van de opbouw van de cel, de kleinste levende bouwsteen
van het menselijk lichaam.
Histologie of weefselleer: de studie van de weefsels. Een weefsel is de som van omliggende
cellen en de tussenliggende stof.
Macroscopisch = wat je met bloten oog ziet
Microscopisch = zichtbaar door middel van een beeld vergrotend toestel vb
microscoop
Systemische anatomie = bespreking per orgaan
Topografisch anatomie = bespreking per regio van het lichaam
1.2. de anatomische uitgangshouding
= anatomische positie
Rechtopstaand
Armen naast lichaam met de handpalmen naar voor
Aangezicht en voeten naar voor gericht
Zie apart blad
Aanzichten:
We kunnen het lichaam of onderdelen van het lichaam vanuit verschillende posities bekijken
Anterior/ventraal zicht = vooraanzicht
Posterior/dorsaal zicht = achteraanzicht
Inferior zicht = onderaanzicht
Superior zicht = bovenaanzicht
Lateraal zicht = zijaanzicht
Vlakken van doorsnee:
Frontaal vlak
o Elk vlak evenwijdig met voorhoofd
o Verdeelt het lichaam in voorste en achterste gedeelte
, Sagittaal vlak:
o Elk vlak evenwijdig met vlak tussen je ogen
o verdeelt lichaam in links en rechts deel
Transversaal vlak:
o Elk vlak evenwijdig met de grond
o verdeelt lichaam in een bovenste en onderste gedeelte
Richtingsaanduidingen: zie apart blad
1.3 niveaus van organisatie van het lichaam:
Atomair niveau: atomen zijn de kleinste bouwstenen in het menselijk lichaam
Moleculair niveau: atomen kunnen zich chemisch binden met elkaar tot moleculen
Celniveau: macromoleculen kunnen samen organellen vormen kunnen samen
verpakt zijn in 1 cel
Weefselniveau: cellen met dezelfde bouw en functie vormen samen weefsels
Orgaanniveau: elke orgaan is opgebouwd uit 2 of meer verschillende weefsels
Orgaanstelselniveau: verschillende organen werken samen met elkaar om 1 bepaalde
functie uit te voeren
Organismeniveau: verschillende orgaanstelsels werken samen in 1 organisme
1.4 chemische basis van het leven
Atoom:
Atomos = ondeelbaar
Definitie: Kleinst mogelijke deeltjes waaruit materie is opgebouwd
Gemiddeld 0.3 nm groot
Atomaire samenstelling:
Elk atoom behoort bij atoomsoort of element
Tabel van mendeljev: 118 gekende elementen of atoomsoorten
o In natuur: 92 verschillende elementen
, o In ons lichaam: 26 verschillende elementen
Meest voorkomende elementen of atoomsoorten:
o O (zuurstof)
o C (koolstof)
o H (waterstof)
o N (stikstok)
7 macromineralen (calcium, fosfor, kalium, zwavel, natrium, chloor en magnesium)
Verschillende spoorelementen die in minimale hoeveelheden voorkomen
Bouw van atoom:
Atomen verdelen in kleinere partikels (subatomaire deeltjes):
o Protonen in de kern positief geladen
o Neutronen in de kern neutraal geladen
o Elektronen op de schil van atoom negatief geladen
Steeds evenveel protonen als elektronen nettolading altijd nul
Chemische binding:
Ionbinding = wanneer 1 atoom 1 of meerdere elektronen afgeeft aan een ander
atoom beide atomen hebben nu een netto lading en noemen we ionen
Covalente binding: wanneer atomen de elektronen op de buitenste schil delen
hierdoor buitenste schil in elkaar komen, elektronen in deze schillen gedeeld worden
Enkelvoudig verbinding = een covalente binding (elektronenpaar)
Dubbel covalente binding= twee covalente bindingen (elektronen paar)
, Drievoudige covalente verbinding= 3 covalente binding (elektronen paren gedeeld
worden)
2 soorten covalente binding:
o Polaire covalente verbinding: elektronen worden sterk aangetrokken door 1
van beide atomen waardoor er een ongelijke verdeling ontstaat
o Apolaire covalente verbindingen: de gedeelde elektronen worden perfect
gelijk verdeeld tussen beide atomen die de covalente binding aangaan
ATP of adenosinetrifosfaat:
= een cel die energie vastlegt in transformeerbare vorm
Verbranding van suikers en vetten in mitochondriën energie ATP
Energie korte termijn opgeslagen
ATP = energierijke verbinding (=volle batterij)
ATP: adenosinemolecule en drie fosfaatgroepen
ATP-molecule en fosfaatgroep splitst af ADP (adenosinedifosfaatmolecule)
ADP of adenostinedifosfaatmolecule:
= energiearme verbinding (=lege batterij)
Draagt twee fosfaatgroepen ipv 3 fosfaatgroepen
Uitleg:
Rechts: lichaam processen zoals spieractiviteit zetten ATP om naar ADP: ADP wordt naar
mitochondrien gebracht, proces opnieuw geladen wordt naar ATP dankzij verbranding
vetten, koolhydraten
Links: verbruikte batterij, laad op door energie uit elektriciteit: opgeladen batterij omgezet
en opnieuw gebruiken
1.1 begrippen anatomie en fysiologie
Anatomie: studie van de bouw van het lichaam, ontleedkunde
Fysiologie: verklaart hoe dit lichaam exact werkt en hoe verschillende structuren hun
functies uitvoeren
Cytologie of celbiologie: de studie van de opbouw van de cel, de kleinste levende bouwsteen
van het menselijk lichaam.
Histologie of weefselleer: de studie van de weefsels. Een weefsel is de som van omliggende
cellen en de tussenliggende stof.
Macroscopisch = wat je met bloten oog ziet
Microscopisch = zichtbaar door middel van een beeld vergrotend toestel vb
microscoop
Systemische anatomie = bespreking per orgaan
Topografisch anatomie = bespreking per regio van het lichaam
1.2. de anatomische uitgangshouding
= anatomische positie
Rechtopstaand
Armen naast lichaam met de handpalmen naar voor
Aangezicht en voeten naar voor gericht
Zie apart blad
Aanzichten:
We kunnen het lichaam of onderdelen van het lichaam vanuit verschillende posities bekijken
Anterior/ventraal zicht = vooraanzicht
Posterior/dorsaal zicht = achteraanzicht
Inferior zicht = onderaanzicht
Superior zicht = bovenaanzicht
Lateraal zicht = zijaanzicht
Vlakken van doorsnee:
Frontaal vlak
o Elk vlak evenwijdig met voorhoofd
o Verdeelt het lichaam in voorste en achterste gedeelte
, Sagittaal vlak:
o Elk vlak evenwijdig met vlak tussen je ogen
o verdeelt lichaam in links en rechts deel
Transversaal vlak:
o Elk vlak evenwijdig met de grond
o verdeelt lichaam in een bovenste en onderste gedeelte
Richtingsaanduidingen: zie apart blad
1.3 niveaus van organisatie van het lichaam:
Atomair niveau: atomen zijn de kleinste bouwstenen in het menselijk lichaam
Moleculair niveau: atomen kunnen zich chemisch binden met elkaar tot moleculen
Celniveau: macromoleculen kunnen samen organellen vormen kunnen samen
verpakt zijn in 1 cel
Weefselniveau: cellen met dezelfde bouw en functie vormen samen weefsels
Orgaanniveau: elke orgaan is opgebouwd uit 2 of meer verschillende weefsels
Orgaanstelselniveau: verschillende organen werken samen met elkaar om 1 bepaalde
functie uit te voeren
Organismeniveau: verschillende orgaanstelsels werken samen in 1 organisme
1.4 chemische basis van het leven
Atoom:
Atomos = ondeelbaar
Definitie: Kleinst mogelijke deeltjes waaruit materie is opgebouwd
Gemiddeld 0.3 nm groot
Atomaire samenstelling:
Elk atoom behoort bij atoomsoort of element
Tabel van mendeljev: 118 gekende elementen of atoomsoorten
o In natuur: 92 verschillende elementen
, o In ons lichaam: 26 verschillende elementen
Meest voorkomende elementen of atoomsoorten:
o O (zuurstof)
o C (koolstof)
o H (waterstof)
o N (stikstok)
7 macromineralen (calcium, fosfor, kalium, zwavel, natrium, chloor en magnesium)
Verschillende spoorelementen die in minimale hoeveelheden voorkomen
Bouw van atoom:
Atomen verdelen in kleinere partikels (subatomaire deeltjes):
o Protonen in de kern positief geladen
o Neutronen in de kern neutraal geladen
o Elektronen op de schil van atoom negatief geladen
Steeds evenveel protonen als elektronen nettolading altijd nul
Chemische binding:
Ionbinding = wanneer 1 atoom 1 of meerdere elektronen afgeeft aan een ander
atoom beide atomen hebben nu een netto lading en noemen we ionen
Covalente binding: wanneer atomen de elektronen op de buitenste schil delen
hierdoor buitenste schil in elkaar komen, elektronen in deze schillen gedeeld worden
Enkelvoudig verbinding = een covalente binding (elektronenpaar)
Dubbel covalente binding= twee covalente bindingen (elektronen paar)
, Drievoudige covalente verbinding= 3 covalente binding (elektronen paren gedeeld
worden)
2 soorten covalente binding:
o Polaire covalente verbinding: elektronen worden sterk aangetrokken door 1
van beide atomen waardoor er een ongelijke verdeling ontstaat
o Apolaire covalente verbindingen: de gedeelde elektronen worden perfect
gelijk verdeeld tussen beide atomen die de covalente binding aangaan
ATP of adenosinetrifosfaat:
= een cel die energie vastlegt in transformeerbare vorm
Verbranding van suikers en vetten in mitochondriën energie ATP
Energie korte termijn opgeslagen
ATP = energierijke verbinding (=volle batterij)
ATP: adenosinemolecule en drie fosfaatgroepen
ATP-molecule en fosfaatgroep splitst af ADP (adenosinedifosfaatmolecule)
ADP of adenostinedifosfaatmolecule:
= energiearme verbinding (=lege batterij)
Draagt twee fosfaatgroepen ipv 3 fosfaatgroepen
Uitleg:
Rechts: lichaam processen zoals spieractiviteit zetten ATP om naar ADP: ADP wordt naar
mitochondrien gebracht, proces opnieuw geladen wordt naar ATP dankzij verbranding
vetten, koolhydraten
Links: verbruikte batterij, laad op door energie uit elektriciteit: opgeladen batterij omgezet
en opnieuw gebruiken