Taal 1
Taal op de basisschool & eerste taalbeeld
Vaardigheden van taal:
- Spreken
- Luisteren
- Gesprekken voeren
- Schrijven
- Lezen
Rijke context = Lokaalversiering
Metacognitie = Weten welke strategie je moet inzetten.
Leerproces = We leren specifieke begrippen aan.
Ontwikkelproces = Er is ondersteuning voor nodig, want het duurt langer.
Taal heeft 3 kernfuncties:
1. Kwalificatie = Heeft betrekking op het verwerven van kennis, vaardigheden, competenties
voor het kunnen participeren aan de samenleving.
2. Socialisatie = Kinderen worden voorbereid op de betrokkenheid in de samenleving.
3. Subjectivatie = Je ontwikkelt je als persoon.
Ontluikende geletterdheid is van 0-4 jaar.
Beginnende geletterdheid is groep 1,2,3.
Gevorderde geletterdheid is groep 4-8.
Interactief taalonderwijs:
- Duidelijke instructie
- Interactief
- Integraal opgenomen in alle vakken
Functies van taal
Je kunt met 3 brillen naar taal kijken:
- Functie
- Betekenis
- Vorm
, De 3 functies van taal zijn:
Communicatieve functie =
Vier aspecten van communicatie:
1. Expressief (boos, blij)
2. Zakelijk (feit)
3. Relationeel (relatie met persoon)
4. Appellerend (verzoek)
Aspecten die geen rol spelen bij schriftelijke communicatie:
1. Intonatie
2. Nadruk
3. Gebaren
Daar wordt de communicatie gestuurd door zogenoemde extralinguïstische middelen:
- Accenttekens
- Onderstrepingen
- Cursiveringen
Conceptualiserende functie = Grip krijgen op de werkelijkheid (een woordweb maken).
Expressieve functie = Je gevoel uitdrukken
Betekenis van taal
Belangrijke begrippen:
- Semantiek = De leer van de betekenis van taal.
- Labelen = Koppeling van een woord aan een ding of gebeurtenis in de werkelijkheid.
- Concept = Woordbetekenis
- Concreet = Bij concrete woorden kun je je zintuigen gebruiken om het concept te zien, te
horen, te ruiken, te proeven of te voelen.
- Abstract = Bij abstracte woorden heb je geen dergelijke zintuiglijke ervaringen
- Letterlijk = Je zegt met woorden precies wat je bedoelt.
- Figuurlijk = Het is een vorm van beeldspraak en je moet de woorden niet letterlijk nemen.
- Denotatie = De formele betekenis van het woord (het woord wat in het woordenboek staat).
- Connotatie = De persoonlijke gevoelswaarden die iemand heeft bij een woord.
- Antecedent = Datgene waarnaar verwezen wordt.
- Polysemie = Het feit dat hetzelfde woord in verschillende contexten een iets andere
betekenis heeft.
- Homoniem = Een woord met verschillende betekenissen. (bank = waar je op kunt zitten,
geldbank)
- Homofoon = Woorden die hetzelfde klinken, maar die je anders schrijft.
- Synoniem = 2 verschillende woorden die dezelfde betekenis hebben.
Taal op de basisschool & eerste taalbeeld
Vaardigheden van taal:
- Spreken
- Luisteren
- Gesprekken voeren
- Schrijven
- Lezen
Rijke context = Lokaalversiering
Metacognitie = Weten welke strategie je moet inzetten.
Leerproces = We leren specifieke begrippen aan.
Ontwikkelproces = Er is ondersteuning voor nodig, want het duurt langer.
Taal heeft 3 kernfuncties:
1. Kwalificatie = Heeft betrekking op het verwerven van kennis, vaardigheden, competenties
voor het kunnen participeren aan de samenleving.
2. Socialisatie = Kinderen worden voorbereid op de betrokkenheid in de samenleving.
3. Subjectivatie = Je ontwikkelt je als persoon.
Ontluikende geletterdheid is van 0-4 jaar.
Beginnende geletterdheid is groep 1,2,3.
Gevorderde geletterdheid is groep 4-8.
Interactief taalonderwijs:
- Duidelijke instructie
- Interactief
- Integraal opgenomen in alle vakken
Functies van taal
Je kunt met 3 brillen naar taal kijken:
- Functie
- Betekenis
- Vorm
, De 3 functies van taal zijn:
Communicatieve functie =
Vier aspecten van communicatie:
1. Expressief (boos, blij)
2. Zakelijk (feit)
3. Relationeel (relatie met persoon)
4. Appellerend (verzoek)
Aspecten die geen rol spelen bij schriftelijke communicatie:
1. Intonatie
2. Nadruk
3. Gebaren
Daar wordt de communicatie gestuurd door zogenoemde extralinguïstische middelen:
- Accenttekens
- Onderstrepingen
- Cursiveringen
Conceptualiserende functie = Grip krijgen op de werkelijkheid (een woordweb maken).
Expressieve functie = Je gevoel uitdrukken
Betekenis van taal
Belangrijke begrippen:
- Semantiek = De leer van de betekenis van taal.
- Labelen = Koppeling van een woord aan een ding of gebeurtenis in de werkelijkheid.
- Concept = Woordbetekenis
- Concreet = Bij concrete woorden kun je je zintuigen gebruiken om het concept te zien, te
horen, te ruiken, te proeven of te voelen.
- Abstract = Bij abstracte woorden heb je geen dergelijke zintuiglijke ervaringen
- Letterlijk = Je zegt met woorden precies wat je bedoelt.
- Figuurlijk = Het is een vorm van beeldspraak en je moet de woorden niet letterlijk nemen.
- Denotatie = De formele betekenis van het woord (het woord wat in het woordenboek staat).
- Connotatie = De persoonlijke gevoelswaarden die iemand heeft bij een woord.
- Antecedent = Datgene waarnaar verwezen wordt.
- Polysemie = Het feit dat hetzelfde woord in verschillende contexten een iets andere
betekenis heeft.
- Homoniem = Een woord met verschillende betekenissen. (bank = waar je op kunt zitten,
geldbank)
- Homofoon = Woorden die hetzelfde klinken, maar die je anders schrijft.
- Synoniem = 2 verschillende woorden die dezelfde betekenis hebben.