platentektoniek
Inhoud
Terminologie....................................................................................................1
Metamorfe gesteenten (Algemeen).................................................................2
Verschillende settings......................................................................................2
Oceaanbodemmetamorfisme.......................................................................2
Hydrothermale verwering..........................................................................2
Ofiolieten...................................................................................................4
Begravingsmetamorfisme.............................................................................4
Metamorfose van 2 convergerende plaatranden..........................................5
Subductiezones.........................................................................................6
Obductiezones...........................................................................................7
Orogenen (botsingsgebergtes)..................................................................7
Metamorphic core complexes....................................................................7
Terminologie
superkritische toestand: hybride karakter van gas – vloeistof:
Dunvloeibaar karakter van gas | Hoog oplossingspotentiaal
(vloeistof)
metasomatose: metamorfose bij open systeem, chemie verandert.
spilieten: hydrothermaal aangetaste basalten
palagonitisatie glazige randen pillows: Fe(II) Fe(III)
relicttextuur: OG vulkanische texturen nog quasi intact (vooral bij
pillow lavas)
Zeolieten – prehniet/pumpylliet – groenschist – amfiboliet
Basaltische gesteenten metabasieten
Loading: diepe begraving, komt voor bij begravingsmetamorfisme
metamorfe zool: daar waar ofiolietgesteenten overgaan in de
continentale gesteenten waar zij zijn overgeschoven
wairakiet: zoutmineraleel karakteristiek voor lagedrukmetamorfose
gekoppelde metamorfe gordels/paired metamorphic belts: 2
gordels van metamorfe gesteenten die eenzelfde ouderdom hebben
maar totaal verchillende faciesreeksen
, arc-trench gap/magmatic gap: Overgangszone met laag-metamorfe
gesteenten. Metamorfe gordels gescheiden door mediane lijn
Exonatie/exhumatie: Diepe korstgesteenten komen naar oppervlakte
Metamorfe gesteenten (Algemeen)
Bepaald door 3 factoren:
Bij deze eigenschappen bevat de stof zich in superkritische toestand:
hybride karakter van gas – vloeistof
Dunvloeibaar karakter van gas | Hoog oplossingspotentiaal
(vloeistof)
Verschillende settings
Plaattektonische context regionaal (s.l): grootschalig
Regionaal (s.s.) of orogeen metamorfose
Begravingsmetamorfose
Oceaan-bodemmetamorfose
Oceaanbodemmetamorfisme
Gesteenten korst: basalt spilliet
Hydrothermale verwering
Spreiding zeevloer metamorfe gesteenten over zeer wijd gebied
spilieten: hydrothermaal aangetaste basalten
o Px, Pl Chl, Ab (ook andere greenschistmineralen: Act, Ep + ook
Qz…)
o OG vulkanische texturen nog quasi intact: relicttextuur (vooral
bij pillow lavas)
palagonitisatie glazige randen pillows: Fe(II) Fe(III)
langs aslijn van MOR met hoge geothermische gradient (hoge T):
metasomatose
o black & white smokers
o beïnvloed porositiet, chemische samenstelling, akoestisch-
seismische en magmatische eigenschappen
o metasomatisch (bv. Mg uit zeewater, lage [Mg] in zeewater