Samenvatting Theoretische Introductie in Onderzoeksmethoden (PSBA1-27) - Research Methods in Psychology

Samenvatting Theoretische introductie in onderzoeksmethoden

College 1 – Hs 1,2&3

Begrippen
Evidence-based treatment: therapieën die worden ondersteund door onderzoek
Empirisme: onderzoek gebaseerd op observatie met de zintuigen of instrumenten die dat
meten
Theorie: ordening van systematische observaties tot een aantal stellingen die algemene
principes beschrijven over hoe variabelen zich tot elkaar verhouden, die leiden tot
specifieke onderzoekbare vragen
Hypothese: specifieke uitkomst die onderzoeker verwacht te observeren in een onderzoek
als de theorie accuraat is
Data: set van observaties
Falsifiability: onderzoek moet toetsbaar zijn, de hypothese moet ook fout kunnen blijken
Parsimony: onderzoek moet spaarzaam zijn, de theorie moet zo simpel mogelijk zijn
Applied research (toegepast): onderzoek met een praktisch probleem in gedachten
Basic research (fundamenteel): het doel is de algemene kennis te vergroten
Translational research: het gebruik van lessen uit fundamenteel onderzoek om een
behandeling te ontwikkelen
Comparison groep: om te vergelijken met de experimentele groep
Confounds: alternatieve verklaringen voor een uitkomst
Confederate: een acteur die een specifieke rol speelt in een onderzoek
Probabilistisch: de bevindingen zullen niet alle gevallen altijd kunnen verklaren
Cognitieve bias: een bias waarbij dingen die makkelijk opduiken in onze gedachten de
neiging hebben ons denken te sturen
Present/present bias: een bias waarbij we alleen letten op de “hit” en niet op de comparison
groepen
Motivationele bias: een bias waarbij we alleen kijken naar de informatie die onze gedachten
bevestigen
Bias blind spot: het idee dat we van onszelf denken dat we geen of minder bias hebben dan
anderen
Meta-analyse: de resultaten van vele studies gecombineerd die de “effect size” van de
relatie samenvat
Constant: iets dat kan variëren maar wat gelijk wordt gehouden in een onderzoek
Onafhankelijke variabele (manipuleerbaar): variabele die de onderzoeker controleert
Afhankelijke variabele (meetbaar): variabele die wordt geobserveerd en gemeten
Conceptuele variabele (construct): abstract concept zoals “schoolprestaties”
Operationele variabelen: conceptuele variabelen vertalen naar onafhankelijke en
afhankelijke variabelen
Frequentie-claims: beschrijft hoeveelheid van een variabele
Associatie-claims: beschrijft verband tussen variabelen, die soms “correleren”
Causaliteits-claims: beschrijft een oorzaak-gevolg tussen variabelen
Positieve associatie: als de ene variabele groot is, is de andere ook groot en als de ene klein
is, is de andere ook klein
Negatieve associatie: als de ene variabele groot is, is de andere klein en andersom

,Validiteit: verwijst naar de juistheid van een onderzoek
Construct validiteit: verwijst naar hoe goed de conceptuele variabele is geoperationaliseerd
Externe validiteit: hoe representatief de resultaten zijn voor mensen buiten de steekproef
Interne validiteit: een indicatie of het onderzoek alternatieve verklaringen kan uitsluiten
Statistische validiteit: de mate waarin de statistische conclusies nauwkeurig zijn
Margin of error of the estimate: beschrijft hoe goed de steekproef het werkelijke
percentage schat
Type I error: “false positive”, afwezig maar wel gevonden
Type II error: “false negative” aanwezig maar niet gevonden
Covariantie: de mate waarin twee variabelen samengaan
Temporele precedentie: de ene variabele komt eerder in tijd dan de andere variabele
Random assignment: een techniek waarbij de groepen zo gelijk mogelijk zijn door iedereen
random in te delen


Hoofdstuk 1

Onderzoekers gebruiken de theorie-data-cyclus:




Een goed onderzoek is:
 Toetsbaar (falsifiability)
 Spaarzaam (parsimony)
 En bewijst niks, maar wordt goed ondersteund

Soorten onderzoek:
 Applied research (toegepast)
 Basic research (fundamenteel)
 Translational research

, Hoofdstuk 2

Persoonlijke ervaring bevat geen comparison groep en is vaak confounded.
Conclusies gebaseerd op onderzoek zijn vaak probabilistisch en voorspellen een grote
proportie van de gevallen maar niet alles.

Intuïtie is vaak beïnvloed door biases, zoals:
 Cognitieve bias (availibility heuristic)
 Motivationele bias (confirmation bias)
 Present/present bias
 Bias blind spot


Hoofdstuk 3

Variabelen kunnen afhankelijk (meetbaar) en onafhankelijk (manipuleerbaar) zijn en hebben
minstens twee levels. Ze kunnen op twee manieren worden beschreven:
 Conceptuele variabelen (elementen van een theorie)
 Operationele variabelen (specifieke maten en manipulaties om ze te onderzoeken)

Er zijn drie claims:
1. Frequentie-claims  hoeveelheid
2. Associatie-claims  verband
3. Causaliteits-claims  oorzaak-gevolg

Er zijn 4 validiteiten:
1. Construct validiteit
Hoe goed geoperaliseerd?
2. Externe validiteit
Hoe representatief is je steekproef?
3. Interne validiteit
Hebben de variabelen de resultaten wel beïnvloed? Of derde variabele?
4. Statistische validiteit
Hoe sterk zijn de resultaten die gevonden zijn?

Fouten:

Aanwezig Afwezig
Wel gevonden Hit Type I error (false positive)
Niet gevonden Type II error (false negative) Correct rejection