Cytologie & Histologie
Eerste ppt: cytologie (met boek)
Cel afmetingen:
• Microscopische afmetingen
• Zoogdieren: 7 – 40 µm (micrometer)
• Soms groot; vb. cel van struisvogelei (maar als de cel te groot wordt, gaat die gaan
delen)
• Grootte is afhankelijk van:
Diffusiemogelijkheid → de transportcapaciteiten
&
Controle van de kern
• Grootte is onafhankelijk van:
Grote van de individu
Verschil in orgaangrote:
Hangt niet af van cel volume, maar wel van aantal cellen
Algemene regel:
Hoe lager metabolisme, hoe groter de cel
Cel volume:
Onafhankelijk van grootte organismen
DE CELVORM:
=Afhankelijk v/d functie van de cel
- Wisselend →Moeten zich overal doorheen kunnen wringen
Afhankelijk van externe factoren
Vb. leukocyten & macrofagen (vrije cellen)
, - Constant
Afhankelijk v/d functionele differentiatie & invloed omgevende cellen
Vb. zaadcel (vrije cel) & epitheelcellen (vaste cellen van meercellige organismen)
DE CELBOUW:
3 grote delen:
• Celmembraan
• Cytoplasma (+ de vers. celorganellen)
• Nucleus (=de celkern)
De celkern is omgeven door een celmembraan, want: celkern & celplasma hebben een andere
samenstelling & moeten dus gescheiden worden
Celmembraan:
• Dikte: ong. 7,5 nm
• Is een oplossing van: georiënteerde lipiden & globulaire eiwitten
Cel bestaat uit dubbele laag (lagen= fosfolipiden, lipide + fosfaatgroep(negatief))
Lipiden= glycerol, vetzuurstaarten (geen lading)
- Polaire delen zijn naar elkaar gericht & zijn hydrofiel (houden van water)
- Apolaire delen zijn van elkaar gericht & zijn hydrofoob (bang van water)
Lipiden:
=zeer dynamisch (hierdoor ook kwetsuur gevoelig) →dus: mobiliteit inperken
Fosfolipiden:
- Fosfatidylcholine
- Fosfatidylethanolamine
Pagina 2
,Vormen een dubbele laag:
Polaire delen zijn naar elkaar gericht & zijn hydrofiel (houden van water)
➔ Polair-hydrofiel (de fosfaatgroepen)
➔ Gericht naar waterig milieu
Apolaire delen zijn van elkaar gericht & zijn hydrofoob (bang van water)
➔ Vetzuurketens
➔ Gericht naar midden van membraan
Eiwitten:
=geven structuur aan celmembraan
- Niet enkel aan opp.
- Geen continue laag
- Verdeeld volgens een mozaïek patroon
Er is een onderscheid tussen:
• Integrale eiwitten = overspannen over heel het membraan (over)
• Perifere eiwitten = zitten aan 1 kant van het membraan (buitenkant/binnenkant)
→Ze bevatten polaire & apolaire delen
Pagina 3
, Functies (proteïnen in membraan):
• Structureel (als bouwelement)
• Transportproteïnen (carriers) → Hulpmiddelen
• Ionenkanalen (passief transport)
• Pompen (op actieve wijze)
• Receptoren (zorgen voor communicatie)
• Enzymen →hebben invloed aan afschreiden van membraan, omzettingen
katalyseren t.h.v. celmembraan (wat moet er toegevoegd worden, …)
GLYCOCALYX:
Het celmembraan is langs de buitenzijde bedekt met dunne filamenteuse laag:
De glycocalyx
→Bestaat uit: vertakte filamenten die aanwezig zijn op eiwitten
Het grootste deel zijn glycoproteïnen
= Koolhydraat verbonden met eiwitten
Pagina 4
Eerste ppt: cytologie (met boek)
Cel afmetingen:
• Microscopische afmetingen
• Zoogdieren: 7 – 40 µm (micrometer)
• Soms groot; vb. cel van struisvogelei (maar als de cel te groot wordt, gaat die gaan
delen)
• Grootte is afhankelijk van:
Diffusiemogelijkheid → de transportcapaciteiten
&
Controle van de kern
• Grootte is onafhankelijk van:
Grote van de individu
Verschil in orgaangrote:
Hangt niet af van cel volume, maar wel van aantal cellen
Algemene regel:
Hoe lager metabolisme, hoe groter de cel
Cel volume:
Onafhankelijk van grootte organismen
DE CELVORM:
=Afhankelijk v/d functie van de cel
- Wisselend →Moeten zich overal doorheen kunnen wringen
Afhankelijk van externe factoren
Vb. leukocyten & macrofagen (vrije cellen)
, - Constant
Afhankelijk v/d functionele differentiatie & invloed omgevende cellen
Vb. zaadcel (vrije cel) & epitheelcellen (vaste cellen van meercellige organismen)
DE CELBOUW:
3 grote delen:
• Celmembraan
• Cytoplasma (+ de vers. celorganellen)
• Nucleus (=de celkern)
De celkern is omgeven door een celmembraan, want: celkern & celplasma hebben een andere
samenstelling & moeten dus gescheiden worden
Celmembraan:
• Dikte: ong. 7,5 nm
• Is een oplossing van: georiënteerde lipiden & globulaire eiwitten
Cel bestaat uit dubbele laag (lagen= fosfolipiden, lipide + fosfaatgroep(negatief))
Lipiden= glycerol, vetzuurstaarten (geen lading)
- Polaire delen zijn naar elkaar gericht & zijn hydrofiel (houden van water)
- Apolaire delen zijn van elkaar gericht & zijn hydrofoob (bang van water)
Lipiden:
=zeer dynamisch (hierdoor ook kwetsuur gevoelig) →dus: mobiliteit inperken
Fosfolipiden:
- Fosfatidylcholine
- Fosfatidylethanolamine
Pagina 2
,Vormen een dubbele laag:
Polaire delen zijn naar elkaar gericht & zijn hydrofiel (houden van water)
➔ Polair-hydrofiel (de fosfaatgroepen)
➔ Gericht naar waterig milieu
Apolaire delen zijn van elkaar gericht & zijn hydrofoob (bang van water)
➔ Vetzuurketens
➔ Gericht naar midden van membraan
Eiwitten:
=geven structuur aan celmembraan
- Niet enkel aan opp.
- Geen continue laag
- Verdeeld volgens een mozaïek patroon
Er is een onderscheid tussen:
• Integrale eiwitten = overspannen over heel het membraan (over)
• Perifere eiwitten = zitten aan 1 kant van het membraan (buitenkant/binnenkant)
→Ze bevatten polaire & apolaire delen
Pagina 3
, Functies (proteïnen in membraan):
• Structureel (als bouwelement)
• Transportproteïnen (carriers) → Hulpmiddelen
• Ionenkanalen (passief transport)
• Pompen (op actieve wijze)
• Receptoren (zorgen voor communicatie)
• Enzymen →hebben invloed aan afschreiden van membraan, omzettingen
katalyseren t.h.v. celmembraan (wat moet er toegevoegd worden, …)
GLYCOCALYX:
Het celmembraan is langs de buitenzijde bedekt met dunne filamenteuse laag:
De glycocalyx
→Bestaat uit: vertakte filamenten die aanwezig zijn op eiwitten
Het grootste deel zijn glycoproteïnen
= Koolhydraat verbonden met eiwitten
Pagina 4