Softwarepakket
Ruth Van Eynde
semester 1
2 Marketing
2018
,Inhoudsopgave
,1 Voorbereiding
1.1 Coderen
Vooraleer gegevens kunnen ingegeven worden in SPSS, moet de vragenlijst gecodeerd worden!
Bij elke vraag noteer je:
Single Response (SR) of Multiple Response (MR)
Naam van de variabele
Bij antwoordmogelijkheden: nummering
Meetniveau
1.1.1 Single of multiple respons
Single Response (SR) 1 vraag = 1 variabele = 1 kolom in SPSS
Multiple Response (MR) 1 vraag = meerdere variabelen
Het aantal variabelen is gelijk aan het aantal antwoordmogelijkheden dat de respondent heeft. Er zijn
in SPSS evenveel kolommen als dat er antwoordmogelijkheden zijn.
Opmerking:
De antwoordmogelijkheid ‘andere’, waarbij de respondent zelf een antwoord kan invullen krijgt een
extra kolom (=string) in SPSS.
1.1.2 Naam van de variabele
De naam:
Bestaat uit maximaal 64 karakters (standaard zijn dit er 8)
Moet beginnen met een letter
Mag niet eindigen op een punt (.) of een underscore (_)
Spaties en gereserveerde tekens (zoals bijvoorbeeld & ! ? , * % /) mogen niet voorkomen
De woorden all, and, by, eq, ge, at, le, lt, ne, not, or, to, with zijn niet toegestaan
Een variabelenaam is niet hoofdlettegevoelig
Aanrader:
Geef als naam het nummer van de vraag.
vb: vraag 1 is “Hoeveel dagen per week bezoek je…”. Deze vraag krijgt als variabelenaam v1.
1.1.3 Antwoordmogelijkheden nummeren
Single response vragen
Geef aan elk antwoord een nummer
Vb: de vraag: “Hoe tevreden bent u over…?”
▪ Zeer tevreden = 1
▪ Neutraal = 2
▪ Niet tevreden = 3
Multiple response vragen
Multiple dichotoom met per antwoordmogelijkheid 0 of 1 (ofwel 1 of 2)
Vb: de vraag: “Welke krant heeft u gelezen? Duid alle kranten aan
die u gisteren gelezen heeft.”
▪ De Morgen; 0 = nee, 1 = ja
▪ Het Nieuwsblad; 0 = nee, 1 = ja
▪ De Standaard; 0 = nee, 1 = ja
, 1.1.4 Meetniveau
Nominaal (in SPSS: nominal)
Dit meetniveau wordt gebruikt voor categorieën zonder volgorde.
Voorbeelden:
▪ Geslacht
▪ Wel of niet roker zijn
▪ Keuze van een supermarkt
▪ Haarkleur
Ordinaal (in SPSS: ordinal)
Dit meetniveau wordt gebruikt voor categorieën met volgorde.
Er is dus tussen de categorieën een ordening aanwezig.
Voorbeelden:
▪ “De keuzemogelijkheden in het basisassortiment vind ik:”
• Goed
• Voldoende
• Onvoldoende
• Slecht
▪ “De vriendelijkheid van het personeel van Suxes beoordeel ik als:”
• Goed
• Voldoende
• Onvoldoende
• Slecht
Interval en ratio (in SPSS: scale)
Het betreft hier variabelen die niet in categorieën gemeten worden en waarbij met
de mogelijke scores berekeningen uitgevoerd kunnen worden (zoals het gemiddelde
bepalen).
Het wordt gebruikt bij gegeven die zijn gemeten in vaste meeteenheden, de
afstanden tussen de schaalposities liggen vast en rekenkundige bewerkingen kunnen
uitgevoerd worden.
Bij interval is er geen absoluut nulpunt.
Bij ratio is er wel een absoluut nulpunt.
Een numerieke variabele krijgt in SPSS standaard de meetschaal unknown. Je moet dit zelf
aanpassen.
Een alfanumerieke (= een verzamelnaam voor de letters van het alfabet en de cijfers 0 tot en
met 9) variabele (string) krijgt in SPSS standaard de meetschaal nominal.
De in SPSS toegewezen meetschalen hebben geen invloed op de beschikbaarheid van de
statistische technieken. De gebruiker is zelf verantwoordelijk bij de keuze van technieken
voor de geschiktheid van een techniek voor een variabele met een bepaalde meetschaal.