Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien 4.2 TrustPilot
logo-home
Resume

Samenvatting Begrippenlijst Taalkunde 1 (Grammatica, spelling en Nederlands)

Note
-
Vendu
3
Pages
14
Publié le
02-01-2025
Écrit en
2024/2025

Deze uitgebreide begrippenlijst voor het vak Taalkunde 1 bevat heldere uitleg en praktische voorbeelden van zowel redekundig als taalkundig ontleden. Alle belangrijke termen worden stap voor stap uitgelegd, waaronder zinsdelen, werkwoordsvormen, zinstypen en leestekens. Het document is ideaal voor studenten die taalkundige basisprincipes willen begrijpen en toepassen.

Montrer plus Lire moins
Établissement
Cours









Oups ! Impossible de charger votre document. Réessayez ou contactez le support.

École, étude et sujet

Établissement
Cours
Cours

Infos sur le Document

Publié le
2 janvier 2025
Nombre de pages
14
Écrit en
2024/2025
Type
Resume

Sujets

Aperçu du contenu

Begrippenlijst Redekundig Ontleden
Hoofdbegrippen:

1. Onderwerp
Het zinsdeel dat aangeeft wie of wat de handeling uitvoert of waarover iets wordt gezegd.
Voorbeeld: De hond eet een bot.

2. Persoonsvorm
Het werkwoord dat van tijd verandert als je de zin in een andere tijd zet of een vraag maakt.
Voorbeeld: Eet in de zin De hond eet een bot.

3. Gezegde
Het deel van de zin dat aangeeft wat het onderwerp doet of wat ermee gebeurt. Er zijn twee
soorten:

o Werkwoordelijk gezegde (WG): Bestaat uit werkwoorden die een handeling of
gebeurtenis uitdrukken.
Voorbeeld: De hond eet een bot. (Gezegde: eet).

o Naamwoordelijk gezegde (NG): Bestaat uit een koppelwerkwoord en een
naamwoordelijk deel dat een eigenschap of toestand van het onderwerp aangeeft.
koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, lijken, schijnen, heten, blijken, dunken,
voorkomen.
Voorbeeld: De hond is groot. (Gezegde: is groot).

4. Lijdend voorwerp
Het zinsdeel dat aangeeft wie of wat direct betrokken is bij de handeling van het werkwoord.
Voorbeeld: De hond eet een bot. (Lijdend voorwerp: een bot).

5. Meewerkend voorwerp
Het zinsdeel dat aangeeft aan/voor wie of wat iets gebeurt of wordt gegeven.
Voorbeeld: De hond geeft de man een bot. (Meewerkend voorwerp: de man).

6. Bijwoordelijke bepaling
Het zinsdeel dat extra informatie geeft over waar, wanneer, hoe, waarom of waarmee iets
gebeurt.
Voorbeeld: De hond eet een bot in de tuin. (Bijwoordelijke bepaling: in de tuin).

7. Voorzetselvoorwerp
Een zinsdeel dat begint met een voorzetsel dat een vaste verbinding heeft met het
werkwoord. Het voorzetsel kan niet worden weggelaten of vervangen.
Voorbeeld: Hij wacht op de bus. (Voorzetselvoorwerp: op de bus).

8. Naamwoordelijk deel
Een zinsdeel in een naamwoordelijk gezegde dat een eigenschap, toestand, of rol van het
onderwerp beschrijft.
Voorbeeld: Hij is dokter. (Naamwoordelijk deel: dokter).

, Aanvullende zinsdelen:

9. Bijvoeglijke bepaling
Een deel van een zinsdeel dat extra informatie geeft over een zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld: De grote hond eet een bot. (Bijvoeglijke bepaling: grote).

10. Bijstelling
Een zinsdeel dat een ander zinsdeel nader verklaart of specificeert en altijd tussen komma's
staat.
Voorbeeld: Mijn buurman, een vriendelijke man, heeft een hond. (Bijstelling: een vriendelijke
man).



Zinstypen en structuren:

11. Hoofdzin
Een zelfstandige zin die niet afhankelijk is van een andere zin. In een hoofdzin staat de
persoonsvorm op de tweede plaats.
Voorbeeld: Hij eet een bot.

12. Bijzin
Een zinsdeel dat onderdeel is van een samengestelde zin en afhankelijk is van de hoofdzin.
Bijzinnen worden vaak ingeleid door onderschikkende voegwoorden (dat, omdat, hoewel).
Voorbeeld: Ik weet dat hij een bot eet. (Bijzin: dat hij een bot eet).

13. Rompzin
Een hoofdzin waarin een bijzin is opgenomen. De rompzin blijft een zelfstandige constructie
als de bijzin wordt weggelaten.
Voorbeeld: Hij zegt dat hij naar huis gaat. (Rompzin: Hij zegt).

14. Beknopte bijzin
Een bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm, waarin het werkwoord in de vorm van een
infinitief of deelwoord staat. Het onderwerp wordt afgeleid uit de hoofdzin.
Voorbeeld: Om sterker te worden, traint hij elke dag. (Beknopte bijzin: Om sterker te
worden).

15. Betrekkelijke bijzin
Een bijzin die begint met een betrekkelijk voornaamwoord (die, dat, wat, wie) en iets zegt
over een zelfstandig naamwoord in de hoofdzin.
Voorbeeld: De hond die in de tuin speelt, eet een bot. (Betrekkelijke bijzin: die in de tuin
speelt).

Overige begrippen:

16. Samentrekking
Het weglaten van een woord of zinsdeel dat al eerder in de zin is genoemd, op voorwaarde
dat het dezelfde grammaticale functie, betekenis, en vorm heeft.
Voorbeeld: Hij kocht een boek en (kocht) een tijdschrift.
€5,98
Accéder à l'intégralité du document:

Garantie de satisfaction à 100%
Disponible immédiatement après paiement
En ligne et en PDF
Tu n'es attaché à rien

Faites connaissance avec le vendeur
Seller avatar
leraarinopleiding

Faites connaissance avec le vendeur

Seller avatar
leraarinopleiding HBO Nederland
S'abonner Vous devez être connecté afin de suivre les étudiants ou les cours
Vendu
3
Membre depuis
1 année
Nombre de followers
0
Documents
1
Dernière vente
2 mois de cela

0,0

0 revues

5
0
4
0
3
0
2
0
1
0

Récemment consulté par vous

Pourquoi les étudiants choisissent Stuvia

Créé par d'autres étudiants, vérifié par les avis

Une qualité sur laquelle compter : rédigé par des étudiants qui ont réussi et évalué par d'autres qui ont utilisé ce document.

Le document ne convient pas ? Choisis un autre document

Aucun souci ! Tu peux sélectionner directement un autre document qui correspond mieux à ce que tu cherches.

Paye comme tu veux, apprends aussitôt

Aucun abonnement, aucun engagement. Paye selon tes habitudes par carte de crédit et télécharge ton document PDF instantanément.

Student with book image

“Acheté, téléchargé et réussi. C'est aussi simple que ça.”

Alisha Student

Foire aux questions