Samenvatting Jeugdrecht

H1: Het Internationale Verdrag van de Rechten van het Kind
(IVRK)
1. Ontstaansgeschiedenis

 Verenigde Naties
= Een vergadering van soevereine lidstaten waar nationale en diplomatieke
belangen de doorslag geven.
 193 overheden.
 3 pijlers:
 Internationale vrede en veiligheid.
 Economische en sociale vooruitgang en ontwikkeling.
 Respect voor mensenrechten.

 Een verklaring
= Opsomming van artikels die door verschillende landen aanvaard werden, maar
deze landen beloven alleen hun best te doen om ze na te leven.

 Een verdrag
= Voor de landen die het verdrag ondertekenen wordt het verdrag een wet.

 Ratificeren
= Ondertekenen.

 Comité voor de Rechten van het Kind
= Als een land zich niet aan de afspraken houdt, kan het VN-Kinderrechtencomité
het betreffende land hierop aanspreken door te wijzen op de punten die niet
goed gaan, aanbevelingen geven voor verbetering en voor internationale druk
zorgen om landen aan te sporen de afspraken na te komen.


2. De inhoud van het verdrag
2.1. De drie P’s

 Artikel 2 (Non-discriminatie)
= Het kind wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie.

 Artikel 3 (Belang van het kind)
= De belangen van het kind vormen de eerste overweging.

 Artikel 6 (Leven en ontwikkeling)
= Het waarborgen van het leven en de ontwikkeling van het kind.

 Artikel 12 (Stem van het kind)
= Aan de mening van het kind wordt passend belang gehecht.

,2.1.1 De beschermingsrechten (Protection)

 Protection
= Het recht op bescherming tegen mishandeling, uitbuiting, foltering etc.
Bv. Verbod én bescherming tegen kindermishandeling en kinderarbeid.

 Kinderen zijn extra kwetsbaar.
 Hebben andere behoeften/noden dan volwassenen.
 Kinderen zijn vaak nog afhankelijk van anderen.
 Kinderen extra kwetsbare situaties.
 Hebben extra bescherming nodig.

2.1.2 De provisierechten (Provision)

 Provision/voorziening
= de basisrechten op leven en voeding en de rechten die toegang verlenen tot
bepaalde basisgoederen en -diensten zoals onderwijs, gezondheidszorg,
mobiliteit enzovoort.
Bv. Recht op medische verzorging, voedsel en onderwijs.

 Specifieke instellingen of diensten aanwezig moeten zijn om de kwaliteit van
leven te garanderen.

2.1.3 De participatierechten

 Participatie
= Het recht op zelfbeschikking (= recht op eigen keuze) en zelfstandige
uitoefening van rechten en vanzelfsprekend de rechten die deelname aan de
democratische besluitvorming garanderen.
Bv. Het hoorrecht bij o.a. de rechter maar ook inspraak bij leerlingenraden.

 Rechtsobject
= Het voorwerp waarover de personen hun subjectieve rechten kunnen
uitoefenen.

 Subjectief recht
= Een recht of een plicht die voor een specifiek individu of voor een groep
mensen geldt.
 Het recht geeft je eigen bevoegdheden om te handelen.

 Objectief recht
= Bestaat uit rechtsregels, deze regels leggen iets op (gebod), verbieden (verbod)
of laten een handeling toe.
 Opgelegd door de overheid en zijn dus afdwingbaar en gelden voor
iedereen in de samenleving.

,  Rechtssubject
= Diegene voor wie de rechtsnorm rechten en plichten meebrengt.

2.2. Draagwijdte van het IVRK

 Rechtstreeks toepasselijk
= Regelgeving direct van toepassing is in de lidstaten, zonder dat ze eerst moeten
worden omgezet naar de nationale wetgeving.

 Directe werking
= Particulieren zich bij een beroep op een nationale instantie of internationaal hof
rechtstreeks op een verdragsbepaling of grondwetsbepaling kunnen beroepen.
 Juridisch afdwingbaar

 Indirecte werking
= Mensenrechten meestal eerst in de interne rechtsorde moeten worden
opgenomen via wetgeving of door rechtspraak.