____________________________________Algemene infectieleer:
commensale en pathogene flora:
1. Commensale flora:
→ een gezonde flora
⤷ micro-organismen leven zonder de mens te beschadigen
→ micro-organismen maken het normaal functioneren van ons lichaam mogelijk
→ functies:
- houden immuunsysteem in evenwicht
- beschermen ons tegen infectie
- stimuleren gezonde immuunrespons
- produceert bepaalde vitamines
→ kan pathogeen worden
⤷ veroorzaakt infecties
vb. candida albicans (schimmelaandoening)
⤷ wanneer: • evenwicht commensale flora verstoord
• verzwakt immuunsysteem
• andere risicofactoren
2. Pathogene flora:
→ micro-organismen die potentieel schadelijk zijn
→ kunne ziektes veroorzaken
→ zijn bacteriën, virussen, schimmels, …
3. Huidflora:
→ commensale flora
→ aantal bacteriën op huid hangt af van locatie, leeftijd, omgeving, …
→ ondoordringbare barrière voor bacteriën en virussen
⤷ kunnen alleen binnendringen in beschadigde huid
→ 2 soorten huidflora:
● residente huidflora
⤷ altijd aanwezig
⤷ afweermechanisme tegen indringers
⤷ maakt deel uit van gezonde huidomgeving
● transiënte huidflora
⤷ tijdelijk aanwezig
⤷ per toeval op huid gekomen (vb. door handdruk)
⤷ huidkwaliteit en gezondheidstoestand belangrijk
⤷ kan infectie veroorzaken
1
,medische microbiologie:
1. Wat is medische microbiologie:
medische microbiologie bestudeert micro-organismen die verantwoordelijk zijn voor het
ontstaan van ziekten bij de mens
→ opsplitsing woord:
○ medisch ⇒ organismen met ziekteverwekkend vermogen
○ micro ⇒ levende organismen die niet met blote oog te zien zijn
○ biologie ⇒ de studie van de levende organismen
→ indeling:
bacteriologie bestudeert bacteriën
=> ééncelllige prokaryote organismen
virologie bestudeert virussen
=> infectieuze agentia die voor hun metabolisme en
vermeerdering afhankelijk zijn van een gastheer
parasitologie bestudeert parasieten
=> eukaryote organismen die ten koste van een gastheer leven
mycologie bestudeert gisten en schimmels
=> meercellige eukaryote organismen
⤷ *prokaryote: DNA, erfelijk materiaal dat niet in celkern zit, DNA ligt los
↳ bacteriën
*eukaryote: DNA, erfelijk materiaal dat wel in celkern zit
↳ menselijke cellen
2. Soorten micro-organismen:
● BACTERIËN:
→ prokaryote cel
• celmembraan
⤷ dun vlies rond cytoplasma
• celwand
⤷ rondom celmembraan van bacterie (niet altijd)
• cytoplasma
⤷ vloeistof met organellen
• chromosoom
⤷ dragers van het DNA
• flagella
⤷zorgen voor de voortbeweging van de cel
• fimbria
⤷ korte pili om zich vast te houden
• kapsel
⤷ slijmlaag (bescherming)
• organellen
⤷ zorgt voor stofwisseling cel en transport stoffen
vb. ribosomen
• pili
⤷ haarachtige structuren
2
,→ voorbeelden van bacteriën
- streptococcen pyogenes (pneumonie)
- staphylococcen (MRSA)
- meningococcen (meningitis)
- mycobacterie tuberculose (TBC)
- legionella (veteranenziekte)
→ indeling: vorm, voedingswijze, gramkleuring en zuurstofafhankelijkheid
○ vorm
⤷ gebaseerd op morfologie van de bacteriën
⤷ • coccen (= bolvormig)
• bacillen (= staafvormig)
• spirillen (= spiraalvormig)
○ voedingswijze
⤷ hoe ze zichzelf voeden
⤷ • autotroof
↳ produceert zelf nodige stoffen
↳ haalt energie uit anorganische stoffen of zonlicht
vb. kooldioxide of fotosynthese
• heterotroof
↳ halen voedingsstoffen uit andere organismen
vb. parasieten, vleeseters, planteneters, …
○ gramkleuring
⤷ bacteriën kleuren voor zichtbaarheid onder microscoop
⤷ • gram-negatieve
↳ kleuren rood
↳ dunne peptidoglycanen laag in celwand
↳ houdt kleurstof niet vast tijdens spoelen met alcohol
• gram-positieve
↳ kleuren blauw-paars
↳ dikke peptidoglycanen laag
↳ houdt kleurstof vast tijdens spoelen met alcohol
○ zuurstofafhankelijkheid
• aerobe bacteriën
↳ zuurstof nodig om te groeien
• anaerobe bacteriën
↳ enkel groeien bij afwezigheid van zuurstof
↳ gebruiken kooldioxide, nitraat of sulfaat voor celgroei
• facultatief anaerobe bacteriën
↳ kunnen groeien met of zonder zuurstof
3
, → bacteriële groei en deling:
⤷ toename in aantal bacteriële cellen in populatie
⤷ afhankelijke factoren:
- temperatuur: 10°C - 40°C
- milieu: vochtig en donker
- celdeling: elke 20 min.
● VIRUSSEN:
→ intracellulaire, kleine infectieuze partikels die volledig afhankelijk zijn van
de gastheercel (om zich te vermenigvuldigen)
→ kunnen infecties veroorzaken bij gastheer
→ overdraging via direct contact
→ bestaat uit verschillende componenten
• enveloppe
⤷ antennes die zorgen voor aanhechting van doelcellen
(↳ glycoproteïnen)
• capside
⤷ complexe eiwitstructuur (bescherming)
• genoom
⤷ DNA of RNA molecule
→ indeling obv enveloppe:
• naakte / capside virussen
⤷ stabieler
⤷ bestand tegen hoge °t, zuren, proteasen, detergenten of droogte
⤷ verspreiding: faeco-orale transmissie
• omkapselde / enveloppe virussen
⤷ labieler
⤷ membraanstructuur enkel stabiel in waterige oplossing
⤷ afbreken bij hoge t°, zuren, proteasen, detergenten of droogte
⤷ verspreiding: bloed of droplets
vb. SARS-CoV-2, HIV, Ebola, …
→ indeling obv DNA of RNA:
• DNA-virussen
⤷ erfelijk materiaal bestaat uit DNA
⤷ enkel)of dubbelstrengig
⤷ lineair of circulair
vb. humaan papilloma virus
• RNA-virussen
⤷ erfelijk materiaal bestaat uit RNA
⤷ zowel positieve als negatieve strengen
vb. SARS-CoV-2
→ voorbeelden van virussen
- hepatitis virus (B,C, A)
- retrovirus (HIV / aids)
- herpes simplex virus (HSV)
4
, ● FUNGI:
→ gisten en schimmels
→ eukaryote organismen, heterotroof
→ gisten spelen rol bij orale infecties
⤷ veel voorkomende infectie: Candida albicans
↳ op normale huid aanwezig
↳ oraal treed het op bij:
• dragen van kunstgebit • ouderen
• slechte mondhygiëne • zwak immuunsysteem
• gebruik van inhalatiecorticosteroïden of bestralingstherapie
voor hoofd- en nekkanker
● PRIONEN:
→ bevat (als enige) geen genetisch materiaal
→ bestaan uit alleen eiwitten
→ geïnfecteerde prionen hebben onjuiste vouwing
→ eigenschap om normale prionen aan te tasten en te infecteren
→ tasten zenuwstelsel aan
⤷ leidt tot neurologische symptomen
→ Ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJD)
⤷ veroorzaakt door infectieus prionproteïne (zelf aangemaakt door gastheer)
⤷ door verandering in structuur kan niet meer worden afgebroken
⤷ immuunsysteem reageert niet met ziekte als gevolg
⤷ resistent aan hitte en desinfectantia
⤷ lange incubatieperiode => 1 - 30 jaar
⤷ neurologische uitvalsverschijnselen
vb. progressieve dementie, ongecoördineerde bewegingen, …
⤷ dodelijke afloop
● PARASIETEN:
→ eukaryote cel
→ nooit commensaal
→ toegang tot gastheer via uitwendige toegang
→ 2 categoriën:
• protozoa
⤷ ééncellige eukaryoot
⤷ plasmodium parasiet (mug)
⤷ veroorzaakt malaria
• metazoa
⤷ meercellig eukaryoot
⤷ veroorzaakt ziekte van Lyme
5