Algemene samenvatting Periode 4
Gedrag in organisaties H6
Positiegebonden machtsmiddelen
Economische machtsmiddelen
Informationele machtsmiddelen
Legitimiteit
Persoonsgebonden machtsmiddelen
Werkgerelateerde deskundigheid
Relationele deskundigheid (goede band met werknemers, minder
snel werk weigeren)
Samenwerkingsdeskundigheid
Aantrekkelijkheid of charisma
Machtsgebruik is informeel vs formeel en competitief vs coöperatief
Gevolgen machtsMISbruik
Distributieve onrechtvaardigheid (input is niet gelijk aan output)
Procedurele onrechtvaardigheid (regels gelden niet voor iedereen,
wordt steeds meer naar eigen hand aangepast)
Minder satisfactie, betrokkenheid, prestatie, bevlogenheid
Leiderschapsstijlen
, Taakgericht vs relatiegericht
Directief vs participatief
Contingentiemodel fiedler,3 kenmerken die bepalen welke leiding
noodzakelijk is
Relaties tussen leiden en ondergeschikten
De taakstructuur (mate waarin taken en vereisten duidelijk zijn)
De positiemacht
Als situationele omstandigheden gunstig relatiegericht beste optie
Medewerker is… en …. :
Leiden: onbekwaam en onwillig of onzeker
, Begeleiden: onbekwaam en gemotiveerd of zeker
Steunen: bekwaam en onwillig of onzeker
Delegeren: bekwaam en gemotiveerd of zeker
Transactioneel leiderschap
Ruilrelatie
Voort wat hoort wat
Extrinsiek, kortdurende motivatie
Transformationeel leiderschap
Gericht op verandering
Intrinsieke, langdurige motivatie
Stijlen van leidinggeven
Participatieve stijl (verbeterd onderlinge relaties en bevordert een
goede besluitvorming)
Transactioneel en transformationeel leiderschap (kan leiden tot meer
motivatie bij medewerkers)
Narcistisch leiderschap
Coachend leiderschap (bevordert goede personele en materiële
omstandigheden in een team of afdeling)
H7
Structureren ontstaat door het verdelen en afstemmen van
werkzaamheden
Denk aan:
Verdelen van werkzaamheden
Afstemmen op elkaar en op doelen
Bevoegdheden bepalen
Onderlinge verhoudingen vaststellen
Communicatiekanalen ontwerpen
Horizontale differentiatie
Verschillende afdelingen, focussen zich op vers. taken
Sterk
Voordelen: goedkope krachten, snel inwerkbaar
Nadelen: saai monotoon werk, meer onderling overleg nodig
Gering
Voordelen: meer tevredenheid, betere aanpak storingen
, Nadelen: duurder hoger opgeleid personeel, moeilijker inwerkbaar
Verticale differentiatie
Hiërarchische indeling
Top, managers, directeuren
Middenkader: hoofden van afdelingen
Lagere leidinggevenden: geven leiding aan de uitvoering
Soorten groepen
F groep, functionele groepering (inrichting van de organisatie)
P groep, product groepering (auto’s, motors)
M groep, marktgroepering (klantgroep)
G groep, geografische groepering (hoogste orgaan na directie, op
gebieden)
Vorm van organisatie bepaald door omvang:
Eenvoudige structuur (1 á 2 bazen)
Lijn-stafstructuur (men heeft staf en hulpdiensten nodig omdat meer
specialistische kennis nodig is)
Lijn-stafstructuur met P/M/G-groepering
Divisionele structuur (iedere afdeling krijgt eigenstaf en
hulpdiensten)
Gedrag in organisaties H6
Positiegebonden machtsmiddelen
Economische machtsmiddelen
Informationele machtsmiddelen
Legitimiteit
Persoonsgebonden machtsmiddelen
Werkgerelateerde deskundigheid
Relationele deskundigheid (goede band met werknemers, minder
snel werk weigeren)
Samenwerkingsdeskundigheid
Aantrekkelijkheid of charisma
Machtsgebruik is informeel vs formeel en competitief vs coöperatief
Gevolgen machtsMISbruik
Distributieve onrechtvaardigheid (input is niet gelijk aan output)
Procedurele onrechtvaardigheid (regels gelden niet voor iedereen,
wordt steeds meer naar eigen hand aangepast)
Minder satisfactie, betrokkenheid, prestatie, bevlogenheid
Leiderschapsstijlen
, Taakgericht vs relatiegericht
Directief vs participatief
Contingentiemodel fiedler,3 kenmerken die bepalen welke leiding
noodzakelijk is
Relaties tussen leiden en ondergeschikten
De taakstructuur (mate waarin taken en vereisten duidelijk zijn)
De positiemacht
Als situationele omstandigheden gunstig relatiegericht beste optie
Medewerker is… en …. :
Leiden: onbekwaam en onwillig of onzeker
, Begeleiden: onbekwaam en gemotiveerd of zeker
Steunen: bekwaam en onwillig of onzeker
Delegeren: bekwaam en gemotiveerd of zeker
Transactioneel leiderschap
Ruilrelatie
Voort wat hoort wat
Extrinsiek, kortdurende motivatie
Transformationeel leiderschap
Gericht op verandering
Intrinsieke, langdurige motivatie
Stijlen van leidinggeven
Participatieve stijl (verbeterd onderlinge relaties en bevordert een
goede besluitvorming)
Transactioneel en transformationeel leiderschap (kan leiden tot meer
motivatie bij medewerkers)
Narcistisch leiderschap
Coachend leiderschap (bevordert goede personele en materiële
omstandigheden in een team of afdeling)
H7
Structureren ontstaat door het verdelen en afstemmen van
werkzaamheden
Denk aan:
Verdelen van werkzaamheden
Afstemmen op elkaar en op doelen
Bevoegdheden bepalen
Onderlinge verhoudingen vaststellen
Communicatiekanalen ontwerpen
Horizontale differentiatie
Verschillende afdelingen, focussen zich op vers. taken
Sterk
Voordelen: goedkope krachten, snel inwerkbaar
Nadelen: saai monotoon werk, meer onderling overleg nodig
Gering
Voordelen: meer tevredenheid, betere aanpak storingen
, Nadelen: duurder hoger opgeleid personeel, moeilijker inwerkbaar
Verticale differentiatie
Hiërarchische indeling
Top, managers, directeuren
Middenkader: hoofden van afdelingen
Lagere leidinggevenden: geven leiding aan de uitvoering
Soorten groepen
F groep, functionele groepering (inrichting van de organisatie)
P groep, product groepering (auto’s, motors)
M groep, marktgroepering (klantgroep)
G groep, geografische groepering (hoogste orgaan na directie, op
gebieden)
Vorm van organisatie bepaald door omvang:
Eenvoudige structuur (1 á 2 bazen)
Lijn-stafstructuur (men heeft staf en hulpdiensten nodig omdat meer
specialistische kennis nodig is)
Lijn-stafstructuur met P/M/G-groepering
Divisionele structuur (iedere afdeling krijgt eigenstaf en
hulpdiensten)