SCHOLEN
HOOFDSTUK 1: VISIES OP ONDERWIJS
- Beste leerkracht: empathisch, zorgende en menselijke kwaliteiten (aangeboren), warme mens
- Humor: belangrijk in het onderwijs (maak het fijn in de klas)
WAT IS GOED ONDERWIJS?
- Betrokken met kinderen
- Kinderen moeten zich goed voelen in de klas
- Alle scholen denken op voorrand aan (wat vinden ze belangrijk?)
- Elke leerkracht gaat les geven uit eigen wat goed onderwijs is
PISA – ONDERZOEK
- Toetsen in verschillende landen voor kwaliteit van onderwijs te kunnen onderzoeken (wiskunde,
lezen en wetenschappen)
- Eerste landen = Aziatisch
- Verklaring: zeer gedisciplineerd onderwijs, nadruk op discipline, doorzettingsvermogen,
prestatiedruk
- Vlaanderen vrij hoog van boven, laatste jaren dalen
Onderwijssysteem in Singapore
- Onderwijs is competitie
- Klassen neutraal aangekleed
- Leren als leerkrachten kritisch zijn
- Kritiek: niet iedereen kan volgen
Jena plan onderwijs
1ste , 2de , 3de leerjaar samen Kinderen voorbereiden op Kenmerken:
4de, 5de , 6de leerjaar samen toekomst - Stamgroepen
Samen: centraal woord - Eigenaarschap
Leert van en met elkaar - Zelfstandigheid
Vanuit kinderen les geven - Plannen
Creëren van echte situaties - Betrokkenheid
Oefenen op eigen niveau - Samen
DUIDELIJKE VISIE OP GOED ONDERWIJS
- Geeft richting aan je handelen als leerkracht
- Schept helderheid
- Zorgt voor onderlinge verbondenheid
- Streven naar een goed doel
MIJN VISIE OP GOED ONDERWIJS
- Kinderen uitdagen en tot leven brengen
- Lat hoog leggen voor kinderen die het moeilijk hebben = kinderen presteren beter
- Niet te gemakkelijk, ook niet te moeilijk
Kwamen vaker naar de les (hoger onderwijs)
Kinderen uit moeilijker sociaal – economische hebben er ook baat bij
- Welbevinden goed is, makkelijker naar betrokkenheid
NAASTE ONTWIKKELING
, - het aanspreken van het kind op een niveau dat net buiten bereik is van wat een kind op eigen
kracht kan
Vygotsky
- Zone in de laatste ontwikkeling geven (wat kunnen kinderen nog net niet kunnen en met jou
hulp kunnen ze het)
STRATEGIE VAN HET ACTIEF HELPEN
- Kind gaat niet leren van een leerkracht als de oplossing op bord staat, vragen stellen om zo de
oefening op te lossen
- Kinderen op termijn hogere punten wat ze moeten zelf oplossingen zoeken en zelf
nadenken
1. VISIE: KRACHTIGE LEEROMGEVING
- Alle vakken gelinkt aan dit vak
Krachtige leeromgeving
- Omgeving die kinderen in staat stelt, tot leven te
brengen en zelfstandig kunnen zijn in de
samenleving
- Leerlingen: eindtermen (doelstellingen die door
Vlaamse overheid zijn ontwikkeld. Kunnen tegen
einde 6de leerjaar)
- Leerkrachten: inhoudelijke expertise over alle
vakken kunnen geven
- Krachtige vakdidactiek geven
- Pedagogisch klimaat
- Professionele houding en identiteit (spellen,
discreet omgaan met zaken van de school
- Midden: manieren om naar kwaliteit van onderwijs te kijken
- Aanpak: hoe ben je aan het lesgeven? Leerstof goed overbrengen
- Effect: gevoel kinderen begrijpen wat ze geleerd hebben
- Proces: lcb gaat naar de kinderen kijken tijdens stage, letten de kinderen op? Goed aan
het les geven?
Didactische pijlers
- Betekenisvol leren: leeractiviteiten zijn functioneel doordat deze vertrekken vanuit leef – en
belevingswereld van leerlingen
- (inter)activiteit: lerende wordt actief mogelijk aan het denken en aan het werken gezet,
individueel of in samenwerking met andere leerlingen (samenwerkend leren)
- Aanschouwelijkheid: leerinhouden aangeboden gebruikmakend van concreet materiaal
- Leerlingeninitiatief: lerende wordt aangezet tot het nemen van initiatief in de leeractiviteiten
- Differentiatie: leeractiviteiten worden, waar nodig, geïndividualiseerd en dus aangepast op
maat van het kind
- Positief en motiverend klasklimaat: lerende leert in een klimaat dat positief en motiverend
is
- Herhaling en geleidelijkheid: leeractiviteiten in logische volgorde aangeboden en sluiten aan
bij beginsituatie van lerende en worden voldoende herhaald
2. VISIE: ERVARINGSGERICHT KIJKEN NAAR ONDERWIJS
2.1 AANPAK
- Wat en hoe je de leerstof aanbrengt?
- Pedagogische aanpak
, - Ken je u lessen? Leg je goed uit?
- Didactische aanpak
- Hoe – vraag
- Hoe moet de leerkracht te werk gaan?
- Welke aanpak en didactiek stelt men voorop en hoe zit het met de realisatie ervan?
2.2 EFFECT
- Wat eruit komt?
- Onderwijs moet iets op leveren
- Krachtige leeromgeving treedt er een verandering op in competenties van leerlingen
- Meetpunt voor kwaliteit
- Geen onderwijsvoorziening
- Is wel output
2.3 PROCES
- Wat zich daartussen afspeelt?
- Kijken naar kinderen zelf
- Focussen op het proces: zich helemaal in kind verplaatsen en
tot zich laten doordringen ‘wat voor ervaring het is’ om in deze
klas te vertoeven
- Eerst de relatie en dan leren met leerlingen
- Welbevinden boven betrokkenheid
- Kinderen moet zich goed voelen in de klas = geen voorwaarden om tot leven te komen
(kinderen die niet goed in hun vel zitten, kunnen ook nog tot leven komen maar het ga
moeilijker zijn)
Welbevinden
- Zichzelf kunnen zijn
- Ontstaat:
- Wanneer situatie tegemoet komt aan de hand van basisbehoeften
- Kind beschikt over positief zelfbeeld (zelfvertrouwen en zelfwaardegevoel)
- Wanneer kind in voeling is met zichzelf (acceptatie)
Voorbeelden
- Complimenten geven
- Blijven aanmoedigen als het moeilijker gaat
- Groepsweken maken zodat ze niet heel tijd bij dezelfde blijven en de hele klas te leren kennen
- Veiligheid (duidelijke afspraken maken)
- Geen duidelijke afspraken = geen structuur (geen veiligheid bij de kinderen)
Betrokkenheid
- Intesiteit van de activiteit, concentratie, gedreven zijn, tijdvergeten bezig zijn, aan de grens
kunnen bewegen, plezier beleven aan exploreren
- Ontstaat:
- Activiteit sluit aan bij exploratiedrang en behoeftepatroon van het kind
- Kind zich aan de grens van zijn mogelijkheden beweegt (naast zone van naaste
ontwikkeling
Signalen
, Hoge concentratie Geboeid
Intrinsieke motivatie: vanuit jezelf Geprikkeld worden
opletten
Gefascineerd Alert
Tijd vergeten Hoge exploratiedrang
Weergave van betrokkenheid
- Y – as: competentieniveau van kinderen
- X – as: moeilijkheid van de taak (hoe hoger, hoe moeilijker)
- Kind niet goed in wiskunde aangepaste taak = wordt uitgedaagd
- Kind niet goed en wiskunde en moeilijke taak faalangst ontwikkelen
- Kind goed in wiskunde moeilijkere taak = wordt uitgedaagd
- Kind goed in wiskunde en krijgt makkelijke taak kan school moe of depressief worden
Welbevinden versus betrokkenheid
- Beïnvloeden elkaar
Pijl naar rechts
- Welbevinden legt basis voor betrokkenheid
- Welbevinden geen absolute voorwaarden voor betrokkenheid
- Leerlingen kunnen zich ook beter voelen door het leren
- Door betrokkenheid kan welbevinden naar boven gaan
- Taak gaat goed = zelfvertrouwen opbouwen dus ook
welbevinden
3. VISIE: TALENTGERICHT KIJKEN NAAR ONDERWIJS
- Betrokkenheid er ‘zin’ in hebben
- Signalen dat talentkiemen aanwezig zijn die wachten tot
ontwikkeling te worden gebracht in juiste leeromgeving
- Deficit denken: kijken hoe je een probleem hebt en dan kijken naar verleden
WAT IS TALENT?
Talent
- Uitzonderlijke prestaties op bepaald domein
- Mattheuseffect: rijken worden rijker en de arme worden armer
Vb. zonnepanelen zijn duur, maar brengt wel u energiekosten naar beneden
- Zin hebben om iets te doen, je wordt er ook beter van
- Potentie kan uitgroeien tot bijzondere competentie
Taalontwikkeling
- Op gang brengen van positieve dynamiek, beste uit elk kind naar boven haalt en hem doet
groeien en ontwikkelen
BASISPRINCIPES VOOR TALENTDENKEN IN HET ONDERWIJS
1) Positieve en waarderende bril
- Aandacht richten op positieve is meer dan een trucje
- Naar jezelf en de wereld te kijken en vooral krachten en mogelijkheden te zien die we kunnen
benutten i.p.v tekorten en onmogelijkheden