1. Model van DNA-replicatie:
Vanwege de rangschikking en aard van stikstofbasen elke streng
van een DNA-dubbele helix kon dienen als een template voor de
synthese van nieuwe strengen.
Als de helix werd afgewikkeld, zou elke nucleotide langs de 2
ouderstrengen een affiniteit hebben voor zijn complementaire
nucleotide.
De complementariteit komt door de potentiële H-bruggen.
3 soorten replicatie:
Elk gerepliceerd DNA-molecuul zou bestaat uit 1 oude en een nieuwe
streng vandaar de naam semiconservatieve replicatie.
DNA-synthese is bi-directioneel vanuit een enkele startplaats =
oorsprong van replicatie.
Bij conservatieve replicatie complementaire polynucleotideketens
worden gesynthetiseerd, na de synthese komen de nieuwe
gecreëerde strengen samen en associëren de ouderlijke strengen
zich opnieuw.
Dispersieve replicatie de ouderlijke strengen worden na replicatie
verspreid in 2 nieuwe dubbele helices elke streng bestaat uit
zowel oud als nieuw DNA.
Oorsprongen, vorken en eenheden van replicatie
Op elk punt langs het chromosoom waar replicatie plaatsvindt,
worden de strengen van de helix afgewikkeld, waardoor er een
replicatievork ontstaat. Zo’n vork verschijnt op het punt van
oorsprong van de synthese en beweegt zich langs de DNA-duplex.
Replicon?
Een DNA- of RNA-molecule, of een deel daarvan, dat zelfstandig kan
worden gerepliceerd. Het wordt gekenmerkt door de aanwezigheid
van een origine van replicatie (origin of replication), een
specifieke sequentie waar het proces van DNA-replicatie begint.
, 2. DNA-polymerase:
De manier waarop elke nucleotide aan de groeiende keten wordt
toegevoegd, is een functie van de specifiteit van DNA-polymerase.
dNTP bevat 3 fosfaatgroepen die aan de 5’-koolstof van deoxyribose
zijn bevestigd.
2 terminale fosfaten worden tijdens synthese gesplitst resterende
fosfaat dat aan 5’-koolstof wordt bevestigd wordt covalent gebonden
aan de 3’OH-groep van de deoxyribose waaraan het toegevoegd is.
Zo vindt ketenverlenging plaats in de 5’-naar-3’ richting door
toevoeging van 1 nucleotide per keer aan het 3’-uiteinde.
DNA-synthese in bacterie heeft 5 verschillende polymerase nodig:
a) DNA-polymerase 1:
DNA-polymerase I verwijdert de RNA-primers die zijn geplaatst om
DNA-replicatie te starten.
Het vult de gaten op die ontstaan na het verwijderen van RNA-
primers door ze te vervangen met DNA-nucleotiden.
Het corrigeert fouten tijdens de DNA-synthese door verkeerd
ingebouwde nucleotiden te verwijderen.
5’ tot 3’ exonuclease-activiteit nucleotiden verwijderen
b) DNA-polymerase 2:
DNA-polymerase II wordt geactiveerd bij beschadigd DNA en
repareert fouten, zoals beschadigingen door UV-licht of chemische
stoffen.
Het verwijdert verkeerd ingebouwde nucleotiden en vervangt ze met
de juiste, wat bijdraagt aan de nauwkeurigheid van DNA-replicatie
en reparatie. (3’ 5’ exonuclease activiteit)
Het fungeert als back-up tijdens DNA-replicatie als polymerase III
faalt of als er beschadigd DNA aanwezig is.
c) DNA-polymerase 3:
De activiteit vorm van DNA polymerase 3 holoenzym
Bestaat uit polypeptide subeenheden
De grootste subeenheid met de subeenheden , vormen samen
core enzym.
- Synthese van nieuwe DNA-strengen (5'→3' polymerase-
activiteit):